Beloningsverschillen
tussen mannen en
vrouwen
In een recente bijdrage aan dit tijdschrift stellen Van Driel en Israels het
probleem van het bestaan van beloningsverschillen tussen mannen en
vrouwen aan de orde 1). Via een regressieanalyse met behulp van dummy-variabelen trachten zij de omvang
van de bestaande directe beloningsdiscriminatie te achterhalen. Aan de
hand van aanvullende analyses stellen
zij vervolgens de mate van indirecte
beloningsdiscriminatie vast. Ten slotte
worden de uitkomsten vergeleken met
de resultaten van andere onderzoekers.
Zowel de eigen analyse van Van
Driel en Israels als de wijze waarop het
onderzoek van andere auteurs geVntroduceerd wordt, geven aanleiding tot
enkele kanttekeningen. Deze zullen
puntsgewijs worden gepresenteerd.
Directe versus indirecte
beloningsdiscriminatie
Met door Van Driel en Israels gehanteerde onderscheid tussen directe en
indirecte beloningsdiscriminatie sluit
aan bij het onderscheid tussen directe
en indirecte effecten zoals dat gewoonlijk in het kader van pad-analyses
wordt gemaakt. Daarmee wijkt het gehanteerde onderscheid af van de invulling die Schippers 2) en Koot-du Buy
c.s. 3) eerder aan deze begrippen gaven. Zo hanteren Van Driel en Israels
het begrip directe beloningsdiscriminatie als er een beloningsverschil overblijft nadat het oorspronkelijke verschil
gecorrigeerd is voor ,,de overige kenmerken die met het loon samenhangen” (biz. 828). In de definitie van directe beloningsverschillen die het
meest aansluit bij het door de Loontechnische Dienst gehanteerde begrip
‘feitelijke beloning’ 4), ligt zo’n correctie niet besloten. Directe beloningsverschillen zijn volgens deze definitie beloningsverschillen tussen werknemers
die dezelfde of nagenoeg dezelfde
functie uitpefenen. Indirecte beloningsverschillen ontstaan volgens het
eerder door Schippers ontwikkelde begrippenkader als werknemers weliswaar een zelfde functie hebben, maar
binnen deze functie sprake is van produktiviteitsverschillen tussen werknemers, 6f wanneer werknemers met een
gelijke produktiviteit ingeschakeld
worden in functies van verschillend niveau. Deze wijze van definieren sluit
aan bij het juridische onderscheid tussen formele en materiele discriminatie,
dat onder andere een rol speelt bij vragen met betrekking tot de naleving van
de Wet gelijk loon voor vrouwen en
mannen. Formele discriminatie behelst ongelijke behandeling van gelijke
gevallen; bij materiele discriminatie
betreft het gelijke behandeling van ongelijke gevallen 5). Hoewel er op voorhand geen aanleiding is om het ene begrippenkader te prefereren boven het
andere (beide zijn ontwikkeld met een
andere doelstelling voor ogen en kennen daardoor andere gebruiksmogelijkheden), dienen de onderscheiden
begrippen niet te worden verward. Zo
moeten de verschillen die Van Driel en
Israels als direct presenteren, volgens
de eerder ontwikkelde definities als indirecte beloningsverschillen worden
beschouwd. De consequentie hiervan
is dat de vergelijking die Van Driel en
Israels aan het eind van hun artikel maken tussen hun resultaten en de uitkomsten van eerder onderzoek van andere auteurs ongelijksoortige grootheden betreft en daardoor weinig zinvol
is.
Beloningsverschillen en
functieniveaus
Over de betekenis van f unctieniveau
als verklarende c.q. intermediaire variESB 2-12-1987
abele zijn in de economische literatuur
uitgebreide discussies gevoerd 6).
Hoewel Van Driel en Israels deze vrijwel geheel negeren, moeten enkele
hoofdpunten hieruit – met het oog op
een adequate interpretatie van de uitkomsten – kort worden aangestipt.
Volgens de human-capital-theorie
speelt het functieniveau waarop een
werknemer werkzaam is geen zelfstandige rol bij het bepalen van de beloning: werknemers worden beloond
conform hun produktiviteit, die gekoppeld is aan de persoonskenmerken
van deze werknemers en die niet afhangt van de arbeidsplaats die zij bezetten. Werknemers die over veel
menselijk kapitaal beschikken, hebben een hoge produktiviteit onafhankelijk van het soort werk dat ze verrichten. Introductie van functieniveau als
verklarende variabele is vanuit deze
optiek dan ook niet gewenst c.q. niet
zinvol.
