Ga direct naar de content

Olie en de internationale conjunctuur

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: april 27 1983

Olie en de Internationale
conjunctuur
Als we terugkijken naar het begin van de jaren zeventig, zien we dat de officiele oiieprijs rond
$ 2 per vat lag en dat ongeveer 40 miljoen vaten per dag werden geproduceerd. In 1982 werden
nog steeds 40 miljoen vaten per dag geproduceerd, maar nil tegen een prijs van $ 34 per vat. In
de tussentijd zijn de kleine open geindustrialiseerde economieen in het Westen afgebrokkeld, is
de werkloosheid gestegen, de produktiecapaciteit achteruit gegaan, is er geen reele
economische groei geweest de afgelopen jaren, zijn de winsten gedaald en is de inflatie enorm
gestegen. Nu zijn we in een situatie aangekomen waarin voor het eerst sinds lange tijd de
nominate oiieprijs daalt. De vraag is: betekent dit een nieuwe oliecrisis of een belofte voor nieuw
herstel? Wat zijn de gevolgen van de recente olieprijsdaling voor de reele economie, zowel voor
de aanbod- als de vraagzijde, onder de veronderstelling dat de daling permanent zal zijn?

Gevolgen voor de reele economie
Volgens prof. Norman Walter van het Institut fur Weltwirtschaft in Kiel zullen op de iets langere termijn de effecten van
een olieprijsdaling op de reele economie zeker positief zijn:
,,De vraag die u mij gesteld heeft, is denk ik tweeledig. Het antwoord hangt af van de perceptie die men heeft van de prijsontwikkeling. Als er zekerheid bestaat dat de oiieprijs daalt en laag
blijft, denk ik dat er zeker gunstige effecten zullen zijn, omdat op
korte termijn de inflatie zal dalen en de olierekening voor olieconsumerende landen, bedrijven en huishoudens zal afnemen,
zodat meer geld kan worden aangewend voor andere doeleinden.
Gegeven het monetaire en fiscale beleid is er ruimte voor uitgaven op andere terreinen. De korte-termijneffecten zullen positief
zijn, de groei kan worden hersteld, met name in olieconsumerende landen. Negatieve effecten zullen er zijn voor sommige bedrijven, die bij voorbeeld de energie-intensiteit van de produktie
sterk hebben teruggebracht of die werkzaam zijn op het gebied
van de energiebesparing.
Op zeer korte termijn, als er onzekerheid is of olieprijzen zullen blijven dalen en laag blijven, moeten we verwachten dat er
geen toename van grondstofvoorraden zal optreden; men wacht
dan op een nog lagere oiieprijs. Zolang men nog niet zeker is of
de olieprijzen laag zullen blijven is er een afwachtende houding
van zowel consumenten als producenten van oliebesparende
produkten. Wat zal gebeuren is dat enerzijds olieconsumenten
nun voorraad liquide middelen zullen laten oplopen, en dat anderzijds bedrijven, die van een lagere oiieprijs zouden kunnen
profiteren, hun investeringsplannen uitstellen vanwege de grote
onzekerheid over de uiteindelijke winstgevendheid daarvan.
Daarom zullen de gevolgen van een olieprijsdaling op zeer korte
termijn, d.w.z. deze maand en mogelijk het komende kwartaal,
ongeveer in evenwicht zijn en waarschijnlijk niet positief. Op
iets langere termijn, voor de tweede helft van dit jaar, zullen de
effecten van een blijvend lagere oiieprijs op de reele economie zeker positief zijn, met name voor olieconsumerende landen”.
Prof, Victor Norman van de Norwegian School of Economics,
is minder optimistisch dan de vorige spreker over de mogelijke
effecten van dalende olieprijzen: ,,Het is belangrijk zich te realiseren dat het onmiddellijke effect van een lagere oiieprijs een
aanbodeffect is. Tenzij enige actie wordt ondernomen aan de
vraagzijde, betekent dit dat de bereidheid om te produceren al386

