Conjunctuurindicator
mei 1989
In december heeft De Nederlandsche Bank een nieuwe
Conjunctuurindicator voor Nederland gepresenteerd, die de
conjunctuur beschrijft en deze tevens vijf maanden vooruit
voorsoelt1. Deze indicator is onlangs in ESB geTntroduceerd en zal voortaan elke maand in ESB warden gepubliceerd. Onderstaand artikel is het eerste in deze rubriek en
geeft een vooruttblik op de conjunctuur tot en met juli 1989.
Figuur. DNB-conjunctuurindicator
——— Realisalie
———— Indicator
Voorlopig nog conjuncturele opleving_____
De DNB-indicator is samengesteld uit vijf economische
reeksen die in hun ontwikkeling systematisch en op plausibele wijze vooruitlopen op de conjunctuur en dientengevolge opgevat kunnen worden als indicator voor het toekomstige conjunctuurbeloop. De desbetreffende reeksen zijn vermeld in tabel 1. De indicator onderscheidt zich van de bestaande indicatoren voor Nederland door de keuze van de
samenstellende reeksen, maar vooral ook door de wijze
waarop de conjunctuurbeweging is berekend.
De DNB-indicator voorspelt de conjunctuur tot en met juli
1989. De indicator laat tot het einde van de voorspelperiode
een voortgaande conjuncturele opleving zien. De stijging van
de indicator neemt echter, met name vanaf februari 1989, in
kracht af, wat erop zou kunnen duiden dat de groei van de
produktie in de komende maanden afvlakt. Deze afvlakking
is sterker dan volgens de indicator van een maand geleden .
Indien onderscheid wordt gemaakt naar de afzonderlijke
bijdragen van de vijf componenten waaruit de indicator is samengesteld, dan blijken met name de uitkomsten van de
twee vragen van de CBS-conjunctuurenquete – verwachte
bedrijvigheid en feitelijke orderontvangst – en de uitkomst
van de NCM-enquete – verwachte omzet van nieuwe NCMpolishouders – op een afvlakking in de opgaande conjunctuurbeweging te duiden, zie tabel 1. De IFO-conjunctuurindicator voor de Duitse Industrie en de reele geldhoeveelheid
vertonen in de beschouwde periode een onverminderde stijging. Tabel 1 geeft tevens de gewichten van de componenten in de indicator.
In de figuur is de conjunctuur weergegeven als afwijking
van de trend. De trend van de produktie in de verwerkende
industrie, die ten grondslag ligt aan de in de figuur getoonde
realisatiereeks, zal in juli 1989, evenals in de voorgaande
maanden, een groei vertonen van naar schatting 2% ten opzichte van het niveau van een jaar tevoren, zie tabel 2. De
conjuncturele component van de industriele produktiegroei
zal de komende maanden teruglopen van 1,8 procentpunten
Tabel 1. Bijdragen van de componenten aan de mutatie in
de Conjunctuurindicator (gemiddelden per maand)
Component
feb’88jan’89
feb’89juli’89
(Gewicht)
IFO-conjunctuurindicator,Duitsland
Verwachte bedrijvigheid, industrie
Feitelijke orderontvangst, industrie
Verw. omzet nieuwe NCM-polishouders
Reele geldhoeveelheid
0,02
0,02
0,02
0,02
0,01
0,02
0,00
0,01
-0,00
0,01
(0,209)
(0,218)
(0,222)
(0,174)
(0,177)
Indicator
0,09
0,04
(1,000)
Toelichting: de bijdragen luiden in de eenheden van de figuur, dat wil zeggen genormaliseerde waarden.______________________
444
Tabel 2. Groei industriele produktie volgens de indicator3
1989
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
Trend
Conjunctuur
2,0
1,8
2,0
1,8
2,0
1,6
2,0
2,0
2,0
1,5
1,4
1,4,
Groei
3,8
3,8
3,6
3,5
3,4
3,4
a. In procenten t. o. v. de overeenkomstige maand van het vorige jaar
in februari tot 1,4 procentpunten in juli 1989. Hierin komt de
hiervoor vermelde afvlakking van de Conjunctuurindicator tot
uiting. De trendmatige en de conjuncturele ontwikkeling te
zamen resulteren in een lets minder sterke groei voor de
maanden april tot en met juli.
In hoeverre de conjuncturele opleving haar einde nadert
en een omslagpunt nabij is, valt in dit stadium nog moeilijk te
zeggen. Overigens dient een omslagpunt niet onmiddellijk
ge’fnterpreteerd te worden als een voorbode van een recessie, tot uiting komend in een absolute dating van de economische bedrijvigheid. Gelet ook op de onderliggende trendmatige groei ligt dit niet voor de hand. Voor zover zich al een
conjuncturele omslag zou voordoen zal dit vooral een groeivertraging zijn.
Een recessie wordt ook niet door het Centraal Planbureau
verwacht. Het Centraal economisch plan 1989 raamt de
groei van de produktie van bedrijven in 1988 en 1989 op
3,5% respectievelijk 4% en de CPB-publikatie Economisch
beeld 1990 voorziet voor 1990 een groei van 3,25%. Het beloop van de Conjunctuurindicator tot en met juli 1989 met een
eventuele omslag in de periode daarna past in het door het
CPB geschetste beeld van een groeiversnelling in 1988 en
1989 en een lichte groeivertraging in 1990. Hierbij moet worden bedacht dat de CPB-groeicijfers op jaarbasis en die van
de indicator op maandbasis zijn.
Concluderend laat de Conjunctuurindicator voorlopig nog
een conjuncturele opgang zien, zij het dat deze de komende maanden iets in kracht lijkt af te nemen.
De DNB-conjunctuurindicator wordt samengesteld door dr. J.A.
Bikker en drs. L. de Haan, werkzaam bij de Nederlandsche Bank,
op respectievelijk de afdeling Wetenschappelijk onderzoek en
econometrie en de Studiedienst.
1. J.A. Bikker en L. de Haan, Conjunctuur en conjunctuurprognose: een Conjunctuurindicator voor Nederland, De Nederlandsche
Bank, Kwartaalbericht 1988, nr. 3, december 1988, biz. 71-83.
2. M.M.G. Fase en H.C.J. van der Wielen, Grandeur en malheur
van de conjunctuurbarometer, ESB, 5 april 1989, biz. 332-336 en
341.
3. Zie figuur 2 in Fase en Van der Wielen, op. cit.