Ga direct naar de content

Bezuinigingen op ontwikkelingshulp maken hervormingen noodzakelijk

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: mei 20 2025

Mondiaal wordt er bezuinigd op ontwikkelingssamenwerking,
en Nederland is hierop geen uitzondering. Dit ondermijnt de gehele mondiale hulparchitectuur, met desastreuze gevolgen voor ­miljoenen mensen. Maar biedt deze crisis ook een kans?

In het kort

  • Het budget voor ontwikkelingssamenwerking wordt gekort, wat grote gevolgen heeft voor de kwetsbaarste mensen.
  • De korting toont ook de noodzaak om hulp te herzien en burgers meer te betrekken.
  • Nederland kan inzetten op gelijkwaardige samenwerking, lokaal eigenaarschap, harmonisatie en de publieke sector.

Deze bijdrage is onafhankelijk van de Adviesraad tot stand gekomen en vormt geen AIV-advies

Nederland gaat structureel 2,4 miljard euro bezuinigen op ontwikkelingssamenwerking, zo werd aangekondigd in het Hoofdlijnen­akkoord (2024). Het betreft de zwaarste bezuiniging in de geschiedenis van de Nederlandse ontwikkelings­samenwerking en een forse stap weg van het nakomen van de internationale afspraak om 0,7 procent van het bruto nationaal inkomen (bni) hieraan te besteden – een afspraak die de EU heeft herbevestigd in 2015 en de Verenigde Naties in 2024, altijd met steun van Nederland. Daarmee riskeert de bezuiniging niet alleen de doelen van het Nederlandse buitenlandbeleid te ondermijnen, maar ook de geloofwaardigheid van Nederland als internationale partner.

Tegelijkertijd pakt de bezuiniging in absolute zin iets milder uit dan deze op het eerste gezicht lijkt. Zo suggereerde de NOS (2024) dat de 2,4 miljard af zou gaan van het budget voor ontwikkelingssamenwerking (OS) van 3,5 miljard, wat een vermindering met bijna zeventig procent zou betekenen. Deze interpretatie verwart echter het budget voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp (BHO) met dat voor Official Development Assistance (ODA), de grotere envelop van meer dan zeven miljard waar het grootste deel van BHO een onderdeel van is. De 2,4 miljard wordt van het ODA-budget afgetrokken. Een deel van de bezuiniging gaat niet ten koste van het BHO-budget, maar van andere ODA-uitgaven, zoals de eerstejaarsopvang van asielzoekers in eigen land (kader 1).

Kader 1: Eerstejaars asielopvang

De kosten van de eerstejaarsopvang van asielzoekers  waren in recente jaren sterk opgelopen. In 2024 ging het om negentien procent van de totale Nederlandse ODA-uitgaven, met het vooruitzicht dat dit zou gaan oplopen tot meer dan dertig procent (Rijksoverheid, 2024). Het Hoofdlijnenakkoord bevat de afspraak om deze kostenpost te maximeren op tien procent, een ingreep die bijna de helft van de bezuiniging van 2,4 miljard euro op kan vangen. Bovendien kan deze maximering tot betere voorspelbaarheid en kwaliteit van reguliere OS­uitgaven leiden. De asieltoerekening kent namelijk een hoge mate van fluctuatie, die in de huidige systematiek direct leidt tot fluctuatie van andere uitgaven onder het ODA-budget (AIV, 2024a).

Volgens de recent gepubliceerde beleidsbrief van minister Klever dalen de reguliere uitgaven voor ontwikkelingssamenwerking via de BHO-begroting van 3,6 miljard in 2024 naar 3 miljard in 2027, om daarna weer te groeien, dankzij de koppeling van het ODA-budget aan het bni (Rijksoverheid, 2025)

Voorafgaand aan de Schoof-bezuiniging leek het BHO-budget voor 2027 af te koersen op ruim vier miljard euro. Het gaat dus om een grote terugval, van zo’n 25 procent, maar er blijft nog wel budget over.

In dit artikel plaatsen we de Nederlandse bezuinigingen op ontwikkelingshulp in internationaal perspectief, gaan we na wat hier de gevolgen van zijn en bespreken we het verbeterpotentieel van deze crisis.

