Ga direct naar de content

CPB-optimisme

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 9 1992

CPB-optimisme
Net terug van de grote VN-conferentie over milieu
en ontwikkeling (UNCED) in Rio de Janeiro, las ik
Scanning the future van het CPB. Een niet alleen
knappe, maar ook spannende studie die mij niettemin teleurstelde, juist vanwege die herinneringen
aan UNCED.
Het CPB ontwikkelt vier uiteenlopende, speculatieve toekomstbeelden. Een heel scala aan kommer,
kwel, rozegeur en maneschijn trekt aan ons voorbij. Het lijkt vooral te gaan om gedachtenconstructies, waarin bij voorbeeld de interacties tussen economic en milieu en de mate van aanpassing aan
exogene bedreigingen in feite ook bedenksels zijn
van de scenariobouwers. Maar dat betekent dat de
zeggingskracht van de uitkomsten sterk afhankelijk
is van de relevantie van de veronderstellingen en
de door de scenario’s afgedekte horizon van toekomstbeelden. Het CPB is zich dat natuurlijk bewust. Als de keuze van de scenario’s een te smalle
horizon van plausibele toekomstbeelden weerspiegelt, dan is het de vraag of de uit de analyse voortrollende ontwikkelingen wel kunnen leiden tot
plausibele conclusies en voldoende effectieve aanbevelingen.
Dat hangt onder andere van de veronderstellingen
af, en daarmee ben ik terug bij de discussies in Rio.
Het CPB maakt schattingen van ontwikkelingen inzake bevolking, milieu, grondstoffenvoorraden enzovoort. Het valt op (en ik vind dat wat eenzijdig)
dat het CPB zeer optimistisch is over bij voorbeeld
de beschikbaarheid van niet-vernieuwbare hulpbronnen: “Despite various uncertainties we believe
that the cumulative consumption of resources in the
period up to 2015 does not in itself damage the possibilities for economic development of future generations”. Nou nou, geldt dat ook voor generaties
voorbij 2015? Aan de reele kans dat een aantal essentie’le voorraden (waaronder aardolie) niet al te lang
na 2015 zullen zijn uitgeput, wordt mijns inziens
geen recht gedaan door een paar ‘snelle’ veronderstellingen over ‘back stop’-technologieen. Dat er
met betrekking tot die op termijn schaarse hulpbronnen een gigantisch mondiaal verdelingsvraagstuk
dreigt (drie keer zoveel mensen, tien keer zoveel
materiele wensen en een legere ruif), wordt zo niet
gezien. Ik weet wel: over het tempo van uitputting
van die hulpbronnen is discussie, zo ook in Rio. Het
Bariloche-rapport (de reactie van Zuid op Limits to
growth uit 1972) en een groot deel van de economische wetenschap ontkent die limieten (om overigens verschillende motieven). Ook het CPB behoort
tot de optimisten. Men ziet de prijzen van grondstoffen niet stijgen dus is er geen wezenlijk probleem.
Tja.
Er zijn ook pessimisten en voorzichtigen, die minder substitutiemogelijkheden zien of minder durven
leunen op nog niet aangetoonde innovaties en ertslagen. In Nederland behoort het RIVM daartoe (Nationale milieuverkenningen 1990-2010) en ook de
Raad voor het Milieu- en Natuuronderzoek (zie zijn
Meerjarenvisie 1992). In geen van de CPB-scena-

ESB 9-9-1992

rio’s wordt deze niet ondenkbare
kant van de zaak echt meegenomen. Het CPB stelt: “Although there
is no conlusive evidence we believe
that (cursivering van mij, JBO) in
principle the world economic system can stil absorb the projected
vast increase in world population,
as well as substantially increase its
standard of living without destroying the ecological base of the system…”. Maar hoe zit bij voorbeeld
de overdruk op het milieu door verspilling en ecologisch oninpasbare
groei in rijke landen dan in die scenario’s? Wordt die wegverondersteld door technologisch optimisme? In het ‘balanced growth’scenario wordt een CO2-heffing gei’ntroduceerd die
de emissie van CO2 met 25% vermindert en waarvan
de opbrengst onder meer dient om duurzame ontwikkeling in de derde wereld te stimuleren. Voorstellen in die richting zijn in Rio wel gedaan, maar
ondervonden, zoals bekend, geen werkelijke steun
in het Noorden, onder meer omdat de EG faalde
hierover een duidelijk standpunt in te nemen. Trouwens, wie zich de discussie over de energieheffing
in Nederland eerder dit jaar herinnert, weet dat dit
duidelijke standpunt nog niet in zicht is. Zonder nu
te beweren dat die heffing daarmee van tafel is of
dat zonder zo’n heffing geen adequaat milieubeleid
mogelijk zou zijn, vind ik een scenario waarin de
Noordelijke vervuiling niet adequaat wordt bestreden voor 2015, minstens zo plausibel als het vrolijke
‘balanced growth’.
De basis onder de CPB-scenariobouw lijkt, ondanks
de aandacht voor al de genoemde trends, te smal
om aan eisen van adequaatheid en plausibiliteit te
voldoen. De gemaakte aannames en keuzes leiden
tot een serie toekomstbeelden die onvoldoende reflecteren wat voor de werkelijke toekomstige
schaarste aan milieugebruiksruimte en de verdeling
ervan relevant zou kunnen zijn. In Rio de Janeiro
werd, niet zonder slag of stoot, aanvaard dat de consumptie- en produktiepatronen van het Noorden,
met name het Westen, in hoge mate de oorzaak zijn
van de overbelasting van wat wij tegenwoordig de
mondiale milieugebruiksruimte noemen. Er is, als ik
die lijn uit de slotdocumenten van de milieuconferentie van de VN doortrek, behoefte aan minstens
nog een vijfde scenario: ‘making space for the
South’ of ‘krimpen zonder crisis’, onder veel minder
zonnige aannames inzake ons innovatief vermogen
of de veerkracht van de biosfeer.

J.B. Opschoor

855

Auteur