Ga direct naar de content

Dalende olieprijzen en de budgettaire en monetaire politiek

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: april 27 1983

Dalende olieprijzen en de budgettaire
en monetaire politiek

De economische leerboeken noemen de budgettaire en monetaire politiek als de instrumenten
die aan autoriteiten ter beschikking staan om de conjunctuur te stabiliseren. Zijn deze
instrumenten ook bruikbaar om de gevolgen van fluctuerende energieprijzen in de economie op
te vangen? Zijn deze instrumenten uberhaupt wel hanteerbaar? Met verleden heeft aangetoond
dat het bijzonder moeilijk is om het budgettaire en monetaire beleid op de juiste wijze toe te
passen. Het beleid heeft zijn eigen wetmatigheden die niet altijd economisch zijn. De kant die
politic! wensen op te gaan is lang niet altijd de kant waarvan economen denken dat die
verstandig is. Het beleid is, met andere woorden, geen verzameling schakelaars die kunnen
worden omgezet als er iets misgaat. In het onderstaande wordt besproken wat de meest
waarschijnlijke reacties van de budgettaire en monetaire autoriteiten op de recente
olieprijsdaling zullen zijn, gegeven de ontwikkelingen die in de reele en financiele sfeer optreden.

Het te verwachten beleid
Weitenberg opent de discussie: ,,Eerst moeten we kijken naar
de hoofddoeleinden. Voor zover ik het kan overzien zijn er in
dit verband drie van belang: ten eerste de inflatiebestrijding; ten
tweede — maar dat geldt alleen voor landen met een extern tekort — het evenwicht op de lopende rekening van de betalingsbalans; en ten derde het beperken van het fmancieringstekort
van de overheid. In een situatie waarin de olieprijs permanent
daalt, kunnen we verwachten dat het monetaire beleid enigszins
zal worden verruimd. Het inflatiedoel zal minder nadruk krijgen
en dit zal er toe leiden dat de monetaire autoriteiten hun beleid
verruimen. Hetzelfde geldt m.i. voor de lopende rekening van de
betalingsbalans. Landen die in dit opzicht in moeilijkheden verkeren, zullen hun externe positie zien verbeteren. Dit is naar ik
meen een ander argument waarom de monetaire autoriteiten
minder strikt zullen zijn op het monetaire terrein. Wat de derde
doelstelling, het fmancieringstekort, betreft, denk ik dat de beleidsmakers de additionele ruimte in de economie zullen gebruiken om het overheidstekort sneller te reduceren. Als de prijzen
minder snel stijgen dan verwacht was, kan de overheid een additionele belasting opleggen en zo doende het tekort sneller terugdringen. Dit brengt mij tot de stelling dat in de olie-importerende landen de daling van de olieprijs waarschijnlijk zal worden
gebruikt om de accijnzen op olie en olieprodukten te verhogen,
waarmee men probeert de bestaande tekorten in de overheidssector naar beneden te drukken. Dit is mijn verwachting voor de
korte termijn”.
Korteweg: ,,U verwacht dus de traditionele reacties van het fiscale en monetaire beleid. Er is een olieprijsdaling en men accommodeert op monetair terrein, terwijl men tracht vast te houden
aan de budgettaire doeleinden”.
Waller stemt met Weitenberg in: ,,Wat hier opgemerkt wordt
met betrekking tot het monetaire beleid gebeurt al. De verbetering van de lopende rekening en de daling van het prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie, zijn indicaties voor de monetaire
autoriteiten dat ze hun doel hebben bereikt. Ze kunnen het beleid dus wat verruimen. Bovendien is er nog het vertraagde effect
van de arbeidsmarkt. De toename van het werkloosheidspercen402

