Uit nieuwsgierigheid ben ik afgelopen woensdag naar Pakhuis de Zwijger in Amsterdam gegaan voor een bijeenkomst over het basisinkomen. Vier korte lezingen stonden op het programma om meer te leren over het basisinkomen. Dat viel nogal tegen. Veel informatie werd er niet gegeven, de eerste drie praatjes waren promotiepraatjes waarbij details en diepgang ontbraken en bij het vierde praatje werd een experiment besproken dat eigenlijk helemaal niets met basisinkomen te maken heeft.
Het basisinkomen is een vast bedrag dat elke maand aan elke (volwassen) inwoner van Nederland gegeven wordt. Dit bedrag vervangt alle uitkeringen en toeslagen, waardoor een heleboel bureaucratie kan verdwijnen. Het basisinkomen moet voldoende zijn om van te kunnen leven, en moet dus hoger zijn dan de huidige bijstandsuitkering omdat toeslagen als huursubsidie en zorgtoeslag afgeschaft worden. Hoe het basisinkomen betaald moet worden werd in de discussie geparkeerd, en ook een berekening van totale kosten en opbrengsten paste niet binnen de promotiepraatjes. Maar duidelijk is dat om het basisinkomen te kunnen betalen, de BTW fors verhoogd moeten worden of de marginale tarieven op inkomen omhoog moeten.
Alle sprekers gingen in hun praatje zo snel mogelijk over naar de vergelijking tussen een basisinkomen en een bijstandsuitkering. In Nederland ontvangen momenteel een kleine 430 duizend mensen een bijstandsuitkering, dus iets meer dan 4% van het totaal aantal mensen tussen de 20 en 65 jaar. Het basisinkomen heeft als voordeel dat bijstandsgerechtigden een veel grotere prikkel hebben om te gaan werken. Met een basisinkomen gaat iemand door werken er financieel op voorruit, zelfs als dat in een kleine baan met een laag inkomen is. In de bijstand is dat niet zo omdat het inkomen wordt ingehouden op de uitkering. We weten dat make work pay beleid vaak effectief is, maar het lijkt een beetje schieten met een kanon op een mug om een generieke en dure maatregel als het basisinkomen te gebruiken om 4% van de beroepsbevolking te prikkelen meer te gaan werken.
Maar waar het basisinkomen mensen financieel stimuleert om te werken, gaan mensen die hun baan verliezen vanwege werkloosheid of arbeidsongeschiktheid er juist erg veel op achteruit. Werknemers die nu hun baan verliezen krijgen vaak WW (of WIA in het geval van arbeidsongeschiktheid), wat begint met 75% van het laatstverdiende loon. Hierdoor hoeven mensen niet direct hun levensstijl drastisch aan te passen. Bij een basisinkomen heeft baanverlies wel hele grote financiële gevolgen. Omdat het doel van basisinkomen is om door het niet conditionele karakter bureaucratie te verkleinen en mensen te stimuleren om te werken, zullen werknemer dit risico zelf moeten dragen. Dat betekent dat alle werknemers of een substantieel bedrag aan spaargeld moeten aanhouden, of moeten accepteren dat zij hun huis, auto, etc. moeten verkopen als zij hun baan verliezen. Een alternatief is om dit risico af te wentelen op werkgevers door middel van hoge ontslagvergoedingen, maar dat heeft weer nadelige arbeidsmarktgevolgen. Dit laatste is nog lastiger als het om arbeidsongeschiktheid gaat. Deze groep, nu 550 duizend mensen groot, lijkt de grote verliezer van het basisinkomen.
Omdat echt empirisch bewijs over de effecten van het basisinkomen ontbreekt, werd in de praatjes verwezen naar studies die de voordelen naar van niet-conditionele cash transfers lieten zien. Deze studies zijn vaak gedaan in ontwikkelingslanden, waarbij mensen maandelijks een paar dollar krijgen wat betaald wordt door externe donoren (vaak westerse landen). De gevonden gedragseffecten zijn niet schrikbarend groot, maar het blijft moeilijk om dit te extrapoleren naar een basisinkomen in Nederland. Ten eerste omdat de hoogte van de bedragen relatief klein is. Ten tweede omdat deze cash transfers altijd gericht zijn op groepen die het risico lopen op armoede. En ten derde omdat het extern gefinancierd is, waardoor een aantal potentieel negatieve gevolgen niet zichtbaar zijn. De belangrijkste les van deze studies lijkt mij dat als een externe partij (bijvoorbeeld Duitsland) bereid is om het basisinkomen in Nederland te betalen, wij het invoeren echt serieus moeten overwegen. Overigens geldt dat in ontwikkelingslanden juist de conditionele cash transfers steeds populairder worden omdat hiermee met een kleiner bedrag meer gedaan kan worden.