leen in de niet-energiesectoren zal toenemen. De vraag is dan of
een dergelijke aanbodstimulans op zich een toename van de wereldproduktie zal veroorzaken. Om die vraag te kunnen beantwoorden moeten we weten of hedentendage het aanbod de beperkende factor vormt. Ik heb het gevoel dat, hoewel de wereld
aanbodproblemen kent, we ons ook in een periode van tekortschietende vraag bevinden. En dan is de vraag of lagere olieprijzen ook zullen leiden tot een vraagvergroting in de wereld als geheel. En ik ben er niet van overtuigd dat dit het geval is. We moeten bedenken dat op dit moment, in tegenstelling tot de situatie
in het midden van de jaren zeventig, de olie-exporteurs de ,,big
spenders” zijn en de olie-importeurs de ,,low spenders”. Nu een
inkomensoverdracht van de ,,big spenders” naar de ,,low spenders” plaatsvindt, heb ik het gevoel dat er een daling van de totale vraag zou kunnen optreden, omdat de olie-exporteurs inkomsten verliezen terwijl de olie-importeurs doorgaan met het
leveren van een restrictieve fiscale en monetaire politiek. Tenzij
de Verenigde Staten, Japan en de grote Westeuropese landen bereid zullen zijn hun totale bestedingen te verhogen en een expansievere fiscale en monetaire politiek te volgen, is het mogelijk dat
per saldo geen verbetering in de wereldeconomie zal optreden als
gevolg van de lagere olieprijzen”.
Walter bestrijdt dit: ,,Er is een theoretisch argument dat dalende olieprijzen een reele stimulans betekenen voor de economische activiteit in olieconsumerende landen. Als er een invloed
is van dalende olieprijzen op het algemene prijspeil, betekent
dit, bij ongewijzigde monetaire en fiscale politiek, dat ,,real balances” van individuen in die landen toenemen en daardoor een
Pigou-effect veroorzaken dat van belang is voor de verbetering
van de situatie in de olie-consumerende landen. De grote gei’ndustrialiseerde landen zullen niet wachten totdat dit effect volledig is doorgewerkt, maar al gereageerd hebben met een expansievere monetaire, en tot op zekere hoogte ook fiscale, politiek
omdat ze voelen dat het inflatieprobleem ten dele, en in sommige landen definitief, is opgelost. Ik geloof niet dat dit waar is,
maar het gaat er om dat fiscale en monetaire autoriteiten zo reageren. Daarom is er een duidelijk argument dat na een zeer korte
tijd van onzekerheid waarin wellicht een geringe vermindering
van de totale vraag optreedt, een daling van de olieprijzen via
een vergroting van de ,,real balances” kan leiden tot een verhoging van de economische activiteit. Op lange termijn, en dat is
wellicht nog veel belangrijker, reageren monetaire en fiscale po-

litiek expansief op een afname van de inflatie; dan zal er sprake
zijn van een volledig ontwikkelde vraaguitbreiding”.

Korteweg: Enerzijds is er dus sprake van een positief effect aan
begrotingsautoriteiten of vanwege het ontstaan van een vrije bestedingsruimte. Dat betekent dat in de Nederland omringende

landen een reeel economisch herstel op komst is, en dat moet
ook invloed op ons land hebben. Wat is uw visie daarop?”

Prof. drs. J. Weitenberg (CPB): ,,Ik ben hier nog niet zo zeker
van. Wat zullen de readies zijn van de diverse overheden? Zullen zij reageren met een verhoging van de accijnzen op olie en
olieprodukten in de olieconsumerende landen? In dat geval, en
ik acht het heel goed mogelijk dat dit gebeurt, zal er geen stimulans optreden in de olieconsumerende landen. Een ander punt
waarover we moeten spreken is wat de gevolgen voor de olieproducerende landen zijn en hoe het bankwezen zal reageren. Ik
kan me voorstellen dat als de olieproducerende landen minder
inkomsten uit hun produktie krijgen of hun deposito’s bij banken zien afnemen of als zij zelfs niet in staat blijken de verwachte