De theorie van de gesegmenteerde
arbeidsmarkt en de ‘job queue’-theorie
hebben een geheel andere visie op de
relatie tussen beloning en functieniveau. In deze visie wordt de produktiviteit van een werknemer niet bepaald
door diens persoonskenmerken, maar
door de kenmerken van de arbeidsplaats die hij bezet. In principe zijn beloningsverschillen dan geheel te verklaren uit een verschil in functiekenmerken. In dat geval is het functieniveau waarop iemand werkzaam is dus
volledig bepalend voor zijn produktiviteit en de hoogte van de beloning. Volgens de allocatie- of ‘matching’-theorieen zijn zowel persoon- als functiekenmerken van invloed op de hoogte
van de produktiviteit (en de beloning)
van werknemers 7). Werknemers met
een omvangrijke voorraad menselijk
kapitaal hebben een comparatief voordeel in banen waar hoge functie-eisen
gelden; hier komen hun produktieve
vermogens het meest tot hun recht. Uit
de door Van Driel en Israels gehanteerde paddiagrammen blijkt dat zij zich
vooral op de laatstgenoemde theoretische inzichten baseren. In dat geval
ligt echter een andersoortige uitsplitsing van het totale tussen mannen en
vrouwen bestaande beloningsverschil
voor de hand. Interessant is met name
de vraag welk deel van het totale beloningsverschil valt toe te schrijven aan
een verschillende allocatie van mannen en vrouwen over functieniveaus
en welk deel tot stand komt binnen de
functieniveaus. Beantwoording van
deze vraag vergt een analyse die twee
stappen omvat. In eerste instantie
dient te worden verklaard welke factoren van invloed zijn op de allocatie van
mannen en vrouwen over functieniveaus. De tweede stap behelst de
schatting van afzonderlijke regressievergelijkingen per functieniveau. Onderzoek van Grift e.a. 8) op basis van
het Loonstructuuronderzoek 1979
toont aan dat slechts een beperkt deel
(maximaal ca. 30%) van het totale beloningsverschil tussen mannen en
vrouwen voor rekening komt van de allocatie over functieniveaus. Het
restant vindt zijn oorzaak in verschillen
binnen functieniveaus. Het schatten
van een vergelijking ter verklaring van
de loonvoet met onder andere functieniveau als verklarende variabele zoals
Van Driel en Israels doen, levert wel inzicht in de vraag welke rol het functieniveau speelt bij het tot stand komen van
beloningsverschillen, maar laat bij
voorbeeld de vanuit beleidsoptiek relevante vraag waardoor dan de verschillende verdeling over functieniveaus tot
stand komt onbeantwoord.
De regressieanalyses
De regressieanalyses van Van Driel
en Israels geven aanleiding tot de volgende opmerkingen. Van Driel en Israels schatten hun vergelijkingen met
een dummy-vari.abele voor geslacht
als verklarende variabele. Op deze wijze wordt bij voorbaat iedere interactie
tussen geslacht en de overige verklarende variabelen uitgesloten. Behalve
onnodig, is het opleggen van deze extra restrictie ongewenst. Op theoretische gronden kan worden voorspeld
dat het effect van (sommige van) de
overige verklarende variabelen (zoals
opleiding, leeftijd, bedrijfstak en bedrijfsgrootte 9) op de loonvoet van
mannen zal verschillen van het effect
dat zo’n variabele heeft op de loonvoet
van vrouwen. Ook uit empirisch onder-
1) J. van Driel en A.Z. Israels, Beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen, ESB, 9
September 1987, biz. 828-832.
2) J.J. Schippers, Beloningsdiscriminatie van
de vrouw in Nederland, ESB, 5 mei, 1982, biz.
452-458.
3) A.H.E.B. Koot-du Buy, J.J. Schippers en
J.J. Siegers, Beloningsverschillen tussen
mannen en vrouwen in enkele sectoren van de
Nederlandse economie, ESB, 1 mei 1985, biz.
421-426.
4) Zie bij voorbeeld Loontechnische Dienst,
Verslag van de Loontechnische Dienst met betrekking tot de uitgeoefende begeleidingstaak
inzake de Wet Gelijk Loon voor Vrouwen en
Mannen over het jaar 1978, ‘s-Gravenhage,
1979, biz. 22.
5) Zie bij voorbeeld C.M. Sjerps, Tellen en tellen is twee, Sociaal Maandblad Arbeid, mei
1985, biz. 362-373, inz. biz. 363.
6) Zie voor een overzicht hiervan J.J. Schippers, Beloningsverschillen tussen mannen en
vrouwen – een economische analyse, Dissertatie RUU, Wolters-Noordhotf, Groningen,
1987, biz. 44e.v.
7) Zie voor een bespreking van de diverse arbeidsmarkttheorieen Schippers, op.cit., 1987,
hoofdstuk II.
8) Y.K. Grift, J. Hartog, J.J. Schippers en J.J.
Siegers, Wage rate differentials between men
and women in the Netherlands: allocational inequality versus wage rate inequality, Onderzoekrapport, Economisch Instituut, Utrecht,
1987.
