Ga direct naar de content

Aspecten van de Nederlandse betalingsbalans (I)

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: november 10 1982

Aspecten van de
Nederlandse betalingsbalans (I)
De structuur van het Internationale goederenverkeer
DR. M. VAN NIEUWKERK – DRS. N. P. DRIESPRONG DRS. A. C. J. STOKMAN*

In drie artikelen zullen enkele belangrijke aspecten van de Nederlandse betalingsbalans nader
belicht worden. Het gaat achtereenvolgens om aspecten van het goederenverkeer, het
investeringsverkeer en het obligatieverkeer met het buitenland. De onderstaande (beknopte)
analyse van het goederenverkeer beperkt zich tot het doorlichten van de structuur van onze
buitenlandse handel. Niet alleen staat deze thans zeer in de belangstelling, maar ook lijkt de
structuur van ons internationale goederenverkeer in zekere mate verweven te zijn met die van
ons internationale investeringsverkeer. De onderhavige analyse vormt daarmede een
referentiepunt voor de erop volgende analyse met betrekking tot het investeringsverkeer. Een
belangrijke bevinding in dit artikel is dat produkten die in ons exportpakket een relatief
belangrijke plaats innemen dat ook in ons importpakket doen. Voorts lijkt de
produktensamenstelling een zwaardere stempel op ons handelspatroon te drukken dan de
landensamenstelling. Zo blijkt dat Nederland met zijn ,,exportgespecialiseerde” produkten wel
degelijk ook op markten ver weg relatief goed vertegenwoordigd is.

1. Inleiding
Met het achterblijven van onze export bij de ontwikkeling van
de wereldhandel enkele jaren geleden steeg de belangstelling
voor de structuur van onze export. Die ging enerzijds uit naar de
regionale samenstelling van onze uitvoer (de aanwezigheid van
Nederlandse produkten op verre markten), terwijl anderzijds de
goederensamenstelling van ons exportpakket onder de loep werd
genomen. In dit artikel zal naar de structuur van onze gehele
buitenlandse handel (export en import) worden gekeken, waarbij
het regionale aspect en het pakketaspect zowel afzonderlijk als
in combinatie zullen worden belicht. Steeds is de structuur van
de Nederlandse buitenlandse handel vergeleken met die van de
gehele EG. Juist vanwege het Gemeenschappelijk beleid dat op
diverse terreinen wordt gevoerd (landbouw, staal, textiel) is de
EG immers de eerst aangewezen referentiegroep.
2. De specialisatiecoefficient
Bij de analyse is gebruik gemaakt van twee coefficienten, te
weten een exportspecialisatiecoefficient en een importafhankelijkheidscoefficient 1).
De exportspecialisatiecoefficient geeft de verhouding weer tussen het exportaandeel van een bepaalde goederensoort in de totale export van een land tot het overeenkomstige cijfer van de referentiegroep. Zou bij voorbeeld de Nederlandse landbouwexport $ 10 mrd. en de totale export $ 50 mrd. bedragen, terwijl de
overeenkomstige cijfers met betrekking tot de EG respectievelijk
$ 100 mrd. en $ 1.000 mrd. luiden, dan is de waarde van deze
coefficient voor landbouwprodukten 10/50 : 100/1.000 = 2. Is
de coefficient groter dan een, dan is het desbetreffende land (relatieO gespecialiseerd in dat goed. Is de waarde kleiner dan een,
dan is er geen sprake van relatieve specialisatie. In formule luidt
de coefficient:
Xnk

x7
1224

met:
Xjk =
Xj =
Xni< =
Xn =

de
de
de
de

export van land j in de goederensoort k;
totale export van land j;
export van referentiegroep n in de goederensoort k;
totale export van de referentiegroep n.