Internationale trend

Het complexe en omvangrijke bouwsel van ontwikkelingssamenwerking is sinds de Tweede Wereldoorlog geleidelijk opgebouwd, leunend op multilaterale instellingen, ontwikkelingsbanken en bilaterale donoren. Het geheel, dat in 2023 zo’n 223 miljard dollar aan ODA-middelen verstrekte, heeft een enorme impact in het Mondiale Zuiden. Door de jaren heen zijn vele miljoenen levens gered, bijvoorbeeld door het terugdringen van de aids-pandemie en malaria en het uitbannen van pokken (Lowcock en Dissanayake, 2024). Ook heeft hulp bijgedragen aan de snelle toename aan alfabetisering en structurele armoedevermindering.

Nu wankelt deze gehele structuur echter als gevolg van de enorme klappen die worden toegebracht. Het besluit van Trump om USAID van de ene op de andere dag zo goed als op te heffen is de grootste klap. Later volgde ­Starmers aankondiging dat het Verenigd Koninkrijk teruggaat van 0,5 procent van het bruto nationaal inkomen voor ontwikkelingssamenwerking naar 0,3 procent, om plaats te maken voor defensie-investeringen. Deze twee samen kunnen leiden tot een vermindering van zo’n 60 miljard dollar aan ODA, ongeveer een derde van het totaal (Loft en Brien, 2025).

De effecten van deze bezuinigingen zijn direct merkbaar. Schrijnende rapportages laten zien dat vele kwetsbare vrouwen en kinderen door abrupte stopzetting van USAID – met name door het stoppen van distributie van aidsremmers reeds overleden zijn – en dat dit alleen al in 2025 tot miljoenen extra doden kan leiden (Kristof, 2025). Door de internationalisering van de bezuinigingen kan het gehele gezondheidssysteem in van hulp afhankelijke landen zoals Malawi en Zuid-Sudan instorten. Ook op andere terreinen zijn de gevolgen verstrekkend. Zo raakt de USAID-stop de contra-terrorisme-activiteiten in West-Afrikaanse kuststaten, zoals Ivoorkust, wat jihadisten kan helpen om hun invloed vanuit de Sahel zuidwaarts uit te breiden (Pronczuk en Apawu, 2025).

Bij continuering van de huidige neerwaartse spiraal van internationale ODA-bezuinigingen komt het gehele bouwsel van internationale samenwerking in gevaar. Daarmee is het van belang dat de golf aan bezuinigingen ten einde komt. Concreet betekent dit dat de Nederlandse bni-koppeling in stand moet worden gehouden, in lijn met de Voorjaarsnota 2025 en de recente oproep van een meerderheid van de Eerste Kamer. Het loslaten hiervan, waar door sommige partijen op wordt gehint, zou in korte tijd de reële waarde van de overblijvende middelen uithollen.

Problemen huidige stelsel

Toch bieden de wereldwijde bezuinigingen ook een kans voor een grondige vernieuwing van de internationale hulpstructuur, waar specialisten al jaren toe oproepen (Gulrajani, 2024). Deze twee punten kunnen tegenstrijdig lijken: het huidige bouwsel redden en tegelijkertijd fundamenteel hervormen. Toch is dat precies wat nodig is. Zonder de vernieuwing valt het bouwsel op korte termijn wellicht te stutten, maar zal het geleidelijk blijven afbrokkelen, met alle gevolgen van dien.

De huidige hulparchitectuur stamt uit de tijd dat er een duidelijke tweedeling was, waarbij rijke landen (georganiseerd in de OESO) ODA verstrekken aan alle andere landen. 75 jaar later ziet de wereld er heel anders uit. Binnen de niet-OESO-landen is er nu een groep middeninkomenslanden die zich snel economisch ontwikkeld hebben of daarmee bezig zijn (zoals China, India, Indonesië, Brazilië, Kenia en Marokko); en een groep minst-ontwikkelde landen of regio’s die weinig tot geen voortgang boeken op armoedevermindering en/of te maken hebben met conflict en fragiliteit (Sahel, Haïti, DR Congo, Zuid-Sudan). Daarnaast is, naast armoedebestrijding, de urgentie van andere mondiale uitdagingen sterk toegenomen, zoals klimaatverandering, biodiversiteit en het voorkomen van pandemieën.