tage is een reden voor een ruimer monetair beleid. Wat het fiscale beleid betreft gaat de regering in West-Duitsland bij haar
doelstelling voor het financieringstekort uit van het feitelijke tekort. Daarom zal het blote feit dat de olieprijzen dalen geen consequenties hebben voor het te voeren fiscale beleid. Men zal
doorgaan op de ingeslagen weg. Wat het beleid ten aanzien van
de aanbodkant van de economie betreft, blijft men doorgaan op
de verkeerde manier. Onrendabele sectoren als de staalindustrie,
de scheepbouw en de landbouw worden gesubsidieerd. Verder
wordt in stijgende mate, maar dat gebeurt niet alleen in WestDuitsland, de woningbouw gesubsidieerd. Blijkbaar vinden wij
Europeanen dat we een tekort hebben aan adequate woningen.
Ik denk eerder dat er een tekort is aan concurrerende banen. Een
element van het fiscale beleid gaat in de goede richting. Dat is de
vermindering van de overdrachtsuitgaven. Concluderend kan
men stellen dat de fiscale politiek geen wijzigingen ondergaat. De
oude fouten blijven we maken. Zo is bij voorbeeld al voor de daling van de olieprijzen besloten om de BTW medio 1983 te verhogen. We hadden uit het verleden moeten leren dat een stijging
daarvan niet leidt tot een toename van de belastingopbrengst.
Het enige effect is dat de omvang van het zwarte circuit zal toenemen en daarmee creeren we op zijn minst problemen voor de
officiele statistieken”.
Weitenberg stelt de vraag of een soortgelijk effect ook optreedt
bij een verhoging van de accijnzen. Walter meent van wel: ,,Speciaal voor accijnzen. Neem b.v. alcohol en tabak. Er is een aantal mogelijkheden tot ontduiking. En wat energie betreft, zijn er
nog steeds substituten en de besparingsmogelijkheden voorhanden”.
Korteweg ,.U vreest dus beiden dat de positieve effecten van de
daling van de olieprijs teniet worden gedaan door accijnsverhogingen”.
Budd is het met de vorige sprekers niet eens: ,,Ik denk dat de
Britse reactie anders kan zijn. Professor Korteweg sprak al over
de ,.markt voor overheidsbeleid”. Hierin is in Groot-Brittannie
een vrij forse verandering opgetreden. Mooie beloften worden
gewantrouwd. Men begint er steeds meer van overtuigd te raken
dat de weg die moet leiden tot verbeteringen van de economie.

I -een moeizame en lange is. In Groot-Brittannie hebben we een situatie waarin de werkloosheid het belangrijkste probleem is.
Maar niemand gelooft de oppositiepartijen, die zeer grote stijgin-

meer dan semantisch is. Als wij inzien dat de belasting- en bcstedingsstructuuraanleidinggeven tot verspillingvan produktieve krachten. dan moeten we beide herstructureren. Nemen we

gen van het financieringstekort willen toestaan om er iets aan te

aan dat de marktwerking fouten eerder herstelt dan overheidsin-

doen. Niemand gelooft dat dat de juiste methode is. Daardoor is
de discussie verschoven. Een resolute en consistente benadering
wordt nu erg belangrijk geacht en ik denk dat dit zo zal blijven,
ook in een tijd van dalende olieprijzen. Mensen venvachten geen

grijpen, dan moet het doel van industrielanden zijn de overheidssector te reduceren door middel van terugdringing van
overheidsuitgaven en verlaging van de belastingen. Ik denk hierbij vooral aan de directe belastingen om de prikkel tot sparen en

resultaat van cadeautjes of een verruiming van het monetaire be-

werken te vergroten. Op beide wil ik de nadruk leggen. Slechts

leid. Ze gaan ervan uit dat het monetaire beleid ongewijzigd zal

dan hebben we een kans dat het loonbeleid zich overeenkomstig
gaat gedragen. Daarom is mijn normatieve visie voor het economisch beleid dat we strikt gesproken helemaal niet moeten reageren op een verandering van de relatieve prijs van olie. Het budgettaire beleid moet niet conjunctureel maar structureel gericht
zijn en het fiscale en het inkomensbeleid moeten tot werken en

blijven. Wat de derving van de overheidsinkomsten betreft zal de
regering, naar ik verwacht, uiteindelijk het verlies aan opbrengsten compenseren met een verhoging van de indirecte belastin-