Een volgende vraag is of Nederland het zich als kleine open economie kan veroorloven om een afwijkend sociaal zekerheidsstelsel te hebben dan de omringende landen (waarmee afspraken zijn over vrij verkeer van goederen en mensen). Zowel bedrijven als mensen zijn de afgelopen jaren veel mobieler geworden. Bedrijven verplaatsen hun productie eenvoudig naar landen waar de productiekosten lager zijn. En mensen verhuizen ook steeds vaker tussen landen. Beide is problematisch voor het sociale zekerheidsstelsel. Als arbeid te duur wordt, dan verdwijnen bedrijven. Als belastingen te hoog worden, verhuizen (hoogopgeleide) mensen en als sociale zekerheid genereuzer wordt trekt dat juist weer mensen aan die daar gebruik van willen maken. Het basisinkomen verandert de loonkosten, belastingen en sociale zekerheid drastisch en daarmee ook de compositie van bedrijven en mensen in Nederland. Mij lijkt het dat Nederland zich niet kan veroorloven als enig land in de EU een basisinkomen in te voeren.
Het experiment dat besproken werd in Pakhuis de Zwijger keek naar bijstandsgerechtigden in Amsterdam Nieuw-West, maar wordt extern gefinancierd. Het idee is om vier treatment groepen te maken met elk 150 mensen en deze mensen twee jaar te volgen. De treatments hebben betrekking op behoud van uitkering als mensen gaan werken en het afschaffen van verplichtingen voor bijstandsgerechtigden. Er wordt dus slechts gekeken naar de beperkte groep waar we positieve effecten kunnen verwachten en slechts een klein element van het basisinkomen wordt onderzocht. Dit soort experimenten zijn eerder gedaan. Card en Robin (1998) en Card en Hyslop (2005) evalueerden het Canadese Self-Sufficiency Project en vonden daarbij zien dat bijstandsgerechtigden die financieel gestimuleerd werden om te werken ook vaker werk hadden (na een jaar had in de treatment groep 36,1% werk ten opzichte van 25,8% in de controle groep). Johnsen en Klepinger (1994) lieten zien dat het opheffen van de baanzoekverplichting er voor zorgt dat werklozen minder snel werk vinden (in de groep zonder baanzoekverplichting had 38,2% aan het eind van de WW-periode nog geen baan ten opzichte van 25,7% in de controle groep). Wat mij wel verbaasde is dat het experiment in Amsterdam vooraf aan de grote klok gehangen wordt. Mijn perceptie is dat je een experiment zoveel mogelijk in stilte moet uitvoeren om mogelijke invloeden van het experiment zelf (zoals Hawthorne effecten) te minimaliseren.
De avond in Pakhuis de Zwijger heeft mijn sceptische houding ten opzichte van het basisinkomen voornamelijk vergroot. De praatjes waren te oppervlakkig waardoor mij het gevoel bekroop dat er of niet nagedacht is of geen oplossingen zijn voor de negatieve effecten van het basisinkomen en dat alleen gekeken wordt naar mogelijk positieve effecten voor een kleine groep bijstandsgerechtigden. Het zou leerzamer geweest zijn als Pakhuis de Zwijger ook een tegenstander van het basisinkomen had uitgenodigd. Een goede discussie was waarschijnlijk leerzamer geweest dan de feel good show die nu opgevoerd werd. Ten slotte gaan we van de experimenten die op stapel staan niet veel leren over het basisinkomen. Deze gaan allemaal over interventies voor een specifieke groep, terwijl het kenmerk van het basisinkomen juist is dat het generiek is. Ik ga kijken of ik komend jaar een student enthousiast kan maken om voor mij in een scriptie de voor- en nadelen van het basisinkomen goed op kan schrijven met een aantal scenario’s voor de hoogte van de uitkering en de betaalbaarheid.
Auteur
Categorieën