rente en aflossing op hun schulden te voldoen, dat dat dan een
deflatoir effect heeft. In dit laatste geval moeten we ook de vraag
hoe het internationale bankwezen zal reageren, benadrukken. Al
met al verwacht ik op korte termijn geen positief effect op de economic, tenminste niet voor olieproducerende landen; voor
olieproducerende landen verwacht ik een negatief effect. Misschien kan op langere termijn als de toestand zich heeft gestabiliseerd, herstel volgen.”
Korteweg’. ,,U benadrukt dat er wellicht geen positieve effec-

ten op komst zijn en dat, als ze wel optreden, dit niet door de daling van de olieprijs wordt veroorzaakt. Met andere woorden,
een stijging van de olieprijs is slecht voor de economie en een daling eveneens. Is dat waar?”

Weitenberg: ,,We moeten ons bewust zijn van de verschijlende economische situaties ten tijde van beide oliecrises en nu. De
olieprijzen werden verhoogd toen de olieconsumerende landen
in een ,,boom”-periode verkeerden. Dit was een van de redenen
waarom de prijzen toen konden worden verhoogd. Nu bevinden
we ons in een tegenovergestelde situatie: we verkeren in een depressie en in een dergelijk geval kun je niet de omgekeerde effec-

hoge inkomsten dan het voorde ontwikkelde landen is om inves-

teringsplannen te maken of om de consumptie te verhogen als zij
onverwacht rijker blijken te zijn dan voorzien. Ik ben het met De
Grauwe eens dat we ons na de ontsporing van de lopende rekening in de ge’industrialiseerde landen begeven hebben op een pad
van restrictieve fiscale en monetaire politick dat geleid heeft tot
een recessie. Nu de lopende rekening verbetert als gevolg van
energiebesparing en verbeterende ,,terms of trade”, betekent dit
dat economische politick, en monetaire politick in het bijzonder,
zich anders zullen gaan gedragen. Niet inflatiebestrijding en correctie van de lopende rekening maar werkgelegenheid en produktiegroei lijken de belangrijkste doelstellingen. Economischpolitieke reacties zijn belangrijk voor de conjuncturele effecten;
op lange termijn is het veel belangrijker wat er met de olieprijs,
de lonen en zaken als regulering gebeurd. ,,Demand management” is verantwoordelijk voor cyclische fluctuaties, maar een
ander kostenniveau, bei’nvloed door de olieprijs en de hoogte van
het ree’le loon, is belangrijk voor de middellange- en lange-termijngroeiperspectieven van onze economieen”.

Norman plaatst hier enige kanttekeningen bij en sluit daarbij
meer aan bij het standpunt van Weitenberg: ,,Ik wil beklemtonen dat we veronderstellingen maken over beleidsreacties. Wat
voor een groot deel het herstel zal bewerkstelligen zijn die beleidsreacties en niet de dalende olieprijzen op zich. Een tweede
punt dat belangrijk is om te onthouden is dat als gevolg van verkeerde beleidsreacties op de olieprijsstijgingen van de jaren zeventig de aanbodzijde van de Europese economieen verzwakt is.’
Dit betekent dat geen volledig herstel in Europa zal optreden
door hogere vraag en lagere olieprijzen alleen. Daarom kunnen
we nu geen omkering verwachten van de geburtenissen van
1973-1974 of 1979-1980″.

Weitenberg: ,,In 1973 zagen we dat ondernemers trachtten
hun energierekening te verlagen en ik denk niet dat je kunt verwachten dat ze nu hun input van energie vergroten. Evenzo zullen de reacties van overheden niet precies tegengesteld zijn aan
die van 1973. Toen werd een expansieve politiek gevolgd; nu in
het geval van een olieprijsdaling, zal men geen restrictieve fiscale
houding aannemen, maar hoogstens neutraal reageren”.
Korteweg stelt dat een belangrijk punt is of en hoe het aanbod
reageert op aanbodstimulansen, i.e. een kostprijsverlaging. Als
ondernemers hierop niet reageren, zullen ze zeker niet reageren

de reacties al anders dan in 1973.”

op een politiek van vraagstimulering, die ook staat of valt met
reacties aan de aanbodzijde van de economie.

