Ga direct naar de content

Bretton Woods 40 jaar

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 27 1984

dr. H.J. Witteveen

Bretton Woods
40 jaar
Veertig jaar na de conferentie van Bretton Woods zijn van het toen ontworpen Internationale monetaire systeem eigenlijk
alleen de Internationale instellingen overgebleven die het systeem moesten dragen:
het IMF en de Wereldbank. Zwevende wisselkoersen tussen de belangrijkste valuta’s,
massale kapitaalbewegingen via een zeer
geperfectioneerde Internationale markt die
buiten de controle valt van de monetaire
autoriteiten, en een meervoudig reservevalutasysteem hebben het monetaire wereldklimaat onherkenbaar gewijzigd. Desondanks — of in zekere zin juist daardoor —
rijzen IMF en Wereldbank boven dit enigszins chaotische landschap op als onmisbare organen en richtingwijzers.
De gigantische schuldenproblemen hebben de aandacht thans vooral gericht op de
cruciale rol van het IMF. Zonder de unieke
mogelijkheden die het Fonds heeft om
noodzakelijke aanpassingsprogramma’s
met de schuldenlanden uit te werken en de
minimaal nodige financiering te verzekeren zou een desastreuze financiele wereldcrisis moeilijk te vermijden zijn. De invloed van het IMF op het beleid van de
schuldenlanden is daardoor uitzonderlijk
groot geworden. Wat de financiering betreft heeft het Fonds zich genoodzaakt gezien sterke pressie uit te oefenen op de
commerciele banken om het minimaal benodigde nieuwe krediet te blijven verschaffen. Ook in dit opzicht is de invloed van het
Fonds cruciaal geworden.
Dit alles houdt echter ook gevaren in die
de positie van het Fonds kunnen ondermijnen. In een klimaat van zeer hoge ree’le rente, van buiten de VS traag verlopend economisch herstel en van protectionistische
tendenzen moeten de aanpassingsprogramma’s van het IMF drastisch en uiterst pijnlijk zijn; zij liggen aan de grens wat sociaalpolitiek realiseerbaar is. Dit roept veel kritiek en verzet op. De Argentijnse regering
schijnt het thans tot een openlijke confrontatie met het Fonds te willen laten komen.
Toegeven daaraan zou het gehele aanpassingsproces en het gezag van het Fonds bedenkelijk ondergraven.
Anderzijds lijken de crediteurenlanden
nu de financieringsmogelijkheden van het
IMF te willen beperken. De achtergrond
hiervan is dat de quota van het Fonds sinds
Bretton Woods steeds verder bij de groei
van de wereldhandel zijn achtergebleven.
De omvang van de totale quota van het
Fonds is van 16% van de wereldhandel na
Bretton Woods gedaald tot 5,7% na de
ESB 18-7-1984

laatste quotaverhoging in 1983. Toen na de
eerste oliecrisis de behoefte aan Fondsfinanciering toenam, is het Fonds daarom
gaan lenen van lidstaten met een sterke betalingsbalans. Na de leningen voor de beide oliefaciliteiten, die nu geheel zijn terugbetaald, volgde een reeks verdere leningoperaties waardoor meer dan SDK 20 mrd.
beschikbaar kwam, terwijl bovendien de
,,General Arrangements to Borrow” belangrijk werden vergroot. Daardoor konden aanzienlijk grotere trekkingen op het
Fonds worden toegestaan.
De crediteurenlanden lijken nu echter
niet bereid te zijn tot het verstrekken van
verdere leningen, zodat de financieringsmogelijkheden van het Fonds zouden moeten worden beperkt. De VS schijnen zelfs
het standpunt in te nemen dat in September
de vergrote toegang geheel zou moeten
worden beeindigd. De mogelijkheden voor
tekortlanden om op het Fonds te trekken
zouden daardoor tot ca. een derde worden
teruggebracht!
Als motief voor deze weerstend tegen
verdere kredietverlening aan het IMF is
door de Deutsche Bundesbank en de president van de Zwitserse Nationale Bank een
zekere zorg geuit ten aanzien van de liquiditeit van vorderingen op het Fonds. In
haar recente jaarverslag onderschrijft
DNB deze zorgen; zij wil evenwel de toegang tot het Fonds niet ineens, maar geleidelijk in de komende vijf jaren normaliseren. DNB concludeert daarbij dat dit zal
dwingen tot meer nadruk op aanpassing
dan op kredietopneming.
Ofschoon een dergelijke opstelling op
het eerste gezicht begrijpelijk is, meen ik
toch dat deze in wezen onjuist is en dat zij
een ernstig gevaar voor ons overspannen
financiele systeem inhoudt. Onjuist, want
ik acht deze liquiditeitszorgen overdreven
op grond van de volgende overwegingen:
1. het Fonds becijfert in het laatste jaarverslag dat op 30 april 1983 tegenover
beschikbare liquiditeiten (,,usable resources”) van SRD 18,7 mrd. verplichtingen stonden van SRD 31,5 mrd. Deze verhouding is nadien wellicht nog
verslechterd. Het is echter ondenkbaar
dat deze claims tegelijkertijd zouden
worden opgeeist, want dan zouden alle
crediteurenlanden die reservetranches
hebben, of leningen hebben verstrekt,

