Ga direct naar de content

Clusters, industriebeleid en ondernemingsstrategie

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: februari 22 1995

Clusters, industriebeleid en
ondernemingsstrategie
D. Jacobs en A.P. de Man*

C

lusters van bedrijven spelen een belangrijke rol in bet economische beleid. In dit
artikel wordt onderzocht welke dimensies van clusters voor beleid van overheid en
ondernemingen van belang zijn. Het overheidsbeleid ten aanzien van clusters dient,
nadat men trachtte onsuccesvolle clusters overeind te houden ofnieuwe te creeren,
nu gericht te warden op bet intensiveren van de kennis in traditioneel sterke clusters.

Wat zijn clusters nu precies? En wat is het nieuwe aan
de clusterbenadering in vergelijking met andere vormen van industriebeleid? Om te weten hoe innovativiteit bevorderd dan wel afgeremd wordt, is inzicht nodig in de dynamiek van clusters en netwerken. In
deze bijdrage zetten we kort de verschillende definities van clusters op een rij. Op basis daarvan inventariseren we de verschillende dimensies die in de clusterdiscussie zijn ingebracht. Vervolgens tonen we aan
hoe elk van deze dimensies aanknopingspunten
biedt, zowel voor overheidsbeleid als voor strategievorming bij ondernemingen.

Definities en benaderingen
Sinds het verschijnen van Porters The competitive
advantage of nations is in verschillende landen het
clusterbegrip een centraal element geworden in het
industriebeleid . Kijken we naar de discussie over
clusters in Nederland, dan valt het verschil in schaalniveau op. In navolging van Porter worden in de
‘academische’ literatuur clusters gezien als vrij grote
economische complexen. In de beleidsaanpak van
met name het Ministerie van Economische Zaken
gaat het daarentegen om relatief kleine netwerken,
zoals het Daf-, het Fokker- en het Oce-cluster.
Globaal kunnen we een drietal (groepen van) definities onderscheiden van clusters:
• regionaal geconcentreerde bedrijvigheid;
• bedrijfskolommen of produktieketens;
• sectoren, dan wel verzamelingen van sectoren.

Regionale clusters
De eerste definitie is erg populair bij regionale overheden en in de regionale economic (zie de literatuur
over ‘industrial districts’)2. Zij grijpt terug op Porter,
maar ook Marshall schreef er al over en Krugman
heeft diens benadering recent nog geactualiseerd . In
Nederland hebben Kusters en Minne van het Centraal
Planbureau met een vergelijkbare aanpak gewerkt,
maar zij kwamen al snel tot de bevinding dat voor
verschillende clusters een verschillende geografische

schaal geldt . Interessant is ook dat Kusters en Minne
proberen te begrijpen wat de trekkende elementen in
een cluster zijn. In het diepzeehavencluster, het internationale cluster en rond Schiphol zijn dat bij voorbeeld in sterke mate de ligging en de verkeersassen,
en in de biotechnologie de kennisinfrastructuur in relatie tot hoogwaardige afnemers.
Ook bij de sectorstudies van TNO-STB is het verschil benadrukt tussen de geografische schaal van
enerzijds de produktienetwerken en anderzijds de relevante markt van verschillende clusters. Dat leidde
tot een matrix als in label 1. De ‘economische kracht
van Nederland’ zit voor een groot stuk linksonder in
die matrix, maar dat is slechts een relatief klein deel
van de economic. De geografische schaal van de dimensie markt in deze matrix relativeert overigens
ook de pure macro-economische verhalen over de
concurrentiekracht. In veel sectoren is het relevante
concurrentieniveau niet dat van de wereldmarkt,
maar eerder Noordwest-Europa.
Uit tabel 1 kan ook worden afgeleid dat het in
veel gevallen niet zinvol is om enkel regionaal of
zelfs nationaal te opereren. Bij de redding van Daf
lag het dan ook voor de hand om samen met de
Vlaamse overheid op te trekken, maar terzelfder tijd
* De auteurs zijn werkzaam als respectievelijk senior-onderzoeker bij TNO Studiecentrum voor Technologic en Beleid
in Apeldoorn en aio bij de Faculteit Bedrijfskunde Erasmus
Universiteit Rotterdam. Dit artikel is gebaseerd op D. Jacobs
en A.P de Man (red.), Clusters en concurrentiekracht. Naar
een nieuwe praktijk in het Nederlandse bedrijfsleven?, Samsom Bedrijfsinformatie, Alphen aan den Rijn, 1995 (verschijnt dit voorjaar).
1. M. Porter, The competitive advantage of nations, New
York, Free Press, 1990.
2. Zie W. Beek, E. Keus en G. Rijntjes, Technologie-initiatieven in Nederland. De regionale agenda, SMO, Den Haag,
1994.