Prof. dr. P. De Grauwe van de Universiteit van Leuven is het
niet eens met Weitenberg: ,,Ik denk dat het belangrijk is te benadrukken dat de reden dat de olieprijsstijging van 1979-1980
bijgedragen heeft tot de wereldrecessie, verband houdt met het
feit dat landen met grote tekorten op de lopende rekening een deflatoire politick gingen voeren, zodat de externe restricties, die
door de olieprijsstijging werden aangescherpt, leidden tot een gezamenlijk monetaire en fiscale deflatie in de olieconsumerende
landen. Ik denk dat dit de belangrijkste factor is voor de verklaring van de hevigheid van de recessie. Nu bewegen we ons in de

De Grauwe stemt hiermee in: ,,Ik herinner me van de periode
1973-1974 dat economisten hetzelfde betoogden als vandaag:
aanbieders zullen niet reageren op een prijsstijging en consumenten zullen geen energie besparen omdat het aanbod niet
elastisch is en prijzen op dit terrein niet van belang zijn. Nu, vele
jaren later, is iedereen het er over eens dat het aanbod wel heeft
gereageerd, dat consumenten wel iets hebben gedaan om energie
te besparen. Maar nu ontstaat een nieuw verhaal dat, wanneer
de prijzen dalen, die zelfde mensen opnieuw niet zullen reageren. Ik begrijp niet met welke economische theorie dit asymme-

andere richting en ik vermoed dat als gevolg van de gunstigere externe ontwikkeling. landen in staat zullen zijn een expansief beleid

trische gedragspatroon wordt verklaard en ik vermoed dat we over
een aantal jaren onze opvattingen wederom zullen moeten veranderen”.

ten van de jaren 1973 en 1979 verwachten. Zelfs in 1979 waren

te voeren. Dit doen ze in feite al; daarom zou ik zeggen dat het
zeer waarschijnlijk is dat de olieprijsdaling de wereldeconomie
zal stimuleren. Ik ben het eens met de voorzitter dat als we jaren
hebben gezegd, dat een olieprijsstijging slecht is voor olieconsumerende landen, het nogal vreemd is om te beweren dat een afname in de olieprijs ook slecht is voor de olieconsumerende landen.”

Walter sluit bij De Grauwe aan: „ Als de herverdeling van rijkdom bij een olieprijsstijging negatieve effecten heeft op de totale
vraag, dan zal herverdeling in de andere richting verlichting
moeten geven en een opleving van de economische activiteit.
Waarom zou de vertraging langer zijn dan bij een herverdeling
van ontwikkelde naar minder ontwikkelde landen? Ik denk dat
het voor minder ontwikkelde landen veel moeilijker is om ontwikkelingsplannen te ontwerpen in een situatie van onverwacht
ESB 4-5-1983

Norman: ,,Ik heb niet gezegd dat aan de aanbodkant niet
wordt gereageerd. De vraag is alleen of het grote aantal werklozen weer in de industriele sector kan worden opgenomen als deze
sector zich wil uitbreiden, of dat we slechts een nieuwe inflatieronde tegemoet gaan terwijl de werkloosheid hoog blijft”.
Weitenberg voegt hier aan toe: ,,Veel bedrijven zullen eerst
hun winsten gebruiken om hun balanspositie te verbeteren. Pas
daarna kun je investeringen verwachten en additionele nieuwe
capaciteit. Dat betekent dat er geen positieve reacties op korte
termijn zullen plaatsvinden en dat voor herstel van de groei een
aantal jaren nodig zal zijn”.
Korteweg geeft een kort resume en verlegt de discussie naar de
387

mogelijke gevolgen van een olieprijsdaling voor het Internationale financiele systeem.
Financiele aspecten