gen”.
Norman haakt hierop in: ,,Ik denk dat het feit dat Budd en
Walter in hun landen verschillende readies verwachten het een

en ander duidelijk maakt. Namelijk dat de beleidsreactie die we
in een land waarschijnlijk waarnemen, meer afhangt van het beleid dat in de jaren zeventig werd gevoerd dan van de verandering
in de olieprijs op zich. In landen die een expansief beleid voerden
in het midden van de jaren zeventig ..verkoopt” soberheid he-

dentendage het beste. Dit geldt zeker voor Groot-Brittannie, en
gedeeltelijk voor Denemarken en Noorwegen. Daarentegen zijn
landen die in de jaren zeventig geen ruim beleid voerden op dit
moment geneigd een expansievere politiek na te streven. Immers, daar geldt niet het argument dat een expansieve politiek de

oorzaak is van alle ellende. Ik meen daarom dat je geheel verschillende readies kunt gaan waarnemen in diverse landen als
gevolg van het leerproces”.

investeren stimuleren”.
Weitenberg: ,,Ik ben het eens met Walters opmerking over de

omvang van de collectieve sector. Er zijn mechanismen ingebouwd die ervoor zorgen dat de collectieve sector groeit. Bepaal-

de overdrachtsuitgaven en subsidieprogramma’s moeten we fundamenteel herzien. Verder ben ik er een voorstander van om te
komen tot een grotere coordinatie van het beleid van nationale
overheden. Een Internationale aanpak is een veel efficientere
methode om de problemen op te lossen. Een goed voorbeeld op
dit moment zou het opzetten van een gemeenschappelijke Europese markt voor energiebeleid zijn. Men denke aan een helling

op de import en binnenlandse produktie van energie om zo

Korteweg leidt hieruit af: ,,Dat betekent dat er landen zijn die

doende het producentensurplus af te romen. Verder zouden we
door een verruiming van het monetaire beleid in dezelfde gemeenschappelijke markt de voorwaarden voor een economisch
herstel moeten scheppen. Maar tevens moeten we streven naar

van hun eigen fouten hebben geleerd en dat er altijd nog andere

een verlaging van de ree’le rentestanden, want die zijn ondanks

landen zijn die nog niets van andermans fouten hebben geleerd”.

de daling van de nominate rente nog altijd aan de hoge kant; in
Nederland b.v. op dit moment 4%”.

De Grauwe: ,,In 1979-1980 was er een grote inkomensover-

dracht van de olie-importerende naar de olie-exporterende landen en de laatste hebben deze inkomsten min of meer uitgegeven. Nu verloopt de overdracht omgekeerd in de richting van de

Odell stelt Weitenberg de vraag: ,,Als u in Europees verband
een heffing legt op de import en produktie van energie en Japan
en de Verenigde Staten volgen niet, waar blijft u dan?”.

olie-importerende landen. Mijn voorspelling is dat ook wij het
zullen uitgeven. In het algemeen geldt de volgende regel: als er

een overdracht van koopkracht is, dan zal deze besteed worden.
Op de een of andere manier zullen de olie-importerende landen
deze overdracht uitgeven. Er zal een zekere budgettaire en monetaire verruiming plaatsvinden”.

Weitenberg antwoordt: ,,Men ondermijnt inderdaad de eigen
concurrentiepositie, als de Verenigde Staten en Japan zo’n heffing niet invoeren. Tenzij er aan de grenzen een gecompliceerd
systeem komt voor de import van Japanse en Amerikaanse pro-

dukten; maar voor dit laatste ben ik niet erg te vinden. Toch
pleit ik voor een bredere coordinatie om het producentensurplus
te verminderen.

Het aan te bevelen beleid

Korteweg:- ,,Tot nu toe spraken we over de meest waarschijnlijke reactie in de diverse landen. Nu is de vraag welke politiek

theoretisch de juiste is. Zou het een passend beleid zijn om op de
traditionele manier te reageren? Moeten we in een situatie van
een dalende olieprijs het monetaire beleid verruimen en het fis-

cale beleid strak houden om aan de budgettaire doelstellingen
vast te houden? Moet er een verhoging van de belastingen, vooral van de accijnzen komen?”.