3. P. Krugman, Geography and trade, Leuven University
Press, Leuven en MIT-Press, Cambridge Mass., 1991.
4. A. Kusters en B. Minne, Technologie, marktstructuur en
internationalisatie: de ontwikkeling van de industrie, Onderzoeksmemorandum nr. 99, CPB, Den Haag, 1992.

werd veronachtzaamd dat een groot deel van de belangrijke toeleveranciers zich in de omgeving van
Stuttgart, met andere woorden in het netwerk van
Mercedes, bevinden . In tegenstellirig tot eerdere
paniekberichten, zijn dan ook weinig Nederlandse
Daf-toeleveranciers in problemen gekomen. Bij de
redding van Daf ging het dan ook primair om de
redding van het bedrijf zelf, en niet van een ruimer
‘Daf-cluster’.

Tabel 1. Geograjlsche schaal van markten en produktienetwerken
van onderzocbte sectoren in Nederland

Markt

Produktie
Wereld

Wereld

Vrachtwagen
Plastics en polymeren

NW-Europa

Nederland

Machines voor de
zuivelindustrie
Jachtenbouw (top

Zuivel
Wegtransport

Installateurs in de
zuivelindustrie
Jachtenbouw (lager

segment)

segment)

Industriele textiel

grip duidelijk de ketendimensie benadrukt, doen ook
hiervan talloze definities de ronde. Zo onderkenden
Lafay e.a. in de Franse economic slechts twee ‘megafilieres’: de metaal en de agro-chemie . Montfort en
Dutailly daarentegen kwamen tot niet minder dan 19
‘filieres’7. Alhoewel pogingen gedaan zijn om de ‘filieres’ met puur kwantitatieve methodes in kaart te
brengen (met name via input/outputanalyses) blijft
de methode in sterke mate subjectief. Men moet
steeds een beslissing nemen omtrent het afkappunt
van de verschillende stromen tussen actoren. Ook
zegt een kwantitatieve benadering niet alles over het
strategisch belang van een relatie (kennisoverdracht
komt er niet in voor). De belangrijkste poging om in
Nederland ‘filieres’ op basis van een kwantitatieve input/outputbenadering in kaart te brengen leidde tot
de afbakening van zes grote ‘vervlechtingsconglomeraten’ in de Nederlandse economic en was dus meer
in lijn met de derde groep definities die we hierbo-

Nederland

Telecommunicatieapp.
Bespeeld geluidsmat.
Lijnvaart

Produktieketens
Met de discussie over de geografische schaal van
clusters zijn we bij de tweede (reeks) deflnitie(s) aanbeland. Gangbare alternatieve begrippen zijn hier ‘bedrijfskolom’ en ‘filiere’ (of bij Porter: ‘waardeketens
en -systemen’). Ondanks het feit dat het ‘filiere’-be-

Europa

Regionaal

Snijbloetnen
Kassenbouw
Cacao
Baggeren

Kopieerapparaten
Kustvaart
Kunststofverwerklng

Bouw

Bron: strategische sectorstudies TNO-STB.

bleemoplossers worden voor hun uitbesteders en in
die zin toegevoegde waarde leveren. Simpel uitbestedingswerk heeft hier geen toekomst, want ook in
Polen kan men plannen lezen.
De ketenbenadering past goed in het streven
naar duurzame ontwikkeling. Het ligt voor de hand

om niet in elke schakel in een produktieketen afzonderlijk de milieuproblemen aan te pakken, maar dit
te doen in ketenverband (integraal ketenbeheer).

ven genoemd hebben :

Megaclusters

• delfstofwinning, aardolie, openbare nutsbedrijven,
chemie en rubber;
• basismetaal, metaalverwerking, elektrotechniek;
• hout- en bouwmaterialen, bouw, woningbezit;
• textiel, kleding, leder en schoenen;
• medische en veterinaire diensten, landbouw, bosbouw en visserij, voedingsmiddelen;
• overig transport en communicatie, zee- en luchtvaart, bank- en verzekeringswezen, dranken en tabak, overige diensten, papier en grafische industrie.