De importajhankelijkheidscoefficient. Deze coefficient is analoog aan de exportspecialisatiecoefficient en geeft een maat voor
de specifieke gerichtheid van de importbehoeften.
De coefficienten zijn hierboven gedefinieerd met betrekking
tot een gegeven goederensoort. Hetzelfde kan uiteraard worden
gedaan met betrekking tot een bepaald land of met betrekking tot
een bepaald land en een bepaalde goederensoort.
Bij de empirische invulling van de coefficienten is gelet op het
eventuele gevaar van statistische vertekeningen die zich volgens
De Grauwe kunnen voordoen 2). De vertekeningen zouden met
name optreden bij het aandeel van de export naar verre landen,
omdat dit aandeel om zuiver statistische redenen lager zal liggen
bij kleine landen dan bij grote landen. De vertekening zou zich
niet voordoen indien de onderdelen van de export worden gedeeld door de som van het bruto nationale produkt en de waarde
van de invoer in plaats van de totale export. Om deze redenen
zijn de exportspecialisatiecoefficienten ook berekend met deze
nieuwe noemers; Xj en X n zijn dan vervangen door respectievelijk de som van het bruto nationale produkt en de invoer van
land j en van de landengroep n.

* De auteurs zijn werkzaam bij De Nederlandsche Bank; zij schreven dit
artikel op persoonlijke titel. Dank gaat uit naar de heren S. Lammerts van
Bueren en F. H. A. van der Willigen voor statistische assistentie.
1) De coefficienten zijn onder andere terug te vinden in het werk van Bela
Balassa; zie voorts: Ph. Rollet, Integration economique et specialisation
internationale dans les pays de la CEE, Revue d’Economie Polilique, jg.
1979, nr. 9, biz. 199-217, en Internationale industriele specialisatie en
arbeidsverdeling, Europese Economic, november 1979, biz. 90-99 en:
CPB, De Nederlandse economic in 1985, paragraaf 5.1, ‘s-Gravenhage,
1981.

2) P. de Grauwe, Exporteren Belgische en Nederlandse ondernemingen te
weinig naar verre landen?, ESB, 23 juni 1982, biz. 628-629.

Tabel 1. Specialisatie van de Nederlandse export naar land en naar goederengroep, 1980
Voeding

Genotmiddelen

Comecon . . . . . . . . . . . . . . . .
Midden-Oosten . . . . . . . . . . .

x

0(+)
0(*)

Verenigde Staten . . . . . . . . . .

X

Japan . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Verre Ooslen (excl. Japan) .

X

Wereld . . . . . . . . . . . . . . . . . .

*

Brandstoffen

Vetten en
olie’n

Chemische
produkten

0(+)
OW

O
0

O
O

O
O

O
O

O

x

Grondstoflen

O
O
O
O

O
O
O
0

0
O
0
0

0
O
O
0

0
O
O
0(+)

O

O

O

O

O

0
O

0(+)

0
O
O
0

x

x

x

3. De exportspecialisatie

Voor de analyse van de buitenlandse handel van Nederland,
geprojecteerd tegen die van de EG, is de goederenhandel opgesplitst in enerzijds een aantal relevante landengroepen en ander-

*

0

O

0(+)

x

Primal re
fabrikaten

x

Machines
en vervoer

Diverse
fabrikaten

Overige

Totale
pakket

0(+)

Nederland is een klein land en kleine landen blijken met
name comparatieve voordelen te hebben in gestandaardiseerde produklen, waarvoor het exportsucces niet afhankelijk is
van de aanwezigheid van een grote Ihuismarkl zoals bij voorbeeld voor induslriele eindproduklen wel hel geval is (bin-

zijds in een tiental goederengroepen volgens de Standard International Trade Classification (SITC); zie de Appendix voor een
nadere specificatie.