Korteweg: ,,In grote lijnen zijn we het er over eens dat er iets
goeds voor ons aan de gang is nu de olieprijs daalt. Als de daling
permanent is, kunnen we een heropleving van de produktiegroei
verwachten, hoewel dit mede afhangt van het feit of de aanbod-

zijde op een of andere manier en mogelijk met een vertraging kan
reageren op deze impulsen. Ik denk dat het belangrijk is dat we
die vertragingen nader bepalen. Met name lijkt mij van belang,
zoals al is opgemerkt. dat veel bedrijven eerst hun fmanciele positie moeten herstructureren, al zou dit natuurlijk zonder daling
van de olieprijs nog meer tijd kunnen vergen dan in geval van
een olieprijsdaling. Het bestaan van deze vertragingen brengt mij
tot de volgende vraag: door sommigen is gezegd dat de daling van
de olieprijs grote moeilijkheden zal veroorzaken voor ons financiele systeem, in het bijzonder voor het internationale bankwezen, en dat die problemen sneller zullen optreden dan de positive
effecten van een olieprijsdaling in de reele sfeer; dat ze deze ef-

fecten zelfs wegdrukken lang voordat ze optreden en op die manier ieder positief effect van een olieprijsdaling teniet doen. Is de
fmanciele situatie zo slecht dat ons bankwezen in problemen
raakt door de olieprijsdaling? De heer Weitenberg merkte op dat
onze banken mogelijk deposito’s zullen verliezen, omdat de ont-

vangsten van OPEC uit onze landen zullen dalen. Is dat juist,
verdwijnt er geld van de wereld?”

De Grauwe: ,,Ik denk niet dat deze olieprijsdaling per saldo
negatief zal uitwerken voor het bankwezen. Natuurlijk verkeren
de olieproducerende landen in een moeilijke situatie; sommige
landen zouden in gebreke kunnen blijven. Aan de andere kant

bezitten ook olie-importerende landen hoge buitenlandse schulden. Ik denk dat, als je dit allemaal optelt, de olieconsumerende
ontwikkelingslanden, hogere uitstaande schulden hebben dan de
olieproducerende ontwikkelingslanden. Wat goed is voor de een,
is slecht voor de ander en ik geloof niet dat we ons daar veel zorgen over moeten maken. Ik wil een ander, fundamenteler, argument aanvoeren. Dat is dat de daling van de olieprijs in feite het
cruciale mechanisme vormt, waardoor ontwikkelingslanden in
staat zullen zijn hun schulden terug te betalen. Ik verwijs naar

een studie van Morgan Guaranty in World Financial Markets
enkele maanden geleden, die aangaf dat de economische situatie
in de wereld de belangrijkste factor is voor de mogelijkheid tot terugbetaling van schulden door ontwikkelingslanden. Voor zover
de olieprijsdaling de wereldconjunctuur verbetert, zal die daling
tevens in belangrijke mate bijdragen aan een verbetering van de
externe schuldpositie van de belangrijkste ontwikkelingslanden
en kunnen we per saldo positieve gevolgen verwachten voor het
internationale fmanciele systeem. Een laatste punt dat ik hieraan nog wil toevoegen betreft het protectionisme.
De laatste jaren is het protectionisme sterk toegenomen, voornamelijk als gevolg van de wereldrecessie. Als de wereldconjunctuur door de daling van de olieprijs verbetert, zal deze protectionistische druk waarschijnlijk afnemen. Ik denk dat dit de schuldproblemen voor ontwikkelingslanden in belangrijke mate kan
verlichten omdat de export naar ge’industrialiseerde landen gemakkelijker wordt zodat zij de vreemde valuta kunnen verdienen die nodig is om aan hun schuldverplichtingen te voldoen.
Weitenberg: ,,Ik zou een onderscheid willen maken in dit geval. Ik geloof dat de problemen voor ontwikkelingslanden minder ernstig zullen worden, evenals voor de NIC’s (,,newly indus-