In de derde soort clusterbenadering gaat het om grote aggregaties van met elkaar verbonden sectoren in
een economic. De gestandaardiseerde methode die
Porter voorstelde, gaat uit van zestien mogelijke clusters, waarbinnen vier niveaus onderscheiden worden: eindprodukten, hulpstoffen, machines en dienstverlening. Met dit laatste element komen we al op
een van de belangrijke elementen van zijn clusterbegrip: het doorsnijdt de klassieke indeling in primaire,
secundaire en tertiaire sectoren en werpt dus een
nieuw licht op de onnodig gepolariseerde discussie

Maar laten we eerst nog even terugkeren naar de
tweede (reeks) definitie(s). Het is duidelijk dat wat
het Ministerie van Economische Zaken onder clusters
verstaat, het beste in deze categoric past. Men denkt
hoofdzakelijk in termen van (liefst Nederlandse) toeleveringsnetwerken rond kernbedrijven. Voor een
benadering waarin niet de eindproduktenbedrijven,
maar de hoofdtoeleveranciers van deze laatste het
uitgangspunt vormen is alle reden9, want meer dan
de grotere eindproduktenbedrijven als Daf en Fokker, die vele buitenlandse toeleveranciers hebben,
zijn netwerken van hoofdtoeleveranciers en gespecialiseerde ‘jobbers’ regionaal gestructureerd. Voor een
nationaal of regionaal industriebeleid bieden ‘main
suppliers’ dus meer aanknopingspunten. Op alle
niveaus komt het crop aan dat toeleveranciers pro-

ESB 22-2-1995

5. D. Jacobs, P. Boekholt en W. Zegveld, De economische
krachtvan Nederland, SMO, Den Haag, 1990, biz. 171. Zie
voor een vrij hard en negatief oordeel over de bijdrage van
het ‘Daf-cluster’ aan de Nederlandse economie ook H.W.

Dejong, Industriebeleid, ESB, 10 maart 1993, biz. 235-236.
6. G. Lafay, A. Brender en A. Chevalier, Trois experiences de
specialisation internationale: France, Allemagne, Japon, Statistiques et Etudes Financieres, Serie Orange, 1977, biz. 23-41.
7. J. Montfort, J.C. Dutailly, Les filieres de produktion,

Archives et Documents, INSEE, 1983.
8. T. Roelandt, Vervlechtingsconglomeraten & sectorstructuurbeleid, AIR, Researchmemorandum van de vakgroep

Economische Organisatievormen, Rotterdam, 1986.
9. H. Praat, Main suppliers en hun netwerken. Naar een effectieve structuur van de Nederlandse toeleveringsindustrie,
Nevat, Zoetermeer, 1991; H. Praat, De main supplier als ketenintegrator, in: D. Jacobs, A.P. de Man, Clusters en concurrentiekracht, Samsom, Alphen aan de Rijn, 1995.

over het belang van de Industrie tegenover dat van
de diensten. Het gaat er integendeel om te zien waar
agrarische, industriele en dienstenspecialisaties op

elkaar aansluiten en elkaar versterken.
In Nederland zijn op basis van Porters methode
de vier sterkste clusters: voeding/dranken, aardolie/chemie, transport en materialen/metalen . Maar de
feitelijke aanwezigheid van (h)echte netwerken is
daarmee nog niet aangetoond. Zo bleek dat de cacaoindustrie een eigen netwerk vormt, dat vrij gei’soleerd
staat van de rest van het voedingscluster. En uit een
studie die we maakten van de kunststofverwerkende
nijverheid komt naar voren dat die sector geen bijzonder geprivilegeerde banden (meer) onderhoudt met
de grote chemische grondstoffenproducenten in
Nederland . Tegenwoordig onderscheidt TNO tien
grote clusters: maakindustrie (discrete produktie in
de metaal- en de kunststofverwerking en daarnaast
de bouw van apparaten, machines en motoren),
multimedia in wording (de toenemende convergence
van consumentenelektronica, (tele-)communicatie,
audiovisuele en amusementsindustrie), aardolie/che-

mie, energie, bouw, landbouw/voeding, gezondheid,
transport/haven, commerciele diensten, persoonlijke
zaken12. Grafisch is dit weergegeven in flguur 1.
Een belangrijk voordeel van deze benadering is
dat de anders moeilijk grijpbare dienstensector voor
een deel opgesplitst wordt in een aantal duidelijk herkenbare clusters met een eigen dynamiek – bouw,
transport/havens, gezondheid, persoonlijke zaken en voor het overige toegewezen wordt aan de clusters waar specifieke onderdelen telkens het meest di-

rect verband mee hebben (bij voorbeeld cooperatieve veilingen bij de landbouw/voeding).
Dat neemt niet weg dat de werkelijkheid niet zo