Die nieuwe situatie leidt tot dilemma’s. Mondiale uitdagingen vragen met name om investeringen in middeninkomenslanden, terwijl armoedevermindering het effectiefst is in de minst-ontwikkelde landen. Bovendien leidt financiering van mondiale publieke goederen uit het ODA-budget tot de vraag of opkomende machten, die niet in de OESO zitten, wel hun eerlijke deel bijdragen. Deze trends maken het lastiger om westerse kiezers mee te krijgen in het nut en de effectiviteit van ODA.

Ook aan de ontvangende kant is er sprake van groeiend ongemak. Aan de ene kant zijn er zorgen over hulp­afhankelijkheid. Zo geeft 66 procent van Afrikanen in een representatieve steekproef aan liever extra belasting te betalen om in nationale ontwikkeling te kunnen investeren, dan afhankelijk te zijn van buitenlandse leningen (Afrobarometer, 2021). De abrupte USAID-stop heeft het ongemak verder versterkt (Opalo, 2025). Net zoals Europa door de opstelling van Trump met de neus op de feiten wordt gedrukt wat betreft afhankelijkheid op het gebied van defensie, zo vragen veel Afrikaanse landen zich af hoe men voor essentiële diensten zoals gezondheidszorg zo afhankelijk heeft kunnen blijven van buitenlandse mogendheden.

Hoewel de mondiale bezuinigingen mogelijk een impuls kunnen geven om lokale belastingsystemen te versterken, is de huidige kaalslag van ontwikkelingsfinanciering niet vormgegeven vanuit een doordachte transitie naar versterkte belastinginkomsten. Dat blijft wel hard nodig. Op het Afrikaanse continent vertegenwoordigen overheidsinkomsten slechts zestien procent van de economie, te weinig voor de noodzakelijke publieke uitgaven (OESO en Afrikaanse Unie, 2024).

Een andere zorg betreft het gebrek aan grip op internationale hulpmiddelen. Door de steedse verdere uitbreiding van doelen en actoren is het lastiger geworden om ODA-middelen effectief in te zetten om nationale ontwikkelingsstrategieën te ondersteunen. De lage- en middeninkomenslanden zijn niet vertegenwoordigd in de OESO in Parijs om deze en andere zorgen aan te kaarten, en om de rijke landen aan gemaakte afspraken te houden.

Er is duidelijk behoefte aan een nieuwe breed-­gedragen consensus over ontwikkelingssamenwerking. De door de Wereldbank ingestelde Pearson Commission uit 1968 speelde een belangrijke rol bij de totstandkoming van de afspraak over de 0,7 procent bni. Met die afspraak als startpunt zou een nieuwe commissie, met gelijkwaardige deelname van ontwikkelingslanden en opkomende economieën, een belangrijke bijdrage kunnen leveren (Gulrajani, 2025).Een nieuwe consensus zou een paradigmashift kunnen behelzen: van Official Development Assistance (ODA), naar International Cooperation & Assistance, waarmee de dubbele doelstelling van ontwikkelingsfinanciering helder wordt. Aan de ene kant ‘Internationale samenwerking’ om gezamenlijke mondiale uitdagingen te lijf te gaan, op basis van het principe van gedeelde maar gedifferentieerde verantwoordelijkheden. Het tweede deel, ‘Assistance’ betreft een toezegging van rijke landen om bij te dragen aan structurele ontwikkeling en armoedebestrijding in de armste landen (Norad, 2021).

Terug naar de basis

Op nationaal niveau blijft het eigen OS-budget, ondanks de bezuinigingen, van voldoende omvang om zelf een betekenisvol begin te maken met verschillende vormen van vernieuwing.

Een al te directe koppeling aan nationaal eigenbelang, zoals centraal staat in de beleidsbrief ­ontwikkelingshulp (Rijksoverheid, 2025), kan bij een dergelijke vernieuwing echter contraproductief uitpakken. Als Nederland bijvoorbeeld meer van zijn ontwikkelingssamenwerking aan zich zou gaan binden, wat inhoudt dat ontwikkelingssamenwerking verplicht uitgegeven moet worden aan Nederlandse bedrijven, zullen andere donoren dat ook kunnen gaan eisen: een race naar de bodem. Gebonden hulp is bewezen minder effectief (Easterly en Williamson, 2011).

Er zijn drie pijlers waar Nederland op zou kunnen inzetten voor vernieuwing op het punt van ‘Assistance’; hierbij kan gebruikgemaakt worden van de delen van de oude hulparchitectuur die wel succesvol waren.