nenlandse schaalvoordelen) 5). De export zou dan niel ge-

Tabel 1 geeft de uitkomsten. Een ,,x” betekent dat onze export

bulkprodukten in chemie, olie en in zekere zin ook voeding 6);

relatief gespecialiseerd is met betrekking tot dat produkt en/of
land. Een ,,O” betekent dat wij relatief niet-gespecialiseerd zijn
met betrekking tot het produkt en/of land. Indien het teken (+)
is toegevoegd, dan betekent dit dat zich volgens het criterium
van De Grauwe wel een relatieve specialisering voordoet.
Uit de onderste rij van label 1 blijkt dat onze export relatief gespecialiseerd is in de goederengroepen voeding, genotmiddelen,
grondstoffen, brandstoffen, vetten en olie’n en in chemische pro-

kenmerkl worden door een hoge mate van produktdifferen-

tiatie, maar door een hoog aandeel van basisprodukten (vgl.
Nederland heeft een comparatief voordeel in de sectoren die

zijn op fabrikaten, machines en vervoermaterieel.

inlensief gebruik maken van menselijk kapilaal en van binnenlandse natuurlijke hulpbronnen (voornamelijk uil de
agrarische seclor). De relalief goede aanbodomstandigheden
van de hoogontwikkelde Nederlandse landbouw zouden
naast smaak en tradilie de goede prestalie van de voedingssectoren bepalen 7). Voorbeeld van goede aanbodomstandigheden zijn het inlensieve innovaliebeleid binnen de landbouwsector met als accent de directe samenwerking lussen

Indien naar de geografische spreiding van de specialisatie
wordt gekeken, blijkt dat de specialisatie van de eerstegroep pro-

onderzoekcentra (overheid) en bedrijfsleven. Voorbeelden
van smaak en/of Iraditie zijn de voedingsmiddelen kaas en

dukten zich over diverse landen uitstrijkt, vaak zelfs over de ge-

melk, de genotmiddelen dranken en tabak en het produkt

hele wereld. Opvallend is dat ook de niet-specialisatie over vrij-

lijnolie (aanvankelijk geproduceerd len behoeve van de zei-

wel alle landengroepen is gespreid 3). Kennelijk drukt de pro-

len van schepen);
Nederland heeft een gunslige ligging, uitstekende havens
vlakbij diep water, een goede infrastructuur en een goede
vakkennis ler zake. Mede hierdoor kwam in Nederland een
van de groolsle pelrochemische complexen van West-Europa

dukten. Daarentegen blijkt onze export relatief minder gericht te

duktspecialisatie een zwaarder stempel op ons exportpatroon
dan de landenspecialisatie. Aangezien de EG, het Midden-Oos-

ten en het Verre Oosten relatief veel van de ,,gespecialiseerde”
produkten afnemen, is ons land met zijn export relatief sterk ver-

Uit een berekening van de coefficienten over de periode

tol sland 8);
in samenhang mel de ligging e.d. is Nederland traditioneel

1970-1980 valt af le leiden dal de geografische verschuivingen in

een handelsland met een duidelijke overslag- en veredelings-

de specialisalie vrij gering zijn. De relatieve gerichtheid op de
EG neeml wal af, lerwijl die mel betrekking tot de Comecon, het
Midden-Ooslen en hel Verre Ooslen vooral de laalsle jaren lijkl
te zijn toegenomen. Op zich duidt dit op een relatief grotere

functie. Produkten die in Nederlands eigendom bewerkingen
ondergaan zijn daardoor zowel in de export als de import relatief slerk vertegenwoordigd.

tegenwoordigd op deze markten (laatste kolom label 1).

spreiding van ons exportpakkel over de diverse afzelmarkten.

Daarenlegen gaf de gerichtheid op Latijns-Amerika een sterke
daling le zien, een leruggang die over vrijwel alle goederengroe-

pen gespreid was.
Mel betrekking tol de pakkelsamenslelling blijkl dal de coefficient van de groep genolmiddelen steeg van ruim 0,7 in 1970

tol bijna 1,1 in 1980, zodat deze groep pas in hel laatste jaar de
kwalificatie exportgespecialiseerd kreeg. Een aanhoudende stij-

ging van het marktaandeel van deze groep lag hieraan len grond-

3) De (+) tekens bij de EG hebben betrekking op coefficienten die nauwelijks boven de een uitkomen.