Korteweg: ,,Er is een daling van de olieprijs met een redelijke
kans dat deze permanent is. Voor Groot-Brittannie en WestDuitsland zal dit verschillende gevolgen hebben. In West-Duits-

land zal sprake zijn van een herstel van de economic, met als gevolg een stijging van de belastingopbrengsten en dus overheidsinkomsten. Groot-Brittannie daarentegen is een olie-exporteur.
Een daling van de olieprijs resulteert daar in lagere overheidsinkomsten. Moeten de Westduitsers nu het buitenkansje benutten

of moeten zij het tekort verlagen? Moeten de Britten de vermindering van de inkomsten uit olie compenseren door in de uitga-

Walter: ,,Ik wil me er sterk voor maken dat de daling van de
olieprijs niet de economische politiek, inclusief de loonpolitiek,
zou mogen beinvloeden. Ik denk dat het beleid zich niet moet
richten op de ontwikkeling van de vraag. Het monetaire en fiscale beleid moet gericht zijn op de aanbodkant: op de potentiele

ven te snoeien?”.
Budd: ,,In Groot-Brittannie zullen twee dingen gebeuren. Laten we aannemen dat een lagere olieprijs resulteert in een toenemende bedrijvigheid in de wereld. Dan betekent dit logischerwijs

groeivoet. De monetaire norm voor de centrale bank zou onver-

hogere belastingontvangsten in Groot-Brittannie, aangezien ook

anderd moeten blijven bij zowel een stijgende als een dalende
olieprijs. De autoriteiten moeten strikt vasthouden aan hun monetaire doeleinden en deze niet overschrijden, zoals nu gebeurt
in b.v. de Verenigde Staten, Groot-Brittannie en West-Duits-

daar de bedrijvigheid zal toenemen. Dit effect doet het begrotingstekort teruglopen. In mijn visie mag dit voor de overheid
geen aanleiding zijn om het uit te geven. Als er een conjuncturele
verbetering is moet het tekort navenant dalen. Deze autonome

land. Voor zover het fiscale beleid iiberhaupt al een instrument

verandering in het tekort moet niet ongedaan worden gemaakt.

is, dient het het groeiperspectief van een land te verbeteren. Dat

Om dezelfde reden ben ik ook van mening dat de Duitsers niet
moeten reageren op een vermindering van het overheidstekort
nu er sprake van meer economische activiteit zal zijn. Aan de
andere kant geldt in Groot-Brittannie dat olie een bron van inkomsten is, een belangrijke bron van inkomsten. Als de overheid
door een lagere olieprijs inkomsten verliest, dan moet zij deze er-

wil zeggen: streven naar kostenverlaging voor het bedrijfsleven,
en vergroting van de prikkels om te sparen, investeren en werken. Dit moet los worden gezien van wat er gebeurt met de olieprijzen en het conjunctuurverloop. Ik verschil in dit opzicht van
mening met Paul de Grauwe. hoewel dit verschil misschien niet
ESB 4-5-1983

403

gens anders vandaan halen of snoeien in de uitgaven. Wat dit
laatste betreft ben ik zeer sceptisch. We weten dat het in Engeland erg moeilijk wordt om nog meer te bezuinigen op de collec-

tieve uitgaven, tenzij enkele sociale voorzieningen of uitgavenprogramma’s uit de overheidssector gehaald of afgeschaft worden. Neem bij voorbeeld de gezondheidszorg en de onderwijsvoorzieningen. De conservatieve partij zal nooit akkoord gaan

met besnoeiingen in deze sectoren. Immers, de middenklasse
vormt de groep die het meest profiteert van deze overheidsvoor-

zieningen. De politieke wil ontbreekt eenvoudig om te snoeien
in de omvang van de collectieve sector. Al met al wil ik stellen
dat er een belangrijk onderscheid gemaakt moet worden tussen

de olie-opbrengsten als rechtstreekse bron van inkomsten en
olieprijsverlaging als stimulans voor de bedrijvigheid waardoor
indirect de inkomsten kunnen stijgen”.

