Ga direct naar de content

Dismal science

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 2 1987

Dismal science
De economische theorie van de demografische ontwikkeling is ontstaan in 1798 met het verschijnen van Malthus’
Essay on the principle of population as it affects the future
improvement of society. Hierin stelt Malthus dat de groei
van de bevolking ertoe neigt de groei van de produktie van
bestaansmiddelen te overtreffen. De implicaties van deze
hypothese zijn weinig verheugend. Economische groei
draagt niet bij aan een vergroting van de welvaart, maar
schept ruimte voor bevolkingsgroei. Waar meer te eten is,
blijven meer mensen in leven. Het rationale inkomen kan
blijven groeien, het inkomen per hoofd van de bevolking zal
op lange termijn nooit boven het subsistentieniveau uitkomen. Geen wonder dat Thomas Carlyle na het lezen van de
Essay zijn historische verzuchting slaakte over „respectable professors of the dismal science”.
De tijd heeft Malthus ongelijk gegeven. Toch is het nog
niet zo lang geleden dat de ‘principle of population’ weer actueel leek te worden. In de jaren zestig hield de naoorlogse
geboortengolf aan en in 1965 verwachtte het CBS dat Nederland in het jaar 2000 21 mln. inwoners zou tellen. Zelfs
voor Hollanders valttegenzo’n groei nietoptepolderen. Na
1965 is het geboortencijfer echter snel gedaald, en momenteel verwacht het CBS dat Nederland in het jaar 2000 15
mln. inwoners zal tellen. De omvang van de bevolking verandert de komende jaren dus niet meer zo snel. De samenstelling echter wet. De geboortengolfgeneratie wordt
ouder, en de bevolking zal dan ook vergrijzen. Het CBS verwacht dat het aandeel van de 65-plussers in de bevolking
zal tpenemen van 11,9% in 1984 tot 26,9% in 2035.
Uitspraken over de toekomstige demografische ontwikkeling zijn, net als andere lange-termijnvoorspellingen, niet
met zekerheid te doen. De ontwikkelingen in de afgelopen
20 jaar tonen dat aan. Toch is het zaak de voorspellingen
serieus te nemen. De demografische ontwikkeling heeft iprimers belangrijke economische consequenties en de onzekerheid betekent niet alleen dat het in de toekomst allemaal
wel kan meevallen, maar ook dat het nog kan tegenvallen.
Het is daarom een goede zaak dat de Koninklijke Vereniging voor de Staathuishoudkunde, die onlangs zelf de
respectabele leeftijd van 125 jaar bereikte, haar jaarvergadering heeft gewijd aan demografische veranderingen en
economische ontwikkelingen 1).
Het meest in het oog springende gevolg van de vergrijzing is dat het aandeel van de potentiele beroepsbevolking
(de 15-65-jarigen) in de totale bevolking zal afnemen. Ceteris paribus betekent dit dat het totale maatschappelijke produkt door een kleiner deel van de bevolking zal worden geproduceerd, hetgeen wil zeggen dat de produktie per economisch actieve moet worden verdeeld over een groter
aantal mensen. Deze herverdeling wordt op twee manieren
gerealiseerd, via het omslagstelsel, dat wordt gehanteerd
bij de AOW, en via het kapitaaldekkingsstelsel, dat wordt
gehanteerd door de pensioenfondsen.
Het omslagstelsel, waarmee de produktie rechttoe, rechtaan wordt herverdeeld, kan op micro-niveau problemen
opleveren. Aangezien de actieven de AOW-premie niet ten
behoeve van zich zelf opbrengen, bestaat er een prikkel om
de premie te ontduiken. Deze prikkel wordt des te sterker
wanneer het percentage AOW-gerechtigden in 2035 is verdubbeld, omdat de AOW-premie dan ook fors omhoog zal
moeten. Het kapitaaldekkingsstelsel kent dit probleem niet,
omdat daarbij ieder voor zich spaart. Bij demografische veranderingen heeft dit stelsel echter grote gevolgen in de
macro-economische sfeer van bestedingen en besparingen. Dit aspect van de demografische ontwikkeling komt
aan de orde in het preadvies dat Alessie, Von Dewall, Kapteyn en Koster voor de jaarvergadering hebben opgesteld.
Alessie e.a. richten hun aandacht vooral op de problemen
die rijzen nu de geboortengolfgeneratie deel uitmaakt van
de beroepsbevolking. Een groot deel van de bevolking is
economisch actief en spaart voor het pensioen. Hierdoor
blijven de consumptieve bestedingen beperkt. Er wordt wel
veel gespaard, maar daarvan kan het bedrijfsleven niet optimaal profiteren, omdat pensioenfondsen risicomijdend be-

