Ga direct naar de content

Plaats en toekomst van het midden- en kleinbedrijf

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 10 1982

Plaats en toekomst van het
midden- en kleinbedrijf
DRS. J. VAN DER TUIN *

Het midden- en kleinbedrijf neemt een belangrijke plaats in de Nederlandse economie in. Bijna
40% van alle werkenden vindt emplooi in het midden- en kleinbedrijf. Wellicht nog belangrijker
is het feit dat de helft van alle nieuwe arbeidsplaatsen wordt gecreeerd door startende kleine
ondernemingen. De dynamiek van de Nederlandse economie is daarom voor een groot deel de
dynamiek van het midden- en kleinbedrijf. Een verkenning van de toekomstmogelijkheden voor
deze bedrijven is derhalve van bijzonder belang. In dit artikel vindt zo’n verkenning plaats. De
auteur acht het midden- en kleinbedrijf in staat een netto bijdrage aan de economische groei te
leveren door kleinschalige industriele innovatie, nieuwe en traditionele zakelijke dienstverlening,
het voorzien in behoeften op lokale markten, het vestigen van speciaalzaken, het creeren van
exportmogelijkheden e.d. Het artikel wordt besloten met tien beleidsaanbevelingen voor een
algemene klimaatsverbetering voor het zelfstandig ondernemen, opdat potentiele kansen voor
kleine en middelgrote ondernemingen ook worden benut.
Inleiding
Het midden- en kleinbedrijf staat de laatste tijd sterk in de belangstelling. Volgens velen zijn er juist in dit deel van het bedrijfsleven nog groeimogelijkheden. Gesteld wordt dat het midden- en kleinbedrijf daardoor een zeer belangrijke, zo niet de belangrijkste, bron is van nieuwe werkgelegenheid en mede op
grond daarvan van vitaal belang in de strijd tegen de huidige economische crisis.
In dit artikel zal ik trachten aan te geven in hoeverre dit beeld
correct is. Besproken zal worden welke factoren en (te verwachten) ontwikkelingen de bijzondere positie van het midden- en
kleinbedrijf kunnen verklaren. Ook wordt aandacht besteed aan
de betekenis van en de ontwikkelingen in het midden- en kleinbedrijf. Tevens ga ik in op het gewenste overheidsbeleid. Voor
alle duidelijkheid lijkt het mij echter nuttig eerst aandacht te
schenken aan de vraag wat onder het midden- en kleinbedrijf
wordt verstaan, zowel in kwalitatieve als in kwantitatieve zin.
Het midden- en kleinbedrijf nader omschreven
Het midden- en kleinbedrijf kan worden omschreven als het
geheel van in omvang beperkte ondernemingen in bepaalde bedrijfssectoren, die in doorsnee een aantal gemeenschappelijke
kenmerken bezitten. Dit betekent overigens niet dat het middenen kleinbedrijf een homogeen geheel vormt. Het bestaat uit ondernemingen die qua type, produktiewijze, afzetmarkt, technologie, groeifase, ondernemerschap e.d. een zeer verscheiden karakter dragen. Niettemin hebben ondernemingen in het middenen kleinbedrijf in het algemeen een aantal specifieke, onderling
samenhangende kenmerken gemeen waarmee ze zich onderscheiden van andere ondernemingen. De belangrijkste van deze
kenmerken zijn: kleinschalige en arbeidsintensieve produktiewijze, orientatie op afzetmarkten van beperkte omvang, relatief
grote afhankelijkheid van de lokale c.q. regionale afzet- en voorzieningsmogelijkheden, beperkte toegang tot de kapitaalmarkt
en daardoor relatief sterk aangewezen op inbreng van eigen kapitaal, sterke persoonlijke bemoeienis van de ondernemer met
alle facetten van de onderneming, tamelijk eenvoudige en informele organisatiestructuur 1).
Uit deze eigenschappen vloeit een op een aantal terreinen ei1228

gen, grotendeels gemeenschappelijke, problematiek voort, zoals
ten aanzien van lonen en prijzen, fiscale en sociale verzekeringsvraagstukken, financiering, arbeidsvoorziening, personeelsbeleid, onderwijs, economische mededinging, ruimtelijke ordening
en onderzoek en voorlichting 2).
Sedert enkele jaren worden op basis van aanbevelingen van de
Commissie-Bosman in beginsel tot het midden- en kleinbedrijf
gerekend alle particuliere (commerciele) ondernemingen — uitgezonderd die in de agrarische sector — met minder dan 100
werkzame personen 3). Een belangrijke reden voor deze nieuwe,
ruimere en meer uniforme begripsomschrijving van het middenen kleinbedrijf was het inzicht dat de genoemde gemeenschappelijke problematiek zich niet alleen uitstrekt tot de kleinere on-