eenvoudig in elkaar zit dat clusters gemakkelijk van
elkaar te onderscheiden zouden zijn. Overlappingen
blijven bestaan en die moeten de nodige aandacht
krijgen. Het gaat in veel gevallen immers om (mogelijke) synergiegebieden tussen sterke clusters (bij
voorbeeld machines voor de voedingsmiddelenindustrie). Overigens was het niet mogelijk alle overlappingen in figuur 1 weer te geven. Gezien de veelvoudige relaties tussen de maakindustrie enerzijds en de
diensten anderzijds met alle andere clusters hebben
we die wel alle andere laten doorsnijden.
Het sterkst vergelijkbaar met de ‘mega-filieres’
Piguur 1. De
van Lafay e.a. zijn ten slotte de clusters van de Groclusterbenadering van TNO- ningse hoogleraar Nooteboom, die zich ook geinspireerd door Porter noemt13. Nooteboom ziet er imSTB

mers niet meer dan twee die hij de labels ‘diensten’

en ‘biologisch/chemisch’ meegeeft. Kijkend naar de
toekomst ziet hij nog een derde potentieel cluster,
‘elektronisch/fysisch/chemisch’, en een ‘overkoepelende functie’, het milieu. Als mogelijke kern van een
nieuw cluster ziet Nooteboom de produktie van micro-chips, die de gouden toegangssleutel tot zowat
alle moderne high tech lijken.

Een geheel van dimensies
Bekijken we de verschillende elementen uit de besproken benaderingen (tabel 2), dan begrijpen we
ook gemakkelijker waarom de verschillende clusterbenaderingen inherent ‘impressionistisch’ en arbitrair
lijken — ook bij de ‘filiere’-benadering zagen we

reeds dat subjectieve beslissingen bij de afbakening
niet te vermijden waren. In feite proberen ze verschillende dimensies met elkaar te combineren:
• geografisch: de ruimtelijke ‘clustering’ van verschillende elementen in een produktienetwerk of
geheel van met elkaar verbonden netwerken;
• horizontaal: de klassieke sectorindeling op een
bepaald aggregatieniveau;
• verticaal: een geheel van met elkaar verbonden
produktieketens (toeleverings- en uitbestedingsnetwerken), met daarbij de strategisch belangrijke
vraag: wie ‘trekt’ de innovatie in de netwerken?
• lateraal: Verwante’ sectoren waarmee bepaalde
vaardigheden worden gedeeld en die kunnen leiden tot synergievoordelen;
• technologisch: (voor een deel een uitwerking van
het vorige) het begrijpen van technologische verwantschap die een verbindend element tussen sectoren kan vormen;
• de relatie met de relevante kennisinfrastructuur
(onderwijs en onderzoek);
• de kwaliteit van het netwerk: het gaat er niet enkel om dat ondernemingen met elkaar samenwerken, maar vooral ook hoe. Dit punt is hierboven
niet uitgewerkt, maar het is essentieel. Clusters en
netwerken kunnen ook gekenmerkt worden door
een negatieve dynamiek die innovatie afremt, ze
kunnen gericht zijn op marktafscherming en ander
defensief gedrag. Bij toeleveren en uitbesteden
kan het gaan om uitknijprelaties en daarbij kan
men weliswaar ook spreken over netwerkvorming,
maar tot veel meer dan onderlinge afstemming zal
men niet komen.

10. Voor onze laatste berekening van Nederlandse clustersterktes op basis van de Porter aanpak zie D. Jacobs, H.
Vethman en A. de Vos, Michael Porter en Nederlands econo-

mische kracht, Holland Management Review, nr. 33, 1992,
biz. 7-16.
11. D. Jacobs e.a., De kunststofverwerkende Industrie in Nederland: klaar voor de volgende stap?, Leidschendam, NFK,
1993.
12. Deze benadering is ondermeer gebruikt als achtergrondstructuur voor de strategienota van TNO voor 2000. Zie
TNO, Werk maken van kennis. Strategienota en met name
het Achtergronddocument, hoofdstuk 2, Delft, 1994.
13. B. Nooteboom, Een aanzet tot industriebeleid, ESB, 17

maart 1993, biz. 240-249.

Op basis van het belang dat men hecht aan elk van
de hierboven genoemde dimensies zal men tot andere afbakeningen van clusters komen. Maar dat is niet
zo erg. Elk van deze dimensies biedt immers juist aangrijpingspunten voor overheidsbeleid en ondernemingsstrategie, zodanig dat aan de specifieke situatie
recht kan worden gedaan.