Lokaal eigenaarschap en harmonisatie

Lokaal eigenaarschap en coördinatie van inspanningen zijn van belang voor effectieve besteding van ontwikkelingsgelden. Ontwikkeling kan niet door buitenstaanders worden uitgerold en al helemaal niet wanneer talloze buitenlandse actoren in een bepaalde context actief zijn zonder hun inzet met elkaar te coördineren. Deze inzichten waren leidend bij de uitwerking van de Aid Effectiveness Agenda in de jaren nul van deze eeuw, die vorm kreeg via de Paris Declaration (2005), de Accra Agenda for Action (2008) en de Busan Partnership Agreement (2011).

Sindsdien was deze agenda echter langzaam maar zeker uit het zicht verdwenen. Internationale samenwerking werd almaar gefragmenteerder, met activiteiten van steeds meer actoren op meer onderwerpen. Bovendien werden de meeste programma’s nog altijd ontworpen en aangestuurd vanuit donor-hoofdsteden of hoofdkwartieren van multilaterale instellingen. Hierdoor werd het voor de meeste zuidelijke landen, die vaak al kampen met grote uitdagingen op het gebied van effectief bestuur en politieke economie, haast onmogelijk om grip te houden op het systeem en om alle nationale ontwikkelingsstrategieën op één lijn te krijgen. Dit gaat ten koste van de effectiviteit van de ontwikkelingsgelden.

Nederland is hier mede debet aan. Het aandeel van het Nederlandse ODA-budget dat op landenniveau wordt vormgegeven, via gedelegeerd budget dat via Nederlandse ambassades ter plaatse loopt, is afgenomen van 38 procent in 2010 naar zo’n 16 procent nu (Rijksoverheid, 2020). Dat terwijl lokaal eigenaarschap en harmonisatie met andere donoren via die route juist het makkelijkst zijn te borgen. Een andere relevante indicator in deze context, die de OESO bijhoudt, is die voor Country Programmable Aid (CPA), een schatting van de hulp die is afgestemd met meerjarige lokale of regionale strategieën. Het aandeel CPA in de Nederlandse ODA is afgenomen van 30 procent in 2005 tot zo’n 18 procent nu. Dat is een stuk lager dan het gemiddelde van alle ODA-verstrekkende landen (42 procent) (ICE , 2025). Bovendien zal er de komende jaren extra bezuinigd worden op het multilaterale kanaal, terwijl juist de VN en de Wereldbank de fragmentatie tegengaan.

Versterken van de publieke sector

Bij economische ontwikkeling is een belangrijke rol weggelegd voor de private sector, zeker in die nieuwe groep van landen waar het economisch relatief goed mee gaat. Bovendien is economische ontwikkeling en banencreatie onmogelijk zonder private investeringen in productieve sectoren van de lokale economie.

Tegelijkertijd moet juist de rol van de publieke sector niet worden onderschat. En daarbij gaat het niet enkel om de klassieke sectoren van de publieke dienstverlening zoals onderwijs en gezondheidszorg. De geschiedenis van economische ontwikkeling laat zien dat de staat een centrale rol in alle succesverhalen speelde, van Europa tot de Oost-­Aziatische tijgereconomieën (UNECA, 2016). Ontwikkelingssamenwerkingsprogramma’s gericht op het versterken van de capaciteit van mkb-bedrijfjes of kleinschalige boeren kunnen grote impact hebben op microniveau, maar als een land geen capabel en effectief ministerie van Landbouw heeft, dan is structurele ontwikkeling van de landbouwsector onwaarschijnlijk (Oppewal, 2021). Datzelfde geldt voor andere productieve sectoren. Het vermogen van de staat om effectieve industriepolitiek te voeren, is essentieel voor de inclusieve ontwikkeling van een land. Dat is een aspect waar de internationale hulparchitectuur de afgelopen decennia relatief weinig aandacht voor heeft gehad.