4) Een relatieve stijging van het marktaandeel komt in de specialisatiecoefficjent tot uitdrukking. Immers, de coefficient kan worden herschreven tot:

slag 4). Hiertegenover zijn de coefficienten met betrekking tot de

groepen fabrikaten en machines gestadig afgenomen (verdere
niel-gespecialiseerdheid, vooral op de EG-markl), hetgeen de relatieve ondervertegenwoordiging van deze groepen in het Nederlandse exportpakkel nog eens onderslreept.
Uit hel voorgaande koml een beeld naar voren waarin Nederland zich len opzichle van de EG mel name loelegl op de export
van voedingsprodukten en van primaire en basisprodukten. De
gezamenlijke overige EG-landen lijken zich in verhouding tot

Nederland daarentegen meer toe le leggen op de produktie en export van machines en fabrikaten, i.e. meer gedifferentieerde produkten. In de recente lileraluur is uilgebreid aandacht besleed
aan dit patroon (vgl. WRR-rapport Floats en toekomst van de
Nederlandse Industrie). Volstaan zij daarom mel een korte reca-

pilulalie van de factoren die mogelijk van invloed zijn geweesl
op hel specialisaliepalroon van de Nederlandse export:
ESB 17-11-1982

x
X

, waarbij
n k ‘ Xn

ik

——
x

nk

het aandeel van land j met betrekking tot goederensoort k is in de desbetreffende export van de referentiegroep n.
5) Vgl. Bela Balassa, ,,Revealed” comparative advantage revisited: an

analysis of relative export shares of the industrial countries, 1953-1971,
Manchester School, nr. 45, december 1977.
6) Een uitzondering dient mogelijk gemaakt te worden voor sectoren met

een aanzienlijke mate van produktdiflerentiatie en een hoge concentratiegraad; vgl. L. B. M. Mennes, Industriebeleid en Internationale concur-

rentiepositie, ESB, 10 September 1980, biz. 1010-1012.
7) Zie: M. Hulsman-Vejsova en K. A. Koekkoek, Nederlandse Industrie
en Internationale handel, ESB, 3 September 1980, biz. 971-975.
8) Zie ook WRR, Floats en toekomst van de Nederlandse Industrie, biz.
49 e.v. en J. Kasteel (,,managing director” van Shell Nederland) in Economisch Dagblad, 31 maart 1982.

1225

1

Tabel 2. Aandelen van goederensoorten in de Nederlandse export, in procenten
1925/1929

1930/1934

1950/1954

1955/1959

1960/1964

8,2

1965/1969

1970/1974

1975/1979

25,2
8,5

45,2

Chemische produkten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

5.2

6,7

7,5

8,2

8.9

11.9
20,2

14,6

15,0

Totaa! . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

100,0

100,0

100,0

100,0

100.0

100,0

100,0

100,0

Machines
en vervoer

Diverse

fabrikaten

Overige

x

x

0

O

O

O

0

O

O

O

0

O
O

O
O

O

0
0

0

O

O

0

Tabel 3. Afliankelijkheid van de Nederlandse import naar land en naar goederengroep, 1980
Voeding

Genotmiddelen

Grondstoflfen

Brandstoffen

Vetten en
olien

Chemische

EG. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

„

„

O

O

x

X

Midden-Oosten . . . . . . . . . . .

O

O

x

O

O

Verenigde Staten . . . . . . . . . .

„

Verre Oosten (excl. Japan) .
Overig. . . . . . . . . . . . . . . . . . .

O

produkten

Primaire
fabrikaten

x

Wereld . . . . . . . . . . . . . . . . . .