Auteurs

Elementen

Marshall, ‘industrial

• het regionale element;

district’-literatuur,
EZ, Praat

• netwerken van toeleveren en uitbesteden;
• relatie met kennisinfrastructuur;

Filiere-benaderingen

• nadruk op (de relaties tussen) bedrijfskolommen;

Porter

• pogingen tot methodologische onderbouwing;
• relatie met Industrie- en milieubeleid;
• industriele, agrarische en dienstenspec. als een geheel;

Clusters en overheidsbeleid
De voorbije jaren heeft het Ministerie van Economische Zaken steeds nadrukkelijker de clusteraanpak
geadopteerd. Hieraan zijn twee andere fasen vooraf
gegaan: een eerste defensieve fase, waarin gepoogd
werd zwakke clusters in stand te houden, en een offensieve fase, vooral op technologie gericht, waarin
men trachtte clusters te creeren en te versterken. Nu
wordt de kennisintensivering van traditioneel sterke
clusters ter hand genomen (derde fase). Restanten
van de eerdere, weinig succesvolle beleidsfasen komen we nog tegen bij acties rondom het Daf- en Fokker-cluster (eerste fase) en high tech-clusters (tweede
fase). Onzes inziens vallen deze benaderingen niet
onder het echte clusterbeleid: dat treffen we namelijk
aan in de derde fase. Wij richten ons dan ook verder
op beleid in deze fase. Omwille van de helderheid
maken we hierbij verder een onderscheid tussen clusterbeleid:
• gericht op kennisintensivering van bestaande clusters;
• gericht op het tot stand brengen van nieuwe netwerken van constructieve samenwerking.

In de praktijk zullen de twee vormen natuurlijk geregeld in elkaar overlopen. Als het goed is zal men bij
de tweede vorm evenwel niet proberen totaal nieuwe activiteiten te creeren, maar zich eerder richten
op het beter ‘verknopen’ van bestaande.
Inzicht in de geografische schaal van netwerken
is daarbij belangrijk: het helpt ook de goede ‘subsidiariteits’-beslissingen te ontwerpen. Er moet overheidsbeleid worden gevoerd op het niveau dat voor die
netwerken het meest geeigend is: regionaal, nationaal of internationaal.

Kennisintensivering van bestaande clusters
Wanneer we nu meer specifiek kijken naar het element kennisintensivering van clusters, is eerst en
vooral inzicht vereist in de reele kennisstromen binnen de diverse clusters. Daarbij mag men het belang
van kennisinstituten niet overschatten. Veel kennis
komt via toeleveranciers, afnemers, concurrenten,
soms ook branche-organisaties, vakbeurzen en vaktijdschriften . Van de kennisinfrastructuur maakt
men meestal slechts gebruik als technologie echt
moeilijk te vinden is of nog ontwikkeld moet worden.
Natuurlijk blijft een gespecialiseerde, hoogwaardige kennisinfrastructuur noodzakelijk. Hoe en waar
die te organiseren hangt wederom af van de geografische schaal van het cluster. Als clusters, of de nationale elementen van een internationaal cluster, regionaal
geconcentreerd zijn, dan heeft het zin om de kennisinfrastructuur ook daar te concentreren. Voor meer
nationaal georganiseerde clusters kan gedacht wor-

ESB 22-2-1995

• gestandaardiseerde methodiek om mogelijke clusters

Kusters en Minne,
TNO-STB

Nooteboom

in kaart te brengen, met nadruk op het eindverbruik;
• de koppeling met een meso-benadering van Internationale concurrentiekracht;
• erkenning van de verschillende geograflsche schaal
van clusters;
• de vraag naar trekkende elementen in clusters;
• technologiegebieden in relatie tot ‘families’
produktiesectoren;
• milieu als mogelijke integrator van alle clusters.

den aan een centrale locatie (bij voorbeeld voor
hoogwaardig onderzoek) of een relatief gedecentraliseerde aanpak (bij voorbeeld waar de diffusie naar
het mkb van belang is). Bij internationale netwerken
lijkt het zinvoller internationale technologieprogramma’s of instituten op te zetten. Men zou hier ook kunnen denken aan een werkverdeling tussen de landen
van Noordwest-Europa bij investeringen in technologische topinstituten, rekening houdend met de huidige clusterspecialisaties. Er moet dus aandacht worden geschonken aan drie verschillende aspecten van
kennisintensivering en innovatie:
• het op peil houden en verder ontwikkelen van

hoogwaardige technologische competencies: de
technologische dimensie staat hier voorop;
• interactie met de verschillende soorten bedrijven
in de clusters en met name ook met de vraagkant:
de verticale, horizontale en laterale dimensies in
clusters;
• de noodzaak van een brede diffusie-infrastructuur
gericht op het mkb, waarbij met name de organisatorische inbedding van innovatie de nodige aandacht krijgt: de geografische en verticale dimensie
zijn hier belangrijk, alsmede de kwaliteit van het
netwerk.