Op het bredere punt van overheidscapaciteit zou Nederland er goed aan doen om in de achteruitkijkspiegel te kijken. Tot 2012 gaf Nederland algemene en sectorale begrotingssteun aan veel partnerlanden. Daar is toen om politieke redenen een eind aan gemaakt, met als belangrijkste argument dat we als donor dan niet voldoende controle zouden hebben over de besteding van de middelen. Dit terwijl evaluaties, ook van de eigen evaluatiedienst, uitwezen dat begrotingssteun een effectief instrument was (IOB, 2012). Sinds die tijd is niet alleen de begrotingssteun gestopt, maar zo’n beetje alle vormen van steun via overheden in partnerlanden. Terwijl in 2010 nog 8 procent van de Nederlandse ODA via overheden werd verstrekt, was dat in 2023 nog maar 0,1 procent. Dit is problematisch. De rol van de publieke sector dient in veel Afrikaanse landen juist versterkt in plaats van verzwakt te worden. Door de staat te omzeilen kan de besteding van ontwikkelingssamenwerkingsmiddelen zelfs leiden tot verdere uitholling van de staat, in een vicieuze cirkel, via een braindrain waarbij capabele ambtenaren de overstap maken naar ontwikkelingsorganisaties, omdat ze daar meer kunnen verdienen (Koch, 2023).

Het rapport van de expertcommissie voor Financing for Development, gepubliceerd in aanloop naar de grote conferentie in Sevilla deze zomer, heeft drie overkoepelende boodschappen. De eerste hiervan betreft “the need to restore and strengthen the transformative role of the state, as key driver of development and structural development” (ICE, 2025). Vanuit dit perspectief heeft de Nederlandse OS een behoorlijke draai te maken. De meest recente OESO/DAC Peer Review van Nederland merkt op dat Nederlandse programma’s zelden worden geconsulteerd met de overheid ter plaatse, en dat de dominante houding is dat ‘we niet met overheden kunnen samenwerken’ (OESO-DAC, 2023).

Burgerbetrokkenheid

Een andere trend van de afgelopen jaren is dat de aandacht voor publiekseducatie en wereldburgerschap sterk is verminderd (AIV, 2024b). Volgens de OESO-DAC (2023) betreft het zelfs een blinde vlek in het Nederlandse beleid. Nederland was internationaal in de jaren zeventig een van de voorlopers bij het betrekken van burgers bij ontwikkelingsvraagstukken met zijn Nationale Commissie Ontwikkelingsstrategie onder leiding van prins Claus: op allerlei manieren werd de Nederlandse bevolking hierbij betrokken via gesponsorde magazines en activiteiten in dorpen en verengingen. Gedurende de kabinetten-Balkenende en -Rutte werd alles dat te maken had met draagvlak vakkundig afgebouwd. Je oogst wat je zaait: en als je niet investeert in draagvlak, moet je niet verbaasd zijn als dat verdampt (Kinsbergen en Molthof, 2022).

Mede door de afbraak van de publiekseducatie is de verbinding van de maatschappij met vraagstukken rond internationale ontwikkeling verzwakt. Enquête-onderzoek wijst uit dat mensen het van belang vinden dat de situatie van de meest kwetsbaren ter wereld wordt verbeterd (Europese Commissie, 2023), alleen lijken ze minder bereid daaraan bij te dragen: veel burgers zien de huidige vorm van ontwikkelingssamenwerking als een ver-van-mijn-bedshow (SCP, 2024)

Tot slot

Nu de gehele internationale hulparchitectuur op het spel staat, is het meer dan ooit noodzakelijk om collectief veel meer aandacht te hebben voor de uitdagingen waar ontwikkelingslanden voor staan. Uit medemenselijkheid, maar ook omdat de gevolgen van de huidige ontwikkelingen zich niet in geografische zin zullen laten beperken en omdat we enkel in gezamenlijkheid de kans hebben om wereldwijde uitdagingen, zoals klimaatverandering en biodiversiteitsverlies, aan te pakken.

Echter, met alleen het hervormen van de hulparchitectuur komen we er niet. Nog belangrijker is hervorming van de internationale economische orde, om deze eerlijker en rechtvaardiger voor de ontwikkelingslanden te maken. Dit raakt aan allerlei facetten van de economie, zoals handel (een leefbaar loon), belastingen (minder belastingontwijking via Europa) en intellectueel eigendom (voor bijvoorbeeld medicijnen). Veel ontwikkelingslanden vragen niet zozeer om meer of andere hulp, als wel om op een eerlijkere manier te integreren in de wereldeconomie. Laat ons dus niet vergeten dat de hervorming van de hulparchitectuur onderdeel moet zijn van een bredere economische hervormingsagenda.

