‘onjunctimrbericht
Conjunctuurtest Industrie
Uit de beantwoording van de kwartaalvragen uit de Conjunctuurtest in
de Industrie bleek een daling van de
bezettingsgraad van de beschikbare
produktie-installaties van 84,9% in
juni naar 83,7% in September, zie figuur 1. Het cijfer voor September is
daarmee de laagste kwartaaluitkomst na december 1987. Het percentage ondernemers dat geen produktiebelemmeringen ondervindt, is
na december 1990 voortdurend afgenomen. Dit is vooral een gevolg van
het toegenomen percentage ondernemers dat stagnatie ondervindt als
gevolg van onvoldoende vraag (van
7 in december 1990 tot 14 in September 1991). Voor het komend halfjaar
verwachten de ondernemers een
Investeringen
ling in het eerste kwartaal met 6%.
In de eerste zes maanden van dit
jaar viel vooral het investeringsvolume in woningen sterk terug (-12%).
Ook in vervoermiddelen werd minder geinvesteerd dan in de overeenkomstige periode van het voorgaande jaar (-6%). Stijgingen van het
investeringsvolume werden gemeten
bij gebouwen en bij machines en
overige uitrustingsstukken (respectievelijk 5% en 3%).
Het volume van de bruto investeringen in vaste activa in het tweede
kwartaal van 1991 door bedrijven en
overheid te zamen was 1% groter
dan in hetzelfde kwartaal van 1990,
zie figuur 3- Gemeten over de eerste
helft van dit jaar nam het volume
met 2% af. In de periode 1983-1990
zijn de totale bruto investeringen
jaarlijks steeds gestegen. De bedrijfsinvesteringen in vaste activa lagen in
het tweede kwartaal van dit jaar 1%
hoger dan in dezelfde periode van
1990. Deze stijging volgt op een da-
Figuur 1. Bezettingsgraad produktie-installaties Industrie in procenten
87
86
85
.
1
lichte daling van het aantal werkzame personen in de Industrie. Gedurende het vierde kwartaal zal volgens hen de bedrijvigheid licht
stijgen en de buitenlandse afzet toenemen.
i
n
m rv
i
1987
ii
HI rv
i
1988
11
in rv
i
1989
n
m iv
1990
i
n
m
1991
Figuur 2. Binnenlandse consumptie gezinnen (volume, procentuele kuiartaalntutaties t.o.v. voorgaandjaar)
Gezinsconsumptie
Het volume van de binnenlandse gezinsconsumptie was in het derde
kwartaal van dit jaar 3% groter dan
in de overeenkomstige periode van
1990, zie figuur 2. Deze groei is vrijwel gelijk aan die in het tweede
kwartaal, maar blijft iets achter bij
het accres dat over het eerste kwartaal werd gemeten. De groei van de
binnenlandse consumptie over 1990
was 4%. In het derde kwartaal bleef
de groei van de consumptie aan voedings- en genotmiddelen achter bij
die van de totale consumptie; de uitgaven aan duurzame consumptiegoederen namen meer dan gemiddeld
toe. Een zelfde beeld was overigens
ook in het tweede kwartaal te zien.
Hoewel de groei van de consumptie
van duurzame goederen in de meest
recente kwartalen hoger lag dan die
van de totale binnenlandse gezinsconsumptie, is de toeneming laag in
vergelijking met de groeicijfers voor
de kwartalen van 1990.
1170
2 –
n
1988
in
iv
i
n
ii
III
1990
1989
m
IV
1
I
II
1991
III
Figuur 3- Bruto bedrijfsinvesteringen in vaste activa (volume, procentuele
kwartaalmutaties t.o.v. voorgaand jaar)
20
-10
i
n
1988
in
iv
i
n
1989
ni
iv
i
n
1990
in
iv
i
ii
1991
DEZE WEEK
schommelt, na een aanmerkelijke stij-
laagst (6,1%). Nederland hoort bij de
groep landen met relatief lage rentepercentages. Voor alle weergegeven
landen geldt dat de lange rente in
1991 (tot en met September) lager
was dan in 1990. Voor Nederland en
ging in de loop van 1989. al vanaf be-
de Bondsrepubliek Duitsland (BRD)
gin 1990 rond de 9%. In 1988 was de
was het verschil met 1990 het geringst
rente gemiddeld nog 6,1%. In figuur 4
is de rente in Nederland gemiddeld
over de eerste negen maanden van
dit jaar (8,8%) vergeleken met die in
(0,2 procentpunt).