tegelijk een betalingsbalansbehoefte
moeten krijgen. De liquiditeitspositie
ven het Fonds lijkt dan ook aanzienlijk
sterker dan die van de meeste commerciele banken, bij welke de centrale banken zelf of via de BIS toch grote bedragen plegen uit te zetten;
2. in deze benadering van de liquiditeit
van het IMF wordt bovendien de enorme goudvoorraad van ca. 100 mln.
ounces met een waarde van bijna $ 40
mrd. buiten beschouwing gelaten. Weliswaar is bij de laatste amendering van
de „Articles of Agreement” een hoge
gekwalificeerde meerderheid voorgeschreven voor het gebruik van het
goud. De functie van goudbetalingen
aan het Fonds heeft in het verleden echter juist in belangrijke mate gelegen in
de wens om de liquiditeit van het Fonds
te waarborgen. Het zou daarom wellicht aanbeveling verdienen de,,Executive Board” met de vereiste meerderheid een principe-besluit te doen nemen
tot gebruik van het goud indien een onverhoopt liquiditeitsprobleem dit zou
vereisen.
Dat een negatieve en al te voorzichtige
houding van monetaire autoriteiten van
landen in een sterke financiele positie in de
huidige situatie grote gevaren inhoudt,
spreekt eigenlijk voor zich. De schuldencrisis is nog niet voorbij, al zijn enkele landen met grote schulden hopelijk op weg
naar herstel. De nog steeds noodzakelijke,
zeer restrictieve en pijnlijke aanpassingsprogramma’s stuiten in verschillende
schuldenlanden op groeiend politick verzet. Om destructieve financiele en politieke
ontsporingen te voorkomen zou een zekere
verschuiving van aanpassing naar financiering nodig kunnen zijn – juist het omgekeerde van wat DNB voorziet!
Voor het financiele bestel van onze wereld blijft het daarom van essentieel belang
dat de financieel sterke landen bereid blijven tot kredietverlening aan het Fonds, zodat het Fonds de vereiste financiering aan
landen met tekorten kan blijven verschaffen. Over de steun van sterke landen aan
het Fonds behoort geen twijfel te best aan;
mijns inziens behoren centrale banken het
als een van hun essentiele verantwoordelijkheden te beschouwen om het Internationale Monetaire Fonds te voorzien van de
financiele middelen die nodig zijn om de
ernstige crisisgevaren ten gevolge van
schuldenvraagstukken te overwinnen.
Ik zou dan ook de hoop willen uitspreken dat Nederland in de komende kritieke
periode zal pleiten voor voortgezette kredietverlening aan het Fonds en dat het
daaraan zelf ook substantieel zal bijdragen. Een verantwoorde oplossing van de
schuldenproblemen blijft meer dan ooit afhankelijk van deze Bretton-Woods-instelling.

635

Auteur