* De auteur is werkzaam als staftnedewerker voor sociaal-economische
beleidsaangelegenheden bij de Raad voor het Midden- en Kleinbedrijf. De
in dit artikel weergegeven opvattingen zijn voor de persoonlijke verantwoordelijkheid van de schrijver. Hij is dank verschuldigd aan drs. C. Koning, drs. J. A. Kraakman en drs. G. D. H. van der Werf voor hun waardevolle commentaar op een concept van dit artikel.
1) Zie o.a.: Raad voor het Midden- en Kleinbedrijf (RMK) Participatie
en vestigingskrediet, ‘s-Gravenhage, 1968, nr. 3; Economische en Monetaire Commissie van de Europese Gemeenschap, Verslag betreffende de
problematiek van het klein- en middenbedrijf in de Gemeenschap, 1978.
2) Rapport Commissie Research Midden- en Kleinbedrijf (CommissieBosman), bijlage III, 1977; Raad voor het Midden- en Kleinbedrijf, Voorjaarsnota 1982 {Het midden- en kleinbedrijf en de sociaal-economische
vooruitzichten), ‘s-Gravenhage, 1982, nr. 5, hoofdstuk 5.2.
3) Op basis van deze definitie en uitgaande van de Standaard Bedrijfsindeling (SBI-1974) van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) wordt
in concrete onder het midden- en kleinbedrijf verstaan: alle particuliere
ondernemingen met minder dan 100 werkzame personen in de Plantsoendiensten en hoveniersbedrijven (SBI-code: 013), deZand-, grind- en mergelwinning(191), de Industrie (2/3), de Bouwnijverheid en bouwinstallatiebedrijven (5), de Groothandel (61-64), de Detailhandel (65/66), de Hotels, restaurants en cafes e.d. (67), de Reparatiebedrijven voor gebruiksgoederen (68), de Transport- en opslagbedrijven (72-74, 76), het Bank- en
verzekeringswezen (81/82), de Zakelijke dienstverlening (83-85) en de
Overige (commerciele) dienstverlening (92, 95, 96, 98). In de laatstgenoemde sector treft men onder meer aan: autorijscholen, theaterbureaus,
zelfstandige kunstenaars, sportinstructeurs, schoonmaakbedrijven, wasserijen, kappersbedrijven en foto-ateliers.

dernemingen in de vier traditionele sectoren van het midden- en

Structuur en ontwikkeling

kleinbedrijf (detailhandel, ambacht, horeca en vervoer), maar
eveneens tot grotere ondernemingen in deze sectoren en tot bedrijven in een aantal andere bedrijfssectoren. Bovendien sluit de
nieuwe definitie aan bij de indeling die het CBS hanteert bij de
registratie van het Nederlandse bedrijfsleven, zodat uit de verschillende statistieken gemakkelijker gegevens over het middenen kleinbedrijf kunnen worden verkregen.
Sociaal-economische betekenis van het midden- en kleinbedrijf

Binnen hel midden- en kleinbedrijf overheersl hel kleinbedrijf. Uil label 2 blijkl dal hel midden- en kleinbedrijf voor 90
procent bestaal uit ondernemingen met minder dan 10 werkzame personen. In ondernemingen van deze kleinste groolteklasse

bevindt zich bijna de helft van hel aantal mensen dal in hel midden- en kleinbedrijf werkzaam is. Slechls 1 procenl van de ondernemingen in het midden- en kleinbedrijf bevindt zich in middelgrole bedrijven (50 lot 100 werkzame personen), die evenwel
15 procent van de werkgelegenheid in het midden- en kleinbedrijf voor hun rekening nemen.

Het belang van het midden- en kleinbedrijf blijkt onder meer

uit de bijdrage die het levert aan een drietal belangrijke macroeconomische grootheden, te weten het nationaal inkomen (toe-

gevoegde waarde), het aantal ondernemingen en de werkgelegen-

Tabel 2. Verdeling aantal ondernemingen en werkgelegenheid
binnen het midden- en kleinbedrijf naar grootteklassen, 1980

heid (zie label 1)4).

Ondememingen

Grootteklasse
in aantal werkzame personen

absoluut

in
procenten

0-< 10………………………….
10- < 2 0 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
20 – < 50 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
50- < 1 0 0 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

310.800
18.500
12.600
3.900

90
5
4
1

898.300
301.600
424.800
298.900

47
16
22
15

Totaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

345.800

100

1.923.600

100

Tabel 1. Aandeel van het midden- en kleinbedrijf (MKB) in de

toegevoegde waarde (netto, factorkosten), het aantal ondernemingen en de werkgelegenheid, 1980
Midden- en kleinbedrijf
Totaal
absoluut

Toegevoegde waarde (in mrd. gld.) . . . . . . . . . . . .
w.v. lolaal bedrijven. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

270a)
227a)

Aantal ondernemingen (x 1 .000) . . . . . . . . . . . . . .
Aantal werkzame personen (x 1 .000). . . . . . . . . . .
w.v. totaal bedrijven. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
w.v. sectoren met M K B . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

absoluut

procenten

in
procenten van
het totaal

97
97

36
43

490
349

346
346

71
99

4.966
4.254
3.320

1.924
1.924
1.924

39
45
58

a) Bron: CBS, Nationale rekertingen 1981, augustus 1982.