Buitenland
Lange-termijnrente
De lange-termijnrente in Nederland
(rendement op staatsobligaties)
Industriele produktie
een aantal andere landen. Van deze
De volumegroei van de industriele
produktie is in Nederland in 1991
landen was de rente in Spanje het
(tot en met augustus) teruggevallen
hoogst (12,7%) en in Zwitserland het
naar ruim 1%. In de periode 1988-
1990 lag de jaarlijkse groei rond de
4%. In veel landen was de groei van
de industriele produktie in 1991 (tot
en met augustus) negatief. Van de in
figuur 5 weergegeven landen werd
de grootste daling gemeten voor Canada (-8%). In de BRD en Japan was
de groei van de bedrijvigheid (respectievelijk 5% en 4%) groter dan in
Nederland. In alle landen was de toeneming in 1991 geringer of de daling
groter dan in 1990. Het kleinste verschil tussen de groeivoeten voor
1990 en 1991 werd gemeten voor de
BRD en het grootste voor het Verenigd Koninkrijk.
Figuur 4. Lange-termijnrente januari-september 1991 (gemiddelde maandcijfers in procenten)
Spa
Ita
Zwe
VK
Can
Nor
Fra
NL
BRD
VS
Jap
Zwi
Figuur 5. Groeiproduktie Industrie (januari-augustus 1991 t.o.v. januariaugustus 1990, in procenten)
Afnemende groei bbp
Het volume van het bruto binnenlands produkt (bbp) tegen marktprijzen in het tweede kwartaal van 1991
was 2,4% groter dan in hetzelfde
kwartaal van 1990. Over het eerste
kwartaal bedroeg de groei 2,2%.
Voor de eerste zes maanden van dit
jaar kwam de volumegroei van het
bbp daarmee uit op 2,3%. Dit groeicijfer blijft achter bij de groei over
1989 en 1990 als geheel (respectievelijk 4,2% en 3,9%) (zie figuur 6).
De volumegroei van het bbp tegen
factorkosten in de eerste helft van
dit jaar (2,3%) was gelijk aan die van
het bbp tegen marktprijzen. Bij de
waardering van het bbp tegen factorkosten worden de indirecte belastingen en de prijsverlagende subsidies
buiten beschouwing gelaten. Het
bbp tegen factorkosten kan worden
onderverdeeld naar bedrijfstakken.
De bedrijfstak met het grootste volume-accres in de eerste zes maanden
van 1991 ten opzichte van dezelfde
periode in 1990 was de delfstoffenwinning (18,7%). Ook voor de openbare nutsbedrijven werd in de eerste
helft van dit jaar een relatief forse
toename van de toegevoegde waarde gemeten (7,9%). Het accres in de
Industrie was in het eerste halfjaar
1,4%. Dit groeicijfer blijft duidelijk
Figuur 6. Bruto binnenlands produkt (volume, procentuele kwartaalmutaties
t.o.v. voorgaandjaar)
i
n
1988
ESB 20-11-1991
in
iv
‘
i
n
1989
m
iv
i
ii
in
1990
iv
‘
i
n
1991
achter bij de groei over 1988, 1989
en 1990. Bijna de helft van de totale
groei van het bbp tegen factorkosten
in de eerste helft van 1991 kwam
voor rekening van de bedrijfstak overige diensten (onder andere banken,
verzekeringen, zakelijke en medische diensten). Een daling van de
toegevoegde waarde werd gemeten
voor de bedrijfstak bouwnijverheid
(-3,7%).
Deze bijdrage is ontleend aan het Conjunctuurbericht, nr. 11-91, dat wordt samengesteld door de hoofdafdeling Nationale Rekeningen van het CBS.
1171 V –