9) Zie Schippers, op.cit., 1987, hoofdstuk IV.
1149
zoek van Schippers en Siegers 10)
blijkt dat dergelijke interactie wel degelijk een rol speelt. In termen van inkomensprofielen: er is niet alleen sprake
van een niveauverschil tussen de profielen van mannen en vrouwen; ook de
helling verschilt in bepaalde segmenten.
Ten slotte zij opgemerkt dat de presentatie van de resultaten wel erg summier is: er wordt bij voorbeeld gesproken over ,,een bestand van ongeveer
10.000 personen”, en elke informatie
over de significantieniveaus van de
verschillende uitkomsten ontbreekt.
J.J. Schippers
De auteur is verbonden aan het Economisch
Instituut/Centrum voor Interdisciplinair Onderzoek van Arbeidsmarkt- en Verdelingsvraagstukken (CIAV), RU Utrecht.
10) J.J. Schippers en J.J. Siegers, Beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen in Nederland: een analyse met behulp van human
capital-loonvergelijkingen, Maandschrift Economie, 1986, nr. 2, biz. 108-122.
Naschrift
In dit naschrift wordt puntsgewijs ingegaan op de opmerkingen van Schippers.
Directe versus indirecte beloningsdiscriminatie
Er bestaan inderdaad verschillen
tussen de door Schippers en ons gehanteerde definities van directe en indirecte beloningsverschillen. Het voornaamste onderscheid tussen de definities van directe beloningsverschillen
ligt in het wel of niet corrigeren voor de
overige kenmerken bij het meteri van
beloningsverschillen tussen mannen
en vrouwen bij een zelfde functie(niveau). Zonder correctie (zoals Schippers voorstaat) kunnen deze beloningsverschillen worden gemeten
door middel van de regressiecoefficienten van geslacht bij de regressie
van het log-loon op alleen geslacht en
functie(niveau). Wij vinden dan een
verschil van 22%. Dit verschil in beloning van man en vrouw bij gelijke functie is voor een groot deel te wijten aan
de lagere gemiddelde leeftijd van de
werkende vrouw, en daardoor voor ons
minder goed te interpreteren. Schippers vindt 2,5%, wat aanzienlijk afwijkt
van het door ons gevonden cijfer. Afwijkingen in definities van functie(niveau) kunnen dit verschil niet wegnemen, vandaar onze verbazing.
Beloningsverschillen en functieniveaus
Uit ons artikel blijkt dat zowel functieniveau als de overige kenmerken te
zamen verantwoordelijk zijn voor de
beloningsverschillen tussen mannen
en vrouwen. Dit houdt in dat noch de
human-capital-theorie noch de jobqueue-theorie stand houden. (Het verwerpen van een model, zeker bij een
1150
grote steekproef, hoefl overigens niet
te betekenen dat het model niet waardevol is; modeller: worden doorgaans
ontworpen ter vereenvoudiging en niet
ter vervanging van de werkelijkheid.)
De door Schippers als interessant gekenschetste vraag ,,welk deel van het
beloningsverschil valt toe te scnrijven
aan een verschillende allocatie van
mannen en vrouwen over functieniveaus en welk deel tot stand komt binnen de functieniveaus” is door ons
reeds beantwoord (zij het op een andere wijze dan in Grift e.a., 1987). Het antwoord wordt direct gevonden via het
pad geslacht -> functieniveau -»loon,
en resulteert in een loonverhouding
van 1,032 (zie biz. 832 van ons artikel).
De regressie analyses
In de literatuur worden wel interacties aangetroffen, doch zij zijn veel
minder sterk dan de hoofdeffecten van
de afzonderlijke kenmerken op het logloon. Een illustratie hiervan wordt gevonden in Schippers en Siegers
(1987). Daar blijkt dat bv. de regressiecoefficienten voor opleiding niet signi-
ficant verschillen tussen niet-gehuwde
mannen en vrouwen (a = 0,1). Bij de
bewering van Schippers en Siegers
dat voor niet gehuwde mannen een
jaar effectieve scholing een hogere
loonvoet oplevert dan voor niet gehuwde vrouwen, moet dan ook een vraagteken worden geplaatst. De interactieterm tussen opleiding en geslacht
draagt dus niet wezenlijk bij tot de verklaring van de beloningsverschillen.
Ook in het onderzoek van MouritsRuiter en Van Driel is een aantal interactietermen in het regressiemodel opgenomen. Hun invloed in termen van
verklaarde variantie bleek zeer gering,
hetgeen mede een gevolg was van het
hanteren van een multiplicatief model.
Gezien de vergroting van het aantal
parameters die het opnemen van interactietermen met zich meebrengt, en
het daarmee onnauwkeuriger meten
van de beloningsverschillen, hebben
wij dan ook afgezien van het opnemen
ervan.
J. vein Driel
A.Z. Israels