Uil de bovenslaande label blijkl dal het midden- en kleinbedrijf een belangrijke plaats inneemt in de Nederlandse economie.
Gewezen kan o.a. worden op de bijdrage die hel levert aan de
werkgelegenheid, het belangrijkste beleidsvraagsluk van hel
ogenblik. In de middelgrole en kleine ondernemingen zijn ruim
1,9 mln. mensen werkzaam, d.w.z. bijna de helft van hel lolaal
aanlal werkenden in de bedrijvenseclor. Het aandeel in de tolale
werkgelegenheid beloopl ongeveer veertig procenl.
Mel hel oog hierop kan levens worden gewezen op hel grole
belang van slartende ondernemingen, die bijna allemaal lol hel
midden- en kleinbedrijf kunnen worden gerekend. Uil onderzoek is gebleken dal nieuwe ondernemingen in ons land bij de
start gemiddeld genomen circa vier banen scheppen en dat ongeveer de helft van alle nieuwe arbeidsplaatsen voor rekening
koml van deze ondernemingen 5). Slartende ondernemingen, en
in hel algemeen kleine en middelgrole ondernemingen, zijn
voorts een relalief belangrijke bron van innovalies 6). Vermelding verdient verder nog het grote aanlal part-limers en jeugdigen dal werkzaam is in het midden- en kleinbedrijf 7).
Door zijn verscheidenheid qua strucluur, omvang en regionale
spreiding levert hel midden- en kleinbedrijf een belangrijke bijdrage aan een evenwichlige en gedifferenlieerde opbouw van hel
Nederlandse bedrijfsleven. Werkbare concurrenlieverhoudingen
worden hierdoor bevorderd. Daarnaasl vervult het een belangrijke rol in de directe voorziening in de behoeften aan goederen en
dienslen, mel name in gebieden mel een afkalvend voorzieningenniveau (afgelegen dorpen, kleine woonkernen). Voorts zijn er
aanwijzingen dal de arbeidsomslandigheden en de arbeidsbeleving in het midden- en kleinbedrijf relalief gunslig zijn en dal het
in vergelijking met andere delen van het bedrijfsleven een naar
verhouding gering beslag legt op hel milieu en de energie- en
grondsloffenvoorraad 8).
Ten slolle is een belangrijke funclie van hel midden- en kleinbedrijf dal hel mensen gelegenheid biedl voor eigen rekening en
risico als zelfslandig ondernemer aan hel economisch proces deel
le nemen. Vooral de laalsle lijd is er, mede als gevolg van de slerk
loegenomen werkloosheid, sprake van een groeiende belangslelling voor hel beginnen van een eigen bedrijf.
ESB 17-11-1982

Werkzame personen

Met betrekking tot de werkgelegenheid is niet alleen het absolute aandeel van het midden- en kleinbedrijf van belang, maar
ook de bijdrage die het levert aan het verloop daarvan. Uit de
ontwikkeling van het aantal werkzame personen in de periode
1970-1978 blijkt bij voorbeeld dat in het midden- en kleinbedrijf
de werkgelegenheid nog is toegenomen met ruim 9.000 arbeidsplaatsen. Daartegenover staat een daling bij grotere ondernemingen met bijna 97.000. (zie label 3) 9). De toeneming van hel

aantal werkzame personen in het midden- en kleinbedrijf is de
resultanle van een stijging van het aantal werknemers met ca.
79.000 en een daling van het aantal zelfstandigen (incl. meewerkende gezinsleden) mel bijna 70.000.

Tabel 3. Aantal werkzame personen naar grootteklassen,
1970, 1978 en 1980
Mutatie
Mutatie
1970-1978 1978-1980

1970

Midden- en kleinbedrijf . . . . . .
w.v. in bedrijven met:
0 – < 10 werkzame personen
10- < 20
20 – < 50
50- < 100
Grootbedrijf(> 100 werkzame
personen) . . . . . . . . . . . . . . . . .
Totaal bedrijven . . . . . . . . . . . . .

