.
Boeken ESB
239Jaargang 101 (4731) 31 maart 2016
E
indelijk een boek dat serieus
kijkt naar de betekenis van de
geschiedenis van het econo –
misch denken voor de economische
wetenschap. Dat was mijn reactie bij
het lezen van de titel van het nieuwe
boek van Irene van Staveren. Van Sta –
veren is een econoom met een mis-
sie: ze wil de problemen van de echte
economie begrijpen en oplossen. Ze
zoekt de verbeteringen nu eens niet in
innovatieve, nieuwe theorieën maar
in de rijke historie van ons vakgebied.
Dat is een verademing.
Na lezing van het boek ben ik nog
steeds enthousiast over deze aanpak,
maar weet ik ook dat de titel ervan
niet juist is: het boek bespreekt vooral
de lessen van Van Staveren zelf. Dat is
geen bezwaar want de lessen van de
auteur zijn belangrijk en verdienen een breed lezerspubliek.
Maar het is wel een kanttekening bij het beroep op de autori-
teit van de economen van weleer.
Van Staveren volgt een methodische aanpak die het boek
goed leesbaar maakt. Elk hoofdstuk opent met een ‘probleem’,
zoals de bijna-implosie van de financiële sector in 2008. Dan
volgt ‘het inzicht’ als analyse van dit probleem. Dit inzicht is
ontleend aan een van de weinig gelezen economen aan wie de
titel refereert. Dit zijn overigens voorgangers met klinkende
namen als Marx, Keynes en Smith. Elk hoofdstuk presenteert
de persoonlijke achtergrond van een van deze economen om
af te sluiten met het onderdeel ‘praktijk’ dat de oplossing voor
het gesignaleerde probleem bespreekt. De rode draad van het
boek is het bieden van een alternatief voor de neoklassieke
theorie die door Van Staveren als dominant en vernauwend
wordt gezien. Ze besluit het boek met een pleidooi voor een
meer pluriforme aanpak van economisch onderwijs en on –
derzoek.
De lessen van Van Staveren sluiten aan bij de brede golf van
ongenoegen dat de economische wetenschap de financi-
ele crisis van 2008 niet wist te voorspellen en te voorkomen.
Waarom is er geen rekening gehouden met de krachten die
het financiële kapitalisme van binnenuit bedreigen? De eco –
noom had bij Hyman Minsky (1919–1996) kunnen lezen
dat een monetaire economie inherent instabiel is. Amartya
Sen leert ons dat normen en waarden belangrijker zijn in het
keuzeproces dan rationaliteit. Die bankmedewerkers wil –
len helemaal geen woekerpolissen verkopen, maar worden
daartoe door de bankcultuur gedwongen. Zo trekt de auteur
belangrijke conclusies over het ethos van bankiers en de in –
richting van de bankorganisatie. Dit is slechts een voorbeeld
van de speelse wisselwerking tussen eigen onderzoek van de auteur, historische reflectie en lessen
voor verbetering.
De wisselwerking tussen geschiede
–
nis en analyse is het best geslaagd in
het hoofdstuk over het testosteron –
effect: de theorievorming over man-
vrouwverschillen in economisch
gedrag met het werk van Barbara
Bachmann (1927–2015) als rode
draad. Bachmann geldt als grondleg –
ger van de feministische economie en
is onder meer bekend vanwege haar
verdringingstheorie ter verklaring van
de loonachterstand van vrouwen. Op
andere punten komt de relatie tussen
theorie en geschiedenis geforceerd
over. Het is bijvoorbeeld vreemd om
te beweren dat Marx’ analyse van het
kapitalisme “klopt en vrij goed be –
schrijft wat er gebeurde in 2008” ter –
wijl Marx nooit de financiële markt in zijn werk betrok. Zijn
arbeidswaardeleer is meer toepasselijk op de negentiende
eeuw dan op de wereld van het flitskapitaal.
In het hoofdstuk over vervuiling vliegt Van Staveren uit de
bocht. Ze haalt Adam Smith van stal om Ronald Coase de les
te leren. Zijn theory of social cost wordt weggezet als een uiting
van neoliberale ideologie, omdat het beprijzen van externe ef-
fecten centraal staat in emissiehandelssystemen zoals het ETS
in Europa. Hier wordt politiek falen op het conto geschreven
van een van de origineelste bijdragen uit de geschiedenis van
het economisch denken. Het inzicht van Smith zou zijn dat
ingrijpen van de staat via regulering een betere aanpak voor
milieuproblemen is. Maar emissiehandel ís een vorm van re –
gulering die emissies boven het plafond verbiedt. Dit systeem
is minimaal zo effectief als normstelling , ware het niet dat de
politiek via vrijstellingen en het uitdelen van gratis rechten
‘gaten’ in het emissieplafond heeft geslagen.
Het voorbeeld van Coase geeft de zwakke plek aan van dit
boek. Van Staveren bestrijdt een onzichtbare vijand, de
neoklassieke theorie. Nergens licht het boek toe wat de
neoklassieke theorie precies inhoudt. Van Staveren spreekt
van “zelfgenoegzame mainstreameconomen” maar wie dat
zijn en wat ze beweren blijft onbenoemd, enkele uitzonderin –
gen daargelaten zoals Fama, Tirole en kennelijk ook Coase.
Van Staveren heeft deze stropoppen niet nodig om haar pu –
bliek te overtuigen van het belang om verder te kijken dan
het neoklassieke gedachtegoed. Haar eigen werk is voldoende
bewijs voor de meerwaarde van een andere aanpak. Hopelijk
volgen meer economen het voorbeeld van Van Staveren om
bij de zoektocht naar zinvolle alternatieven inspiratie te zoe –
ken in het werk van de economen van weleer.
Boeken
Auteur Irene van Staveren
Titel Wat wij kunnen leren van economen
die (bijna) niemand meer leest Uitgever Boom
BERT TIEBEN
Hoofd bij SEO Economisch Onderzoek