«

x

O

„

x

O

O
O

Totals

pakket

x

O

O

O

X

x

x

O

»

Overigens blijkt binnen onze export de gerichtheid op bepaal-

heid met het investeringsverkeer wordt dit punt verder behan-

de produkten af te nemen. Bestond voor de oorlog onze export
nog voor 40 a 50% uit voedingsmiddelen, vlak na de oorlog was

deld in het volgende artikel van deze reeks, waarin het international investeringsverkeer van Nederland wordt geanalyseerd.

dat nog circa 30% en thans rond de 20% (zie tabel 2). Ook het

aandeel van de grondstoffen is vrijwel voortdurend afgenomen.
Hiertegenover steeg het aandeel van de brandstoffen, van chemi-

5. Conclusies

sche produkten en van machines en vervoermiddelen. Vergelijkbare cijfers met betrekking tot de EG zijn niet bekend, zodat een

ontwikkeling van de specialisatiecoefficienten over de beschouwde tijdvakken niet te geven is.

4. De importafhankelijkheid
In analogic met de exportspecialisatiecoefficienten zijn ook de
z.g. importafhankelijkheidscoefficienten berekend. De bijbehorende tekens zijn weergegeven in tabel 3.

Opvallend is dat de importafhankelijkheid vooral betrekking
heeft op de goederengroepen waarin de export gespecialiseerd is:
voeding, brandstoffen, vetten, en chemische produkten. Daarentegen zijn de primaire fabrikaten en machines en diversen ook in
ons importpakket ondervertegenwoordigd. In dit verband is het

voorts opvallend dat in de periode 1970-1980 de importafhankelijkheidscoe’fficienten vooral blijken te zijn gestegen bij de goederengroepen waarin wij exportgespecialiseerd zijn, terwijl met

betrekking tot de andere groepen juist een daling valt te constateren, met een verscherping daarvan aan het einde van de periode.
Op dit laatste lijken vooral binnenlandse vraagfactoren van

invloed te zijn geweest, zoals bij voorbeeld de relatief sterke daling van de investeringsactiviteit. Daarnaast reflecteert het vermoedelijk ook de relatief zwakke exportprestatie van deze sectoren. Gelet op de importontwikkeling met betrekking tot de andere goederengroepen, lijkt het er meer in het algemeen op dat

de gerichtheid van ons land op de produktie en export van bepaalde goederengroepen ook weerspiegeld wordt aan de import-

De belangrijkste bevindingen van deze beknopte analyse van
het internationale goederenverkeer van Nederland zijn de volgende.
1. In ons exportpakket komen de volgende produkten relatief

sterk naarvoren: voedingsprodukten, genotmiddelen, grondstoffen. brandstoffen, vetten en olien en chemische produkten. Machines en fabrikaten zijn daarentegen relatief minder goed vertegenwoordigd in onze buitenlandse afzet. Deze relatieve specialisering van onze export kan in verband worden gebracht met de
diverse comparatieve voordelen die uns land ten opzichte van de
naburige landen heeft en zal blijven bezitten. Indien en voor
zover de desbetreffende sectoren een krachtige motor van onze
export zullen blijven vormen, behoeft deze specialisatie niet per
se negatief te worden beoordeeld 10). Anderzijds lijken de nietexportgespecialiseerde produktgroepen met name op arbeidsintensieve sectoren (metaal, textiel, papier) betrekking te hebben,
zodat de werkgelegenheidseffecten anders kunnen liggen.
2. De relatieve specialisering van onze export in bepaalde
produkten wordt ook steeds meer weerspiegeld in onze import.
Los van specifieke binnenlandse vraagfactoren zou een en ander
ook een teken kunnen zijn van de toegenomen geneigdheid van
hoogontwikkelde landen (waaronder Nederland) tot intra-bedrijfsklassenhandel. Een en ander zou voortvloeien uit een toenemende specialisering in de internationale handel en produktie. In het volgende artikel over het internationale investeringsverkeer van Nederland wordt hierop verder ingegaan.
3. Geografisch bezien lijkt onze export zich in de eerste plaats
op de EG-markten te richten, terwijl wij daarnaast in het Mid-

zijde. Op zich is dit verschijnsel niet verrassend voor een open
economie als die van Nederland. Sectoren die goed gedijen zullen wat dat betreft ook in de ontwikkeling van de buitenlandse

handel te onderscheiden zijn van sectoren die minder goed
draaien. Daarbij komt nog dat Nederland tot de landen behoort