1978

1980

1.862.000

1.871.200

1.923.600

9.200

52.400

855.300
319.100
389.500
298.100

860.300
291.100
421.100
298.700

898.300
301.600
424.800
298.900

5.000
– 28.000
31.600
600

38.000
10.500
3.700
200

1.436.100
3.298.100

1.339.300
3.210.500

1.396.300
3.319.900

– 96.800
– 87.600

57.000
109.400

Van 1978 tot 1980 heeft zich in het gehele bedrijfsleven een re-

latief sterke groei voorgedaan van het aantal arbeidsplaatsen. In
het midden- en kleinbedrijf beliep de groei ruim 52.000, in het

4) De in dit artikel weergegeven cijfers zijn, tenzij anders aangegeven, af-

komstig van het Economisch Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf
(EIM). Het betreft hier voorlopige gegevens, die mede zijn gebaseerd op
bewerkingen van de auteur.
5) Nederlandsche Middenstandsbank NV, Jaarverslag 1980; Rapport
van de Commissie Risico-kapitaal van de Raad van de Centrale Ondernemingsorganisaties (RCO), Start en vernieuwing, 1982.
6) Roy Rothwell en Walter Zegveld, Innovation and the small and medium sized firm, Londen, 1982; Committee for Scientific and Technological Policy, Innovation in small and medium firms, OECD, Parijs, 1982.
7) RMK, Voorjaarsnota 1982, biz. 28.
8) RMK, Werkgelegenheid, dienstverlening en MKB, 1978, nr. 2, par.
5.3; prof. dr. N. Tiemstra, Peter de Kleine, zijn principiele peters en het
Peter Principle, Kroniek van het Ambacht/Klein- en middenbedrijf, januari/april 1982.
9) De cijfers in deze en de volgende tabellen hebben alleen betrekking op

die bedrijfssectoren (bedrijfstakken, -klassen en -groepen) waarin volgens
de weergegeven definitie midden- en kleinbedrijf voorkomt.

1229

grootbedrijf 57.000 arbeidsplaatsen 10). Ookhet aantal zelfslandigen is weer toegenomen en wel met ruim 13.000. Dit verklaart
voor een deel het gegeven dat, zo blijkt uit cijfers van het EIM,
in deze jaren alleen in het midden- en kleinbedrijf nog een slijging heeft plaatsgevonden (van circa 5.000) van het aantal on-

dernemingen.
Opmerkelijk is de sterke afneming van het aantal werkzame
personen in ondernemingen met 10 tot 20 werkzame personen
in de periode 1970-1978. Een mogelijke verklaring hiervoor
zouden de groeiproblemen kunnen zijn die in de ontwikkeling

van kleinere ondernemingen dikwijls optreden, waardoor het
aantal afvallers in deze categoric van ondernemingen relatief
groot zou kunnen zijn. Anderzijds kan tevens sprake geweest zijn
van een vrij snelle groei van klein naar middelgroot, getuige ook
de omvangrijke groei in deze periode van het aantal bedrijven
met 20 tot 50 werkzame personen. Een afdoende verklaring voor
deze ontwikkelingen is thans niet te geven.Longitudinaal onder-

werkgelegenheid in het grootbedrijf in de jaren 1978-1980 (zie
label 5) 10).

Tabel 5. Mutatie aantal werkzame personen per sector,
1978-1980
Bedrijfstak c.q. -klasse

Totaal bedrijven

absoluut
Industrie . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Bouwnijverheid . . . . . . . . . . . .
Groothandel . . . . . . . . . . . . . . .
Detailhandel . . . . . . . . . . . . . . .
Hotels, restaurants, cafe’s ….
Reparatiebedrijven . . . . . . . . .
Transport- en opslagbedrijven

Subtotaal . . . . . . . . . . . . . . . . . .

– 15.900
5.800
3.300

procenten

MKB

absoluut

Grootbedrijf

procenten

in

absoluut

procenten
– 2,1
– 1,9

– 2.300
8.000
1.900
13.400
6.400
– 2.100
5.900

– 0,6
2,5
0,8
4,1

– 13.600
– 2.200
1.400
14.300

6,7
– 2,8
5.4

7.200

– 1.5
1.3
1.0
6.3
4,7
– 3,7
4,1

1.300
900
1.300

1,7
12,6
-11,4
-12,8
1.9

30.200

1,2

31.200

2,0

1.000

– 0,1

27.700
5.100
– 3.000

zoek van het ondernemingenbestand is hiertoe vereist. Na 1978

Bank- en verzekeringswezen,
zakelijke dienstvertening . . .

doet zich in alle groottecategorieen van ondernemingen weer een
stijging voor van het aantal arbeidsplaatsen, ook in ondernemingen met 10 tot 20 werkzame personen. Binnen het midden- en
kleinbedrijf komt de stijging voornamelijk voor rekening van het
kleinbedrijf.
Over het verloop van de werkgelegenheid in het midden- en
kleinbedrijf resp. het grootbedrijf per sector geeft label 4 nadere
informatie.

57.700
20.300

14,0

Overige dienstverlening . . . . .

11,3

7.600
11.700

10,2

50.100
8.600

23.0
13.3

Totaal a) . . . . . . . . . . . . . . . . . .