Met name de organisatorische kant van innovatie
krijgt nog steeds niet de noodzakelijke aandacht: het

leren te leren als onderneming, alleen en in netwerken. Hoe belangrijker technologische kennis en specialisatie wordt, hoe belangrijker mensen en netwerken worden15. Mede daarom moeten bedrijven
gestimuleerd worden beter na te denken over hun
strategische positie binnen netwerken en daar de nodige consequenties aan te verbinden. Uit dit alles
blijkt de relevantie voor het beleid, van de verschillende dimensies die hiervoor op een rij gezet zijn. In
14. R. van der Meijden en D. Jacobs, Waar haalt het mkb
zijn kennis vandaan?, ESB, 25 januari 1995, biz. 80-83.
15. D. Jacobs, De contouren van de kennismaatschappij,

ESB, 23 maart 1994, biz. 269-273.

Tabel 2. (Relatief) nieuwe
elementen in

de besproken
benaderingen

Clusterdimensie

Relevant beleid

Geografische

• aanknopingspunt voor goede’subsidiariteitsbeslissingen’;

schaal

• regio ideaal voor diffusie naar het mkb en aansluiten bij
main-suppliers.

Horizontaal

• sectorinitlatieven • strategische conferences.

Verticaal

• versteiken co-development, co-«nakership;
• beleid afetemmen op tiekkers en volgers in het netwerk;

• versterken netwerken van hoofdtoeleveranciers en

Rebtie met
kennisinfrastructuur
Technologische
verwantschap
Kwaliteit van

gespeciallseefde jobbers;
• integraal ketenbeheer gericht op duurzame ontwik
keling, kwaliteitszorg.
• technologische synergieen tussen sectoren van belang
voor keuzes in technologiebeleid.
• versterking wissdwerking via ‘dusterprojecten’;
• versterking van de mobiliteit tussen het personeel van
de kennisinfrastructuur en dat van bedrijven.
• uitgangspunt voor keuzes in technologiebeleid, bij
voorbeeld over locatie van topinstituten.
• versteiken kermis over ‘leren te leren’ in netweiken;

het netwerk

• versterking van de Internationale orientatie van netwerken.

Lateraal

tot stand te brengen, waarna later kan blijken of
een meer structurele relatie mogelijk is. Een andere strategic is de bedrijven in een vroeg stadium te

dwingen tot een zakelijk commitment.
De invulling van de makelaarsrol vertoont grote verschillen van land tot land en van regio tot regio. De
trend in Nederland lijkt te gaan in de richting van
decentralisatie van deze rol. Op dit moment zien we
dat enerzijds de regionale overheden en intermediairs (InnovatieCentra; de uitvoeringsorganisatie Senter
ten aanzien van het EZ-programma Toeleveren en
Uitbesteden) meer initiatieven nemen, anderzijds
worden ook de kennisinstituten ertoe aangezet om
actiever clusters van bedrijven te identificeren voor
het opzetten van gezamenlijke projecten. In een aantal regie’s verbindt men dit ook expliciet aan traditionele clustersterkte. Uit een recent overzicht van technologie-initiatieven in de Nederlandse regie’s valt op
dat de regie’s uitstekend in staat zijn te definieren in
welke clusters zij sterk zijn en hoe zij die sterkte willen uitbouwen .

Ondernemingsstrategie en clusters
terdimensies
en beleid: bet
menu

ta

bel 3 wordt dit samengevat. Inzicht in de (combina^ van) dimensies waarover men het heeft, helpt de
goede clusterbenadering uit te kiezen.

Voorbeelden van sterke regionale clusters in andere
landen hebben overheden in Europa ertoe aangezet
dit soort netwerken te proberen te creeren of te stimuleren. Het moet betwijfeld worden of via deze
aanpak totaal nieuwe clusters van economische activiteit tot stand kunnen worden gebracht. Het lijkt ech-

Meer dan de overheid heeft natuurlijk het bedrijfsleven zelf een belangrijke rol te spelen in het versterken van clusters. De ‘upgrading’ van de verschillende
elementen in een cluster helpt enerzijds het cluster te
versterken en anderzijds te voorkomen dat een succesvol cluster aan dynamiek verliest. De centrale
doelstelling bij die ‘upgrading’ van clusters is het verhogen van het kennisniveau, waardoor men aan kostenconcurrentie kan ontsnappen. In label 4 wordt in
de tweede kolom aangegeven welke strategic een on-

ter wel mogelijk het bestaande bedrijfsleven tot meer

derneming in haar eigen cluster kan volgen.