9) Vgl. J. H. Dunning, A note on intra-industry foreign direct invest-

met een hoge geneigdheid tot intra-bedrijfsklassenhandel, een

ment, Quarterly Review, december 1981, Banca Nazionale Del Lavoro.

geneigdheid die volgens diverse onderzoekingen bij de meeste

hoogontwikkelde landen steeds verder zou toenemen 9). Een en
ander zou samenhangen met de voortschrijdende specialisering
van de Internationale produktie en handel. Gezien de verweven1226

10) Vgl.: J. Kasteel, op.cit., die zich optimistisch uitlaat over de kansen
van de Nederlandse petrochemische industrie (,,up-grading”) en J. H. Egberink (onderzoeksecretaris van het Landbouwschap) die wijst op de rol
van het intensieve innovatiebeleid bij het exportsucces van de landbouw
(Economisch Dagblad, 1 juni 1981).

den-Oosten en het Verre Oosten relatief goed vertegenwoordigd

zijn. Overigens is de geografische spreiding bij de ,,exportgespecialiseerde” produkten wel zeer breed. Zo zijn met name de groepen voeding, grondstoffen, vetten en olien en chemische produkten in vrijwel alle onderscheiden landengroepen relatief goed
aanwezig. Daarentegen doet de ondervertegenwoordiging van bij
voorbeeld machines en fabrikaten zich eveneens bij alle landengroepen voor. De produktensamenstelling lijkt daarmede een

zwaardere stempel op ons exportpatroon te drukken dan de landensamenstelling.
M. van Nieuwkerk
N. P. Driesprong

A. C. J. Stokman
Appendix

In het onderstaande wordt een opsomming gegeven van de
goederensoorten die begrepen zijn in elk der tien onderscheiden

hoofdgroepen van de Standard International Trade Classification (SITC).
Hoofdgroep

Onderdelen

Voeding

vlees en vleesprodukten; zuivelprodukten en

Genotmiddelen
Grondstoffen

eieren; vis en visprodukten; granen en graanprodukten; vruchten en groenten; suiker; koffie, thee, specerijen en voedsel voor dieren.
dranken, tabak en tabaksfabrikaten.
huiden en vellen; oliezaden en noten; rubber;

hout en kurk; cellulose en papierafval; textielvezels; natuurlijke meststoffen en ruwe minerale produkten; metaalertsen en niet-eetbare
grondstoffen van dierlijke en plantaardige oorsprong.
Brandstoffen

ruwe aardolie en aardolieprodukten; aardgas
en industriegas; elektrische energie en steenkool, cokes en briketten.

Vetten en olien
Chemische produkten

Primaire fabrikaten

Machines en vervoer
Diverse fabrikaten

dierlijke en plantaardige olien en vetten en bereide produkten hiervan.
organische en anorganische chemische produkten; minerale teren; kleur-, looi- en verfstoffen; medicinale en farmaceutische produkten;
ethers, parfumerie, onderhouds- en reinigingsmiddelen; kunstmatige meststoffen; munitie;
kunstmatige plastische stof, cellulose en kunsthars.
lederwaren; rubberwaren; hout- en kurkwaren; papier, karton en artikelen; garens, weefsels en textielwaren (behalve kleding en schoeisel), ijrer, staal en non-ferrometalen.
machines, toestellen en vervoermateriaal.
sanitaire artikelen; verwarmingsinstallaties;
meubelen; reisartikelen en handtassen; kleding

en bontwerk; schoeisel; fotografische en optiOverig

sche instrumenten; klokken en uurwerken; wetenschappelijke en controle-instrumenten.
nergens anders genoemde produkten.

Auteurs