Ga direct naar de content

Conjunctuur

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 29 1980

j

/I

l
l

l

l

Hoe beoordelen ondernemers de economische situatie? Dat laat aan duidelijkheid niets te wensen over, zult u zeggen. De inhoud van de paginagrote advertenties en de open brieven liegen er
niet om. Rendementen moeten hoger.
Uitholling van de bedrijven moet tot
staan worden gebracht. Het zijn de bekende geluiden die uitentreuren worden
herhaald. Er zijn echter nog andere wijzen waarop wij een meer genuanceerd
idee kunnen krijgen hoe ondernemers
over de economische situatie denken.
Over één wil ik het hebben, te weten de
zogenaamde Conjunctuurtest. Het Centraal Bureau van de Statistiek publiceert
regelmatig antwoorden o p vragen als
,,hoe beoordeelt u de huidige produktiecapaciteit?” of ,,zal het aäntal werknemers in het komende kwartaal toenemen, ongeveer gelijk blijven of afnemen?” Deze vragen worden aan een zodanig aantal ondernemingen in de industrie gesteld dat het geheel van de antwoorden geacht kan worden een representatief beeld te geven. Voor de industrie als geheel, maar ook voor sectoren
als consumptiegoederen en investeringsgoederen apart, zijn er dus nog andere
bronnen dan de open brieven waaruit wij
kunnen afleiden hoe ondernemers de
huidige economische situatie beoordelen. Uit deze enigszins o p d e achtergrond
geraakte opinie-onderzoeken (of vergis
ik mij?) heb ik de hierbij afgedrukte grafiek samengesteld.

r. het percentage van de produktie dat geen belemmeringen
ondervindt;
b. het percentage van de produktie dat belemmeringen
ondervindt door een tekonaan vraag:
c. het percentage van de produktie dat belemmeringen
ondervindt door een tekort aan arbeidskrachten.
Bron: CBS. conjunctuur re.^^. 1972 tot heden.
Voor 1971 t l m 1978 gegevens over de maanden januari.
mei en oktober. daarna over de maanden maart. juni.
september en december. De gegevens betreffen de gehele
industrie (1971-1980).

ESB 22- 10- 1980

Drie lijnen vragen de aandacht. Lijn a
geeft het percentage van de produktie in
de industrie aan dat geen belemmeringen
ondervindt. Twee markante toppen vallen op. Eén in oktober 1972 en één in juni
1979. Ondernemers waren toen van mening dat ongeveer 70% van de produktie
geen belemmeringen ondervond. Tussen
die toppen ligt een diep dal met een uitschieter naar beneden in oktober 1975.
Toen was men van mening dat slechts
35% van de produktie geen belemmeringen ondervond.
Wat zijn die produktiebelemmeringen? In de Conjunctuurrest waaraan ik
deze gegevens heb ontleend, worden genoemd:
1. belemmeringen door een tekort aan
vraag;
2. belemmeringen door een tekort aan
arbeidskrachten;
3. belemmeringen door een te geringe
technische capaciteit;
Q. belemmeringen door andere oorzaken.
In de grafiek heb ik alleen de categorieën 1 en 2 weergegeven. Lijn b geeft
over een periode van bijna 10 jaar het
percentage van de produktie aan dat belemmeringen ondervindt door een tekort
aan vraag. Het beeld dat hieruit spreekt
heeft mij nogal verrast. De scherpe stijging halverwege 1974 tot oktober 1975
valt erg op. Tot begin 1978 zijn ondernemersvan mening dat een hoog percentage. van de ~roduktie. schommelend
rond de 50, bilemmeringen ondervindt
door vraagtekorten. In de loop van 1978
en ook in 1979 daalt dit percentage weer
sterk, tot wij in september 1979 weer een
omslag registreren. De economische
werkelijkheid is gelukkig zeer complex.
Het beeld dat lijntje b oproept verschilt stellig van sector tot sector. Een
zelfde grafiek, maar dan alleen betrekking hebbend o p ondernemersopinies
betreffende d e consumptiegoederensector laat een ietwat ander beeld zien, namelijk een top in mei 1975, rond de 55%.
:n daarna een min of meer dalende lijn
.ot ver in 1979 (niet getekend). Het hier
zeschetste beeld voor de industrie als
;eheel wordt daarom waarschijnlij k
logal bepaald door de opinies in de seco r waarin investeringsgoederen worden
gemaakt. Ik kom daar direct nog o p te’ug.

Ten slotte het derde lijntje in de grafiek. Lijn c geeft het percentage van de
produktie aan, dat belemmerd wordt
door een gebrek aan arbeidskrachten.
Twee topjes vallen op: één in oktober
1973 en één in september 1979; slechts
20% tot 25% van de produktie ondervindt dan belemmeringen door een tekort aan arbeidskrachten. Is deze lijn
niet een aanwijzing dat de knelpuntendiscussie een nogal opgeklopt verhaal is,
wellicht met uitzondering van 1979? Ik
stel de vraag maar.
Begin 1979 kruisen de lijnen b en c elkaar. Dat gebeurt opnieuw aan het eind
van het jaar. Kennelijk vindt men dat
sindsdien een groter percentage van de
produktie belemmeringen ondervindt
door een tekort aan vraag dan door een
tekort aan arbeidskrachten. Bij nader
inzien blijkt dat echter vooral zijn oorsprong te hebben in de .,ovenge sector”
van de industrie, dus nauwelijks in de
sectoren waarin consumptie- en investeringsgoederen worden gemaakt. Het is
natuurlijk nog niet duidelijk hoe de lijnen b en c zich in de toekomst zullen
ontwikkelen, maar het lijkt aannemelijk
dat de opinies van ondernemers diedoor
deze lijntjes gereflecteerd worden voor
het te voeren beleid van groot belang
kunnen zijn. De conjunctuurenquêtes
verdienen meer aandacht!
Is het markante beeld van te kort schietende vraag van 1974 tot en met 1979 in
strijd met de heersende opvattingen over
de werking van het economische procesa
la Vintaf! Ik geloof dat (nog) niet. In
ieze officiële theorie worden de reële
loonkosten van cruciaal belang geacht
voor d e produktiecapaciteit. In de jaren
zeventig werden er te weinig nieuwe arbeidsplaatsen gecreëerd. Deze te kort
schietende creatie van nieuwe arbeids~laatsen samenhangen met degestekan
;en reële loonkosten, met de gestegen
irbeidsinkomensquote, maar in de Vinaf-optiek ook met een tekort aan vraag.
Zeker voor zover het beeld dat uit degra’iek spreekt voor een belangrijk deel ge~ o r m dwordt door de investeringsgoeierensector, in casu door de opinies van
woducenren van investeringsgoederen,
loeft er geen sprake te zijn van een conlict met de Vintaf-visie. Deze onderneners zullen immers een gebrek aan afzet
apporteren, omdat er elders te weinig
nvesteringsbeslissingen worden genonen.

Auteur