Getty Images

Literatuur

Afrobarometer (2022) Footing the bill? Less legitimacy, more avoidance mark African views on taxation. Afrobarometer Policy Paper, 78.

AIV (2024a) Een stabiel en voorspelbaar ODA-budget. Adviesraad Internationale Vraagstukken, Advies, maart.

AIV (2024b) Onlosmakelijk verbonden: SDG’s in Nederland en de rest van de wereld. Adviesraad Internationale Vraagstukken, Advies, 16 september.

Easterly, W. en C.R. Williamson (2011) Rhetoric versus reality: The best and worst of aid practices. World Development, 39(11), 1930–1949.

Europese Commissie (2023) EU citizens and development cooperation – Special Eurobarometer 537. Te vinden op europa.eu.

Gulrajani, N. (2024) Donors in a post-aid world, January 2024 update. Overseas Development Institute Publicatie, 24 januari. Te vinden op odi.org.

Gulrajani, N. (2025) Making a better case for foreign aid. Artikel op www.project-syndicate.org, 4 maart.

Kinsbergen, S. en M. Molthof (2022) The rise and fall of government support for small‐scale voluntary development organizations – and their remarkable resilience. Development Policy Review, 40(2), e12559.

Kristof, N. (2025) Musk said no one has died since aid was cut: That isn’t true. The New York Times, 15 maart.

Hoofdlijnenakkoord (2024) Hoop, lef en trots: Hoofdlijnenakkoord 2024–2028 van PVV, VVD, NSC en BBB. Te vinden op www.kabinetsformatie2023.nl.

ICE (2025) Financing a sustainable future: proposal for a renewed global development finance agenda. Final Report of the International Commission of Experts on Financing for Development, februari. Te vinden op financing.desa.un.org.

IOB (2012) Budget support: conditional results. Review of an instrument (2000–2011). Ministerie van Buitenlandse Zaken, september. Te vinden op english.iob-evaluatie.nl.

Koch, D.-J. (2023) Rethinking development: Foreign aid and its unintended consequences. Londen: Routledge.

Loft, P. en P. Brien (2025) US aid, the UK, and funding for multilateral aid bodies in 2025. Commons Library Research Briefing, 17 april.

Lowcock, M. en R. Dissanayake (2024) The rise and fall of the Department for International Development. Washington, DC: Center for Global Development.

Norad (2021) Development cooperation and global investments: What’s next for development cooperation?. Norwegian Agency for Development Cooperation, oktober.

NOS (2024) Zorgen over bezuinigingen op ontwikkelingssamenwerking. NOS Nieuwsbericht, 19 september.

OESO en Afrikaanse Unie (2024) Revenue statistics in Africa 2024: Facilitation and trust as drivers of voluntary tax compliance in selected African tax administrations. OECD Rapport, 10 december. Te vinden op www.oecd.org.

OESO-DAC (2023) OECD Development Co-operation Peer Reviews: Netherlands 2023. Te vinden op www.oecd.org.

Opalo, K. (2025) African countries must urgently start the process of ending aid dependency. An Africanist Perspective, 2 maart.

Oppewal, J. (2021) Dutch Development Cooperation: 2022 and beyond. Blog op www.thebrokeronline.eu, 15 november.

Pronczuk, M. en M. Apawu (2025) Ivory Coast is losing US aid as al-Qaida and other extremist groups are approaching. ABC News, Associated Press Nieuwsbericht, 16 maart. Te vinden op apnews.com.

Rijksoverheid (2020) Lijst van vragen en antwoorden over het Jaarverslag 2019 van de Homogene Groep Internationale Samenwerking. Kamerstuk 35301, nr. 5.

Rijksoverheid (2024) Homogene Groep Internationale Samenwerking 2025 (HGIS-nota 2025). Kamerstuk 36601, nr. 1.

Rijksoverheid (2025) Beleidsbrief ontwikkelingshulp. Kamerstuk 36180, nr. 133.

SCP (2024) Burgerperspectieven 2024. Bericht 3. Sociaal en Cultureel Planbureau, december.

UNECA (2016) Transformative industrial policy for Africa. April.

Auteurs

  • Dirk Jan Koch

    Secretaris-directeur van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV)en bijzonder hoogleraar aan de Erasmus Universiteit Rotterdam

  • Jorrit Oppewal

    Raadsadviseur bij de AIV

Plaats een reactie