trialising countries”), omdat zij minder moeten betalen voor hun
energie. Tevens zullen zij voordeel hebben van een daling van de
nominale rente. Maar wat, en ik denk dat dit een derde groep is,
zullen de gevolgen zijn voor de olieproducerende landen, die in
het verleden grote bedragen hebben geleend en die al voor de
olieprijsdaling grote problemen hadden met het betalen van interest en aflossingen op hun schulden? Als die landen niet in
staat zouden blijken hun problemen te overwinnen, zou dit substantiele gevolgen kunnen hebben voor het internationale bankwezen, en in het bijzonder voor de Amerikaanse banken. En dan
hangt het er maar vanaf hoe de officiele instanties in de Verenigde Staten zullen reageren: zullen zij de banken helpen of failliet
laten gaan. Dit laatste is niet denkbeeldig, want het past binnen
het kader van de ..Reaganomics”.
Walter: ,,Zeker zijn er in eerste instantie mogelijk negatieve
effecten. Die banken die zich bij hun uitzettingen hebben laten
leiden door het geloof dat de olieprijzen eigenlijk alleen nog
maar zouden kunnen stijgen en die zich daardoor te veel op landen als Nigeria en Mexico hebben toegelegd, komen nu in de
problemen. Echter, de internationale liquiditeitssituatie is in de
afgelopen tijd verbeterd. Daarvoor bestaan verschillende argumenten. Ten eerste is er een toenemende bereidheid bij banken
,,vriendelijk” te zijn voor elkaar. Dit bleek het afgelopen jaar
toen Amerikaanse banken voelden dat zij Europese concurrenten grote schade konden toebrengen door Polen failliet te laten
gaan. Omdat Mexico en andere Latijsamerikaanse landen het
Amerikaanse bankwezen in een soortgelijke positie hebben gebracht, gedragen de banken zich bewuster en werken ze meer internationaal samen om de liquiditeitsproblemen op te lossen.
Ten tweede is er een veranderde houding van centrale banken en

internationale instellingen ten aanzien van de ,,rescheduling”
van internationale leningen. Ik denk dat er een duidelijke indicatie is dat zij bereid en in staat zijn liquiditeitsproblemen op te
lossen. Ten derde — dat is al een paar keer genoemd — is de internationale liquiditeitssituatie verbeterd omdat de centrale ban-

ken niet meer zo restrictief optreden als voorheen. Mijn conclusie is dat, ondanks het feit dat er nog steeds een dreiging van een
internationale liquiditeitscrisis bestaat, de mogelijkheden om
deze te bestrijden gedurende de afgelopen 12 maanden zijn verbeterd.”

In zijn reactie op Walter en De Grauwe waarschuwt Norman

voor al te veel optimisme: ,,De problemen die de wereldeconomie het hoofd moet bieden, worden veroorzaakt door schokken.
De richting van de verandering is daarbij misschien niet zo belangrijk als het optreden van de schokken op zich. En als we bij
voorbeeld spreken over een prijsontwikkeling in de meest extre-

me vorm, zoals prof. Odell die vanmorgen schetste, kan ik niet
inzien dat dit geen zwaardere schok voor de wereldeconomie zou
betekenen dan de gebeurtenissen van 1973. Te denken dat de
mogelijke fmanciele repercussies van een dergelijke schok gemakkelijk zijn op te vangen, lijkt mij wat te optimistisch.”
388

Vanuit de zaal sluit D. Piliero, directeur van Chevron Nederland BV, hierbij aan: ,,Als we kijken naar prof. Odells prijsvoorspellingen zien we dat de olieprijs bij afwezigheid van enige vorm
van prijsbeheersing, in 1990 in de buurt zou komen te liggen van
$ 4,50 per vat. Er is geen reden waarom de daling van de olieprijs

men dat de restrictieve economische politick van de afgelopen
drie jaar niet zal voortduren en dat derhalve energiebesparing

niet zal doorgaan in het hoge tempo van de afgelopen jaren.
Daarom denk ik dat bijna niemand verwacht dat de olieprijs gemeten in dollars van 1973 zal dalen tot $ 4,50 per vat. Er is vol-

zich geleidelijk zou voltrekken, want de prijs van dit moment is

gens mij dus een rationed argument voor een hogere olieprijs

een kunstmatige prijs. Waarom zou de prijs zich op een niveau
van $ 26 of $ 28 per vat stabiliseren? Er bestaat een reeel gevaar
van een neerwaartse olieschok. waarbij de prijzen dalen tot het
niveau van de gemiddelde kosten plus een redelijk rendement op

dan $ 4,50 per vat gedurende de jaren tachtig vanwege rationed
gedrag van althans enkele van de belangrijkste producenten.”