109.400

3.4

52.400

2.8

57.000

4.3

Tabel 4. Relatieve ontwikkeling aantal werkzame personen
naarsectoren 1970, 1978, 1980 (indices 1970=100)
Bedrijfstak c.q. -klasse

Totaal Iledrijven

M KB

1978

1980

82
88
109
105

81

84

89
1 11

112

118

91
100

87
104

96
115
101
113
95

153

126

Overige dienstverlening . . . . . . . . . . . . . . .

134
130

145

Totaal a). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

97

101

Industrie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Bouwnijverheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Groothandel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Detailhandel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Hotels, restaurants, cafe’s . . . . . . . . . . . . .

Reparatiebedrijven . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Transport- en opslagbedrijven . . . . . . . . .
Bank- en verzekeringswezen. zakelijke
dienstverlening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

1978

Groot bedrijf

1980

1978

1980

83
98

81
73

80

116
105
120
93
111

96

118
110
60
91

98
133
98
52
93

112

131
123

142
185

175
210

101

103

93

97

105

71

3,9

a) Zie voetnoot bij label 4.

Als de laatslgenoemde bedrijfslakken in label 5, waarin hel
aandeel van hel midden- en kleinbedrijf naar verhouding gering
is, builen beschouwing worden gelalen, onlslaal een geheel ander beeld. Dan is er sprake van een stijging van het aantal werkzame personen in het midden- en kleinbedrijf in de beschouwde

jaren met ruim 31.000, terwijl hel groolbedrijf een zeer lichle daling laat zien. Overigens blijkt uit label 5 ook dal in de sectoren
waar de procentuele slijging van de werkgelegenheid in hel midden- en kleinbedrijf is achtergebleven bij die in het grootbedrijf,
in absolule zin sprake is geweest van een sterke groei. Dit geldt
in hel bijzonder voor de delailhandel en de overige dienslverlening.

Recente cijfers
De hierboven weergegeven cijfers gaan tot hel jaar 1980. De
ontwikkelingen daarna zullen, als gevolg van de economische in-

zinking, vermoedelijk ongunstiger zijn. Aanwijzingen daarvoor
a) Inctusief de plantsoendiensten en hoveniersbedrijven en de zand-, grind- en mergelwinning. In
deze bedrijfsgroepen bevindt zich slechts ca. 0.5% van de totale werkgelegenheid in het midden- en
kleinbedrijf.

zijn te vinden in recente EIM-ramingen van de onlwikkelingen
in hel midden- en kleinbedrijf in 1981 en 1982 en de vooruilzichten voor 1983 11). Zo is het vorig jaar sprake geweest van
een daling van hel omzetvolume mel 5,5%,gepaard gaande mel

Uit label 4 koml naar voren dat in het afgelopen decennium
de werkgelegenheid in het midden- en kleinbedrijf zich in een
groot aantal sectoren relatief gunslig heeft onlwikkeld. Zo is in
de groolhandel, de horeca en de Iransport- en opslagbedrijven de
werkgelegenheid in hel midden- en kleinbedrijf toegenomen, tegenover een daling in het grootbedrijf (in de horeca vanaf 1978).
In een aantal andere secloren, zoals de bouwnijverheid, de in-

jaar en voor 1983 wordl een afneming van de produklie voorspeld mel resp. 3% en 2,5%, lerwijl de werkgelegenheid naar verwachlinglerugloopl mel resp. 4,5% en 3%. Deze onlwikkelingen
zijn, mede in vergelijking mel de gang van zaken in de totale bedrijvenseclor, bepaald niel gunslig te noemen.
Zonder de situalie in en de vooruilzichlen voor hel midden- en

duslrie en de reparatiesector is hel verlies aan arbeidsplaalsen in

kleinbedrijf rooskleuriger le willen voorstellen dan die in werke-

hel midden- en kleinbedrijf minder grool geweesl dan in hel
groolbedrijf. Beide laalslgenoemde secloren zijn de twee enige
sectoren waarvan in hel midden- en kleinbedrijf in de periode
1978-1980 de werkgelegenheid is gedaald. In de induslrie en de
reparalieseclor heeft, zo blijkl uil de basisgegevens, zich wel
groei voorgedaan in hel aanlal kleine bedrijven (nl. in de bedrijven mel 0 lol 20 resp. 0 lol 10 werkzame personen).In alle overige secloren is in deze jaren de werkgelegenheid in het middenen kleinbedrijf toegenomen.
In de delailhandel is in hel beschouwde lijdvak de slijging van
hel aanlal werkzame personen in het midden- en kleinbedrijf

lijkheid zijn, dient bij deze cijfers loch een aantal kantlekeningen
te worden geplaatst. In de eerste plaals zij er op gewezen dal het
gaat om een lolaalbeeld. Per (sub)seclor lopen de onlwikkelingen
uileen. Uil de aangehaalde EIM-publikalies blijkt bij voorbeeld