Korteweg: ,,Laten we nu de aandacht richten op een specifieke
maatregel die al enkele malen is genoemd. Dat is het heffen van
een accijns of grensbelasting op energie om het verlies dat resulteert uit de olieprijsdaling te compenseren. Daarvoor zijn m.i. de
volgende argumenten te noemen:

1. we zijn afhankelijk van de opbrengsten van olie-en gasverkopen:
2. het is een noodzaak als we door willen gaan met energiebe-

sparingen en de energiebesparende investeringen op peil willen houden. Verder is er de bedrijfstak die energiebesparende
produkten vervaardigt: de continuiteit van bedrijven in deze
bedrijfstak komt in gevaar als de energieprijs drastisch daalt:
3. we hebben een unieke kans om het producentensurplus af te
romen en OPEC als kartel te breken”.

Waller is het niet eens met het verhogen van de accijns op
olie: ..Behalve dat er problemen verbonden zijn aan de interna-

tionale coordinate in geval van een accijnsverhoging, wil ik erop
wijzen dat een accijns op olie theoretisch alleen verdedigbaar is
in het geval van een olieprijsdaling. Als er geen zekerheid is over

de evenwichtsprijs van energie, dan wordt door het heffen van
een accijns de prijs op een niet-evenwichtsniveau vastgeprikt.
Daarmee wordt onnodig de groeicapaciteit van de economie be-

perkt. Daarnaast is er nog een argument tegen het opleggen van
een accijns. Dat is dat de markt een eenmaal gemaakte fout corrigeert terwijl dat met pblitici niet altijd zo is. Ik heb weinig accijnzen gezien die werden afgeschaft, nadat de reden om ze te introduceren wegviel. Denk b.v. aan het belang van de kolenmij-

nen in West-Duitsland. Door de geschiedenis heen, zelfs tijdens
de oliecrisis, werd geen enkele accijns afgeschaft. Daarom ben ik
zeer sceptisch of dit instrument wel op de juiste manier zal worden gebruikt. Bovendien: wat koop je voor een vaste prijs die
misschien wel helemaal geen evenwichtsprijs is?”.

Korteweg: ,,Ik denk dat u over het hoofd ziet hoe mooi politici
een vaste prijs vinden. Als de prijs gefixeerd is. kunnen ze intervenieren in de markt om de prijzen stabiel te houden. Zie de
staal- en landbouwprijzen en de wisselkoersen”.

Walter: ,,Als een politicus denkt dat zo’n spelletje de kiezer

bevalt, dan moet hij doorgaan op die weg. Maar als de kiezers
merken dat zijn spelletje met hun belastingcenten wordt gefinancierd, dan moet hij zich bezorgd gaan maken over zijn herverkiezing”.

De Graiiwe bepleit een heffing op de olieprijs om het OPECkartel te breken (zie de column in dit nummer) waarna Korteweg
de discussie afsluit: ,,Als we kijken wat deze discussie over het
te voeren beleid opleverde, dan denk ik dat er vrij grote eenstemmigheid was dat we voorzichtig moeten zijn met het aanpassen
van onze monetaire en fiscale politick. We moeten in de komende periode niet met onze instrumenten schieten op alles wat be-

weegt. Het gebruik van onze beleidsinstrumenten moet gestabiliseerd worden. Dat betekent niet dat we de economie aan zijn
lot moeten overlaten, maar dat zowel het fiscale als het monetaire beleid meer op de trendmatige ontwikkeling moet zijn georienteerd dan op conjuncturele schommelingen. Daarnaast

denk ik dat we de structuur van onze bestedingen moeten verbeteren, opdat de besparingen en investeringen zullen kunnen toenemen. Dat zal in een periode van recessie ongetwijfeld een
moeilijke opgave zijn, waarop we al onze krachten zullen moeten richten. Dames en heren, ik dank u”.