investeringen. Ik denk dat in het geval van een instorting van de
olieprijs tot een niveau van rond $ 4,50 per vat. omdat daarboven geen evenwichtsprijs kan worden gevonden, er een chaotische situatie zou ontstaan voor het bankwezen en andere financie’le instituties. Ik denk dat een voorspelbare en geleidelijke daling van de olieprijs, zoals we die nu ervaren. het bankwezen zich
zal kunnen aanpassen, omdat er een grote veerkracht aanwezig

is in de olie-industrie en ook bij de banken. De vraag die ik zou
willen stellen, is echter wat er zou gebeuren bij een vrije val van
de olieprijs naar een niveau van ongeveer $ 5 per vat.”

Walter: ,,Ik kan die vraag niet beantwoorden, maar ik wil

graag een kanttekening plaatsen. Als de olie-aanbieders zich rationeel gedragen, zoals bij voorbeeld de Saoedi’s lijken te doen,
betekent dit dat verwachtingen omtrent toekomstige ontwikkelingen van cruciaal belang zijn. Het gaat daarbij ten eerste om de
snelheid waarmee substituten kunnen worden ontwikkeld, daarnaast om de snelheid van technische ontwikkelingen die of wel
leiden tot het efficienter aanwenden van energie dan wel bijdragen aan de ontwikkeling van substituten en ten derde om de besparingsmogelijkheden. Ik denk dat de Saoedi’s correct hebben
ingeschat dat de pogingen van gei’ndustrialiseerde landen om de
mogelijkheden voor oliesubstituten te vergroten, opmerkelijk gering zijn geweest; ik denk daarbij bij voorbeeld aan kernenergie.
Tevens denk ik dat de olieproducerende landen terecht aanne-

Piliero sluit de discussie af door nogmaals de ree’le mogelijkheid van een vrije val van de olieprijs te benadrukken: ,,Het probleem is dat tussen de produktieprijs en de verkoopprijs van olie
zo’n grote divergentie bestaat. In sommige landen kost de produktie van een vat olie slechts $ 1. Daarom kan het zeer verleidelijk worden voor sommige landen in het Midden-Oosten om
hun produktie te vergroten, b.v. omdat ze in oorlog zijn met een
ander land. Er is slechts een aanbodoverschot van 10 a 15% nodig om een ontwrichting te veroorzaken. zoals we die pas hebben
gezien en die leidde tot een prijsdaling van $ 34 tot $ 28. Waarom zou deze daling stoppen bij $ 28? Waarom niet van $ 28 naar
$ 24? Niet de oliemaatschappijen, maar landen zoals Iran en
Irak zouden, geleid door eigenbelang, zo’n crisis kunnen veroorzaken.”
Terwijl een geleidelijke olieprijsdaling door de deelnemers aan
de discussie dus gunstig wordt geacht voor de ontwikkeling van

de Internationale conjunctuur en ook de mogelijke negatieve gevolgen voor de financiele sfeer wel lijken mee te vallen, zou een
,,vrije val” van de olieprijzen naar een niveau van enkele dollars

per vat weer een ernstige economische crisis kunnen veroorzaken. In dat licht passen ook de voorstellen die de laatste tijd van
verschillende kanten worden gedaan om tot lange-termijnprijsafspraken tussen olieproducerende en olieconsumerende landen te komen. Een uitwerking van gedachten in deze richting levert de bijdrage van prof. Wolfson, die hierna is afgedrukt.

Achter de katheder: P. de Grauwe

ESB 4-5-1983

389