achtergebleven bij die in het groolbedrijf. Het in de jaren zeven-

10) Hierbij zij aangetekend dat vanwege een administratieve concentrate
in het bankwezen na 1978 een statistische verschuiving in werkgelegenheid heeft plaatsgevonden van het midden- en kleinbedrijf naar het groot-

lig slerk loenemende aanlal part-limers, die in deze sector relalief meer voorkomen in hel groolbedrijf dan in hel midden- en
kleinbedrijf, vormt hiervoor waarschijnlijk een belangrijke verklaring. Een zelfde ontwikkeling heeft zich, in nog sterkere mate,
voorgedaan in hel bank- en verzekeringswezen en de zakelijke en
overige dienslverlening.Ook in deze bedrijfslakken, waar in hel
algemeen de werkgelegenheid aanzienlijk is toegenomen, is het
grootbedrijf sterker gegroeid dan het midden- en kleinbedrijf. Zij
verklaren ook in belangrijke male de relalief slerke groei van de
1230

een vermindering van hel arbeidsvolume met 5% 12). Voor dit

dat, ondanks de voortgaande economische recessie, in bepaalde
delen van hel midden- en kleinbedrijf de silualie nog betrekkelijk
gunstig is (zoals in de loeleverende metaalindustrie, de kunstslof-

bedrijf van in totaal circa 20.000 werkzame personen, ofte wel van ruim
een zesde deel van de totale werkgelegenheid in deze bedrijfsklasse.
11) EIM, Het midden- en kleinbedrijf in 1981 en 1982, juni 1982; EIM,
Economische verkenning midden- en kleinbedrijf 1983, oktober 1982.
12) Het laatstgenoemde cijfer heeft betrekking op het arbeidsvolume, dat
is uitgedrukt in arbeidsjaren, en derhalve niet op aantallen werkzame personen, waar in dit artikel telkens sprake van is. Door o.a. het verschijnsel
deeltijdarbeid kunnen deze twee een uiteenlopende ontwikkeling vertonen.

verwerkende Industrie, de scheepsreparatiewerven en het grens-

c.q. negatieve inkomensgroei op het consumentengedrag zijn

overschrijdend vervoer). Verder moet worden bedacht dat de

moeilijk te voorspellen. Onzeker is vooral in hoeverre de ver-

EIM-ramingen (nog) niet betrekking hebben op alle onderdelen
van het bedrijfsleven die op basis van de in dit artikel gegeven defmitie tot het midden- en kleinbedrijf kunnen worden gerekend,
zoals delen van de Industrie, de groothandel en de zakelijke
dienstverlening. Juist daar zijn, zoals ik hierna zal aangeven, de
komende jaren groeimogelijkheden aanwezig. Daarnaast geven

deze cijfers slechts een korte-termijnbeeld, dat bovendien betrekking heeft op een drietal jaren dat zich duidelijk kenmerkt door

minderde bestedingsruimte zal leiden tot meer aandacht voor as-

pecten als kwaliteit, duurzaamheid en service, dan wel tot meer
aandacht voor prijselementen. De tweedeling in prijs- en kwaliteitsconcurrentie (de laatste vaak in combinatie met specialisa-

tie) zal waarschijnlijk duidelijker naar voren treden. Het streven
naar meer kwaliteit en daaraan gekoppeld naar meer persoonlij-

ke dienstverlening en service — elementen die vooral in het mid-

een conjuncturele inzinking. Het midden- en kleinbedrijf onder-

den- en kleinbedrijf een belangrijke rol spelen — lijken hierbij
aan betekenis te gaan winnen 14). Naar verwachting geldt deze

vindt met name de negatieve invloed van de, onder druk van de

grotere nadruk op kwaliteit en service-elementen niet alleen

dalende reele inkomens, sterke volumedaling van de binnen-

voor bestedingen in de consumptieve sfeer, maar eveneens voor

landse bestedingen, waarvan het namelijk voor circa 85% afhan-

andere bestedingscategorieen (export, toelevering).

kelijk is.
Voor het doen van uitspraken over de ontwikkelingen in het
midden- en kleinbedrijf in de wat verdere toekomst zijn deze cijfers dan ook geen goede basis. Een aanwijzing daarvoor vormt
het feit dat het midden- en kleinbedrijf in de voorafgaande jaren
qua werkgelegenheid en aantal ondernemingen in vrijwel alle