samenwerking aan te zetten.
Geinspireerd door de voorbeelden van succesvolle regie’s en tegelijkertijd beseffend dat netwerkvorming vaak niet vanzelf tot stand komt, proberen
publieke en semi-publieke organisaties steeds vaker
een makelaarsrol te spelen bij het tot stand brengen
van netwerken. Welke, hangt af van enkele keuzes :
• de dimensies waar de netwerken rond georgani-

Het onderhouden van het netwerk in een cluster
is een zaak van welbegrepen eigenbelang voor ondernemingen. Elk bedrijf moet telkens een afweging
maken tussen waar het zelf goed in wil zijn, de ontwikkeling van eigen kerncompetenties, en wat het samen met anderen wil ontwikkelen. In een sector als
de bouw geldt bij voorbeeld dat de ondernemingen
eigenlijk meer aan eigen r&d en produktdifferentiatie
zouden moeten doen en in die zin minder samenwerken . We willen dan ook wijzen op de noodzaak
een goede balans tussen concurrence en samenwerking te vinden. Elk bedrijf moet daarbij een heldere
strategic van eigen differentiatie en profilering volgen, waardoor dat bedrijf ook als samenwerkingspartner interessant wordt. Daarvoor is het van belang dat
de intern aanwezige kennis zo goed mogelijk benut
wordt, bij voorbeeld door te werken in multifunctionele teams. Men kan teams ook uitbreiden in de richting van toeleveranciers en afnemers. Dit laatste leidt
tot verbeterd inzicht in de klantenwensen, waardoor
sneller aantrekkelijke produkten op de markt kunnen
worden gebracht.

Creeren van nieuwe samenwerkingsverbanden

seerd worden: geografisch horizontaal, verticaal,
lateraal, technologisch, rond kennisinstituten. Probeert men werkelijk netwerken van ondernemingen tot stand te brengen of volstaat men met een
netwerk van intermediaire structuren (InnovatieCentra, of de ANVAR in Frankrijk)?

• een directe versus een indirecte aanpak: speelt
men een actieve dan wel passieve rol bij de vor-

ming en/of verbetering van deze clusters? Bij het
eerste model treden de publieke actoren op als

makelaar die de bedrijven bij elkaar brengt. Bij de
tweede benadering wordt ondersteuning bij netwerkvorming geboden maar is het aan de bedrijven zelf om initiatief te nemen. De eerste benadering wordt populairder;
• de duur van de gecreeerde banden tussen bedrijven kan varieren van een eenmalige samenwerking tot een langdurige relatie. Ook de kwaliteit
van de relaties kan erg verschillen: de makelaarsstrategie kan crop uit zijn eerst informele relaties

16. We danken P. Boekholt die deze keuzes hielp verhelderen en informatie verschafte over buitenlandse initiatieven.
17. W. Beek., E. Keus en G. Rijntjes, op.cit., 1994.
18. D. Jacobs, J. Kuijper en B. Roes, De economische kracht
van de bouw, SMO, Den Haag, 1992.

Via deze nieuwe verhouding met afnemers en toeleveranciers komen we ook bij de kwaliteit van het
netwerk. Het introduceren van nieuwe vormen van
coordinatie tussen bedrijven (bij voorbeeld met informatietechnologie of allianties) kan een belangrijke
bijdrage leveren aan versterking van het netwerk.
Het is immers moeilijk continue vernieuwing en kennisoverdracht te incorporeren in contractuele afspraken.

Beleid ten aanzien van

Beleid t.a.v. voor de onder-

het huidige cluster

Clusterdimensie

neming andere clusters

Geografische
schaal

• in eigen regionale net• aftappen van buitenlandse
werken functioneren
clusters
* deelnemen EU^B^krnma’S ” • deeln. EU-programma’s

Horizontaal

• balans concurr/samenwerking • leren van buitenlandse
• sectorinitiatieven tav scholing,

