Vandaag publiceerde het CPB een replicatie van de geruchtmakende studie van IMF-economen Blanchard en Leigh (2013). Het IMF had de schade van bezuinigingen in de jaren 2009-2011 sterk onderschat. De tegenstanders van tekortreductie, waaronder toenmalig CPB-directeur Coen Teulings en yours truly zagen in deze analyse hun gelijk bevestigd.
De voorstanders van austeriteit waren niet blij. Zo meende DNB-president Klaas Knot het IMF-onderzoek te moeten diskwalificeren als ‘een van de magerste regressielijntjes die ik in mijn academische carrière heb gezien’. Knot leek wel een politicus: niet op de inhoud ingaan, maar de geloofwaardigheid van IMF-onderzoekers beschadigen. Voor wie nog eens wil nalezen wie Olivier Blanchard eigenlijk is, kan ik van harte dit stuk uit de New York Times aanbevelen.
De statistische methode van Blanchard en Leigh kijkt of de voorspelde tekortreductie tot een groter dan geraamde afname van het bbp leidt. Ieder procent van het bbp dat extra zou worden bezuinigd, bleek in de praktijk 1 procent van het bbp méér krimp te veroorzaken dan aanvankelijk geraamd. De werkelijke multiplier zou dan met ongeveer 1 zijn onderschat. In de IMF-modellen was de multiplier ongeveer 0,5. Die zou op basis van de empirische bevindingen mogelijk wel zo groot als 1,5 kunnen zijn.
Het CPB meent in haar vandaag gepubliceerde onderzoek dat de multiplier weer kleiner zou zijn geworden voor de jaren 2013-2015. Net als het IMF destijds onderzoekt CPB of de schade van tekortreductie groter is dan geraamd. Het CPB reproduceert de cijfers van Blanchard en Leigh voor 2009-2011. Maar voor de jaren 2013-2015 blijkt de schade van bezuinigen niet groter dan geraamd.
De CPB studie vertelt ons dus dat het IMF de schade van tekortreductie voor de latere jaren beter heeft geraamd dan voor de eerdere jaren van de crisis. De conclusie is dan dat de begrotingsmultipliers in de latere ramingen ongeveer correct waren om de schade van tekortreductie te schatten.
Maar de CPB-onderzoekers trekken die conclusie niet en gaan de mist in.
Ze trekken de volgende conclusie: “Wij vinden voor Europese landen geen overtuigend bewijs dat de begrotingsmultiplier groter was dan geraamd tijdens de eurocrisis (2012-2013) en tijdens het zwakke herstel daarna.” En: “Op basis van de Blanchard-Leigh-benadering is er dan ook geen grond om te veronderstellen dat de multipliers momenteel hoger zijn dan voor de jongste economische crisis, uitgaande van dezelfde monetaire beleidsreactie.”
Maar de zowel de Blanchard-Leigh-analyse als de CPB-analyse zegt helemaal niets over de omvang van de begrotingsmultipliers. En daarmee dus over de schade van bezuinigingen in latere jaren. Het zegt alleen iets of de schade van bezuinigingen groter is dan geraamd. Maar dat is onvoldoende om vast te stellen hoe groot de multiplier is.
We moeten namelijk ook weten welke multiplier is gebruikt in de raming. Die multiplier is bovendien niet één getal, maar hangt van allerlei zaken af: het monetaire beleid (liquiditeitsval of niet), balansproblemen, bankproblemen, enzovoorts. Deze omstandigheden kunnen zijn veranderd door de tijd en daarmee ook de multipliers.
Het IMF heeft toegegeven dat hun modellen de schade van bezuinigingen en lastenverzwaringen stelselmatig hebben onderschat. Het zou mij dan niet verbazen als de multipliers in de ramingen in latere jaren naar boven zijn bijgesteld. En als dat zo is, dan worden vanzelf de ramingsfouten van het IMF kleiner. Zoals ook het CPB schrijft: ‘it [the absence of a forecast error, BJ] could also indicate learning by IMF forecasters’. Een kleinere ramingsfout zegt daarom op zich niets over de omvang van de multiplier.
Conclusie: het zou best kunnen zijn dat schade van tekortreductie kleiner is geworden in de latere jaren. Maar op basis van het CPB-onderzoek kan deze conclusie niet worden getrokken. De CPB-onderzoekers moeten daarom helderheid verschaffen over welke multipliers zijn gebruikt in de IMF-ramingen voor de latere jaren. Zolang dat niet gebeurt, kunnen we niets leren over de multiplier.
Auteur
Categorieën