Voor de toekomstmogelijkheden van het midden- en kleinbedrijf is ook de technologische ontwikkeling een belangrijke factor. Dalende kosten en groeiende kleinschalige toepassingsmogelijkheden brengen de automatisering binnen het bereik van het
kleinere bedrijf (b.v. ten aanzien van produktontwikkeling, administratie, marktverkenning). De mogelijkheden van automatisering zijn met name in sectoren waar de prijsconcurrentie een
belangrijke rol speelt, zoals in de distributiesector, relatief groot.
In deze sectoren kan dit leiden tot versterking van de concurrentiepositie van het midden- en kleinbedrijf. In andere delen van
het midden- en kleinbedrijf, waar het accent meer ligt op gei’ndividualiseerde produktie en persoonlijke dienstverlening (speciaalzaken, gespecialiseerde kleinindustrie), lijken de automatiseringskansen voorshands beperkter, vooral met betrekking tot
het eindprodukt of de dienst zelf. Bij dit soort produktievormen
spelen andere dan prijselementen een hoofdrol, waardoor ook de
noodzaak van automatisering geringer is. Een uit een oogpunt
van werkgelegenheid overigens niet onbelangrijke constatering.

sectoren een relatief gunstige ontwikkeling heeft laten zien. Hierbij wil ik evenwel aantekenen dat voor een nauwkeuriger beeld

en voor een meer gefundeerde perspectiefschets aanvullend cijfermateriaal onontbeerlijk is. Dat is thans helaas nog niet voorhanden. In het bijzonder ontbreken volgtijdelijke gegevens van

het ondernemingenbestand en de daaraan verbonden werkgelegenheid, alsmede gedifferentieerde produktie- en kostencijfers.
Wat betreft het laatste heeft het CBS onlangs een eerste aanzet
gegeven door het publiceren, op bedrijfsklasseniveau, van een
aantal exploitatiegegevens over de industrie (i.e. van bedrijven

met 10 werknemers of meer) voor de jaren 1978-1980 13). Deze
cijfers geven onder meer aan dat in nagenoeg alle bedrijfsklassen

sprake is van een zeer ongunstige en verslechterende rendementspositie, vooral als gevolg van de sterk stijgende rentelasten

en energiekosten. In een groot aantal bedrijven (in 1980 22% van
het totaal) is zelfs sprake van een negatieve cash-flow.
Uit de cijfers kan verder worden afgeleid dat, wat de industrie-

le sector in zijn geheel betreft, de winstpositie in kleinere bedrijven (10 tot 100 werknemers) naar verhouding wat minder ongunstig is dan in grotere. Wellicht samenhangend hiermee en in
overeenstemming met de in dit artikel gepresenteerde cijfers,
blijkt uit het desbetreffende CBS-materiaal voorts dat de werkgelegenheid in kleinere ondernemingen minder is aangetast dan
die in grotere ondernemingen in de industrie.
Het is noodzakelijk dat ook van sectoren buiten de industrie
per bedrijfsklasse (en waar mogelijk per bedrijfsgroep) exploitatiecijfers naar grootteklassen van de onderneming beschikbaar

komen. Dit soort cijfers kan bijdragen tot een duidelijker inzicht
in de toekomstmogelijkheden van het midden- en kleinbedrijf.

De in dit artikel gegeven cijfers over het verloop van het aantal
ondernemingen en de werkgelegenheid gaven niettemin reeds

aan dat voor dit deel van het bedrijfsleven gunstige mogelijkheden aanwezig zijn. Daarenboven vallen enkele ontwikkelingen
en tendensen te signaleren die, indien daarop actief wordt ingespeeld, op wat langere termijn perspectieven bieden voor kleine
en middelgrote ondernemingen.

Waar liggen de kansen?

Nieuwe groeimogelijkheden voor kleine en middelgrote ondernemingen liggen onder meer in de industrie 15). Bij voorbeeld
op het terrein van de meet- en regelinstrumenten en de apparatenbouw (energiebesparingstechnieken, milieuvriendelijke technologie, kleine-robottechnieken) ontstaan onder invloed van de
steeds ruimere kleinschalige toepassingsmogelijkheden van de
micro-elektronica interessante kansen. Hierbij zijn in principe
ook flinke exportkansen aanwezig. Het industriele midden- en
kleinbedrijf moet in het algemeen in staat worden geacht een belangrijke exportprestatie te leveren omdat dit type onderneming
vanouds er op gericht is meer aandacht te schenken aan nietprijselementen, zoals service, levertijden en kwaliteit 16). De
noodzaak op deze punten de buitenlandse concurrentie de loef
af te steken werd in genoemd WRR-rapport benadrukt.
Daarnaast zijn er mogelijkheden in de toeleverings- en uitbestedingssfeer, vooral op kleine, specialistische markten. De toeleveringssector, die in tegenstelling tot vele andere industrietakken een behoorlijke mate van flexibiliteit vertoont, bestaat vrijwel uitsluitend uit kleine en middelgrote ondernemingen 17). Er
is een tendens dat grote bedrijven steeds meer van gespecialiseerde toelevering gebruik maken. Wel is in ons land de uitbesteding
van groot naar klein in verhouding gering. Veel uitbestedingsorders gaan naar het buitenland. Wenselijk is dat de grote onder-