concurrenten

milieu-kwaliteitszorg, internal. • Internationale branche-

De verhouding tot meerdere clusters
De vorige paragraaf benadrukte uitsluitend de verhouding van een bedrijf tot een bestaand netwerk of
cluster. Tegelijkertijd werd ook het belang van differentiatie in de ondernemingsstrategie benadrukt. Het
zou dan ook niet goed zijn de indruk te wekken dat
een onderneming hondstrouw aan een cluster zou
moeten zijn. De realiteit en dynamiek van clusters is
erg uiteenlopend en ondernemingen kunnen flexibel
‘shoppen’ in verschillende clusters. Kijken we nu
weer naar label 4 dan zien we dat hier ook een kolom ‘andere clusters’ is toegevoegd. Het gaat hier orn
andere clusters dan die waarin de onderneming zich
bevindt.
In principe zijn er van uit een bedrijfsperspectief
verschillende verknopingen met andere clusters
denkbaar. De eerste mogelijkheid is binnen een gelijksoortig cluster in dezelfde sector, maar in een ander land. Bij een onvoldoende ontwikkeld cluster in
de thuisbasis kan een bedrijf proberen dit gebrek te
compenseren door in een buitenlands cluster bepaalde kermis af te tappen. Dit kan bij voorbeeld worden
gerealiseerd door contacten met een ‘centre of excellence’ in dat andere cluster. Waar overheden kunnen
proberen een hoogwaardig kennisniveau tot stand te
brengen om clusters te ‘verankeren’, zullen ondernemingen proberen deze kennis op te zoeken en te benutten. De toenemende verdeling van r&d binnen
transnationale organisaties naar ‘centres of excellence’ in verschillende landen is hiervan een aanduiding19.
Een tweede, meer innovatieve vorm van clusterverbindingen kan worden gevonden in bedrijfsstrategieen die ‘lateraal’ clusters over sectoren heen
proberen te verbinden. Zo wordt bij voorbeeld tegenwoordig gesproken over ‘chemische indistributie’,
waarbij bedrijven uit twee in Nederland sterk ontwikkelde clusters (de chemische industrie en de transportwereld) elkaar vinden in de ontwikkeling van
nieuwe methoden om chemische produkten te distribueren. Deze strategieen zijn dus gericht op het doorsnijden van de verschillende clusters. Op de raakvlakken (grafisch weergegeven in flguur 1) kunnen vaak
nieuwe combinaties (bij Schumpeter de essentie van
innovatie) tot stand worden gebracht.

Conclusie

promotie en marktontwikkeling initiatieven

Verticaal

• organiseren van de’user-

• activiteiten vestigen bij

producer-supplier interaction’
• personeel uitwisselen
• co-lokatie bij ontwerp en
produktie

hoogwaardige afnemers
en/of toeleveranciers
• relaties met afnemers in
andere landen

Lateraal

• ‘Neue Kombinationen’

met andere clusters
• inspiratie zoeken bij
anderssoortige clusters

Relatie met
kennisinfrastr.

relatie met kennisinstituten
in omgeving verstevigen

• relatie met buitenlandse
topinstituten aangaan

Technologische • basis voor keuzes tav zelf
verwantschap
ontwikkelen core competences
versus samenwerking
Kwaliteit van

• versterken kennisniveau partners

het netwerk

• Internationale orientatie cluster bevorderen
• introductie nieuwe coordinatiechanismen

ciente aanpak. Ten tweede omvat innovatie meer
dan technologic; het is ook het tot stand brengen van
nieuwe organisatorische combinaties, zowel binnen
bestaande ondernemingen als binnen bestaande netwerken en clusters. Het met elkaar verbinden van
verschillende clusters speelt hier zeker ook een rol.
Ten derde ondersteunt onze analyse van innovatie
het idee dat er sprake is van een toenemend belang
van dynamische concurrentie en differentiatie, zelfs
in relatief traditionele sectoren. Beschermend beleid
en kostenconcurrentie vormen dan ook hoogstens, in
de mate dat ze tot meer efficiency leiden, een gedeeltelijke bijdrage aan concurrentiekracht; in veel geval-

len werken ze echter enkel defensief en daarom contraproduktief. Steeds meer komt het er op aan te
concurreren op basis van differentiatie, met andere
woorden: kennisintensieve specialisatie. Ten vierde
is er niet zoiets als de clusterbenadering. Het gaat integendeel om een veelvoud van clusterdimensies.
Naargelang de doelstellingen van overheidsbeleid of
ondernemingsstrategie moet men systematisch over

die dimensies en hun mogelijke combinatie nadenken, en op basis daarvan beleid ontwikkelen.

We hopen duidelijk gemaakt te hebben dat versterking van traditionele sterktes en innovatieve concurrentie elkaar niet uitsluiten; eerder het tegendeel is
het geval. Versterking van sterkte (‘backing winners’
in plaats van ‘backing losers’ of ‘picking winners’) is
voor de overheid ook een relatief goedkope en effi-

ESB 22-2-1995

DanyJacobs
Ard-Pieter de Man
19. C.A. Bartlett en S. Ghoshal, Managing across borders,
Harvard Business School Press, Boston, 1989.

Tabel 4. Clusterdimensies

en ondernemingsstrategie: het menu

Auteurs