ESB 2-12-1987

leggen terwijl er juist behoefte is aan risicodragend
vermogen.
De problemen die het kapitaaldekkingsstelsel in de toekomst oplevert blijven in het preadvies onderbelicht. Deze
problemen ontstaan na 2010, wanneer de geboortengolfgeneratie geleidelijk met pensioen gaat. De uitkeringen van
de pensioenfondsen nemen dan toe, terwijl de premiebetalingen achterblijven. De contractuele besparingen nemen
dan dus in procenten van het nationale inkomen sterk af.
Hierdoor drogen de voor investeringen beschikbare fondsen gedeeltelijk op, hetgeen negatieve gevolgen voor de
economische groei kan hebben.
De demografische ontwikkeling beTnvloedt niet alleen de
omvang, maar ook de samenstelling van de beroepsbevolking. Dit aspect, dat op de arbeidsmarkt belangrijke consequenties kan hebben, komt aan de orde in het preadvies
van Frijns, Kuhry, Nieuwenhuis en Van Opstal. De gevolgen van de vergrijzing binnen de beroepsbevolking worden
in dit preadvies afgeleid uit de kwalitatieve verschillen in het
arbeidsaanbod van jongeren, volwassenen en ouderen. Uit
hun analyse blijkt dat het gezien de demografische ontwikkeling te verwachten is dat er op de arbeidsmarkt in toenemende mate verstarring zal optreden. De ontgroening van
de beroepsbevolking leidt ertoe dat de mobiliteit afneemt.
Het afnemen van de instroom heeft bovendien tot gevolg
dat de verdeling van de beroepsbevolking over de verschillende opleidingscategorieen voor een groter deel vastligt.
Daardoor zal de kwalitatieve aanpassing van het aanbod
aan de vraag slechter worden. Ten slotte heeft een verouderende beroepsbevolking te kampen met een veroudering
van de kennis. Dit belemmert de verspreiding van technologische vernieuwingen. Het valt te verwachten dat deze verstarring negatieve consequenties zal hebben voor de economische groei.
De economische consequenties van de demografische
ontwikkeling stemmen dus weinig hoopvol. Wat dat betreft
is er sinds 1798 weinig veranderd. Toch is er een belangrijk
verschil tussen de benadering van Malthus en bovengenoemde preadviezen. De preadviezen bestuderen de economische consequenties van een exogene demografische
ontwikkeling, terwijl in de theorie van Malthus de demografische ontwikkeling juist wordt verklaard uit economische
factoren. Deze benadering komt ook aan de orde in de bundel van de Vereniging voor de Staathuishoudkunde, en wel
in het preadvies van Siegers.
Siegers sluit in zijn preadvies aan bij de ‘new home economies’, een neoklassieke analyse van de beslissingen die
door huishoudens worden gemaakt. In deze theorie wordt
het nut van kinderen afgewogen tegen de kosten ervan,
waarbij nut en kosten worden opgevat in de meest ruime zin
des woords. Bij het nut telt niet alleen de bijdrage die het
kind kan leveren aan het gezinsinkomen mee, maar ook het
plezier dat ouders aan kinderen ontlenen. En bij de kosten
tellen niet alleen de uitgaven die moeten worden gedaan
voor het onderhoud van het kind, maar ook de opportuniteitskosten van de tijd die wordt besteed aan de opvoeding.
De ‘new home economies’ schetst dus een veel zonniger
beeld van de economische determinanten van de demografische ontwikkeling dan Malthus’ bevolkingstheorie. Waar
bij Malthus de restricties bij de keuze van het kindertal centraal staan, staan in de ‘new home economies’ de preferenties van de ouders centraal. Zo hebben de komst van de pil
en de seksuele revolutie de economische wetenschap een
vriendelijker aanzien gegeven. We zijn ‘free to choose’, al
moet daar, Thomas Carlyle indachtig, aan worden toegevoegd: met alle macro-consequenties van dien.
M.A. Langman
1) Demografische veranderingen en economische ontwikkelingen,
Preadviezen van de Koninklijke Vereniging voor de Staathuishoudkunde,
Stenfert Kroese, Leiden/Antwerpen, 1987. De jaarvergadering wordt gehouden op 12 december.

1129

Auteur