Nieuwe kansen
De gang van zaken in het midden- en kleinbedrijf zal in de komende jaren worden bepaald door de volgende ontwikkelingen.
De laatste jaren valt een aantal algemene tendensen te bespeuren
die de belangstelling voor kleinschaligheid hebben vergroot. Te
noemen zijn een toenemend milieu- en energiebesef, een grotere
aandacht voor de leef- en werkomstandigheden, een sterkere tendens naar decentralisatie en verzelfstandiging en naar minder
bureaucratic en in relatie daarmee een toenemend streven naar
zelfwerkzaamheid en naar het zelf bepalen van de werksituatie.
Bovendien zitten we midden in een economische recessie. Het is
een bekend verschijnsel dat in tijden van economische neergang
de belangstelling voor het zelfstandig ondernemen toeneemt
(o.a. van werklozen die voor zich zelf willen beginnen).
Van meer wezenlijke invloed zullen de veranderingen in de
consumentenvoorkeuren zijn. De effecten van de stagnerende
ESB 17-11-1982

13) CBS, Statistisch bulletin no. 80,27 augustus 1982; Zie ook: Memorie
van Toelichting op de Begroting van het Ministerie van Economische Zaken, Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17600 hoofdstuk XIII, nr. 2,
biz. 13; J. Keus, Industrie zucht onder rentelast, ESB, 13 oktober 1982.
14) Zie b.v.: Stichting Toekomstbeeld der Techniek, Distributie van consumentengoederen, 1980; EIM, Nieuwe en gewijzigde distributievormen,
augustus 1981; Instituut voor Sociale Kommunikatie en Marktonder-

zoek, Werk aan de Winkel, december 1981.
15) Zie o.a.: WRR, Floats en toekomst van de Nederlandse industrie. mei
1980, met name hoofdstukken 3.1, 3.3, 5.2 en 5.3; Bedrijfstakverkenningen van het Ministerie van Economische Zaken.
16) EIM, Export en midden- en kleinbedrijf, april 1980

17) Ministerie van Economische Zaken, Bedrijfstakverkenning melaalprodukten- en machine-industrie, april 1981, biz. 64 e.v.

1231

nemingen bij uitbesteding meer gebruik maken van de mogelijkheden die in eigen land gevestigde gespecialiseerde ondernemingen bieden.
Kansen voor gespecialiseerde, kleinindustriele ondernemingen liggen niet alleen op kleine, hoogwaardige markten, maar

le innovaties, gaten in de markt, speciaalzaken. zakelijke en
nieuwe dienstverlening).
Overheidsbeleid

evenzeer in de meer traditionele, vaak zwakke sectoren. Herder
is reeds gewezen op de kleine scheepsbouw (w.o. scheepsrepara-

In aanvulling op het algemeen sociaal-economische beleid is,

tie). Ook liggen er bij voorbeeld in stagnerende sectoren als de

in verband met de specifieke kenmerken en de eigen problema-

kledingindustrie en de lederwarenindustrie nog kansen voor bedrijven die kwaliteitsprodukten en exclusieve produkten leveren

tiek, een speciaal op het midden- en kleinbedrijf gericht overheidsbeleid nodig. In de eerste plaats is een functioned beleid

en alert inspelen op de snel veranderende mode 18). Deze ont-

vereist dat is afgestemd op de algemene knelpunten en vraag-

wikkelingen stemmen overeen met het verschijnsel dat in bedrijfstakken die zich bevinden in de fase van rijpheid c.q. teruggang doorgaans sprake is van toenemende specialisatie door kleine ondernemingen 19). Groeikansen voor het industriele midden- en kleinbedrijf Hjken verder aanwezig in de grafische Industrie, de kunststofverwerkende Industrie en de constructiewerk-

stukken in dit deel van het bedrijfsleven. Deze liggen onder meer
op het terrein van de financiering, het management, de arbeidsvoorziening, de overheidsregelingen en de loonpolitiek. Daarnaast dient, in verband met de gedifferentieerdheid van het mid-

den- en kleinbedrijf, een specifiek beleid te worden gevoerd dat

Ook de gegevens die ten grondslag liggen aan de in dit artikel

zich richt op bijzondere categorieen van ondernemers en ondernemingen, zoals startende ondernemers (fiscale voorzieningen,
ondersteuning), innoverende ondernemingen (bedrijfstechnolo-

weergegeven cijfers bevatten aanwijzingen hiervoor. Zo blijkt
onder meer dat sinds 1970 in de laatstgenoemde industrietakken

gische centra, managementcursussen), ondernemingen met
•groeiproblemen (bijscholing, begeleiding), consumentverzorgen-

vrijwel continu sprake is geweest van een stijgend aantal ondernemingen in het midden- en kleinbedrijf, tegenover een dating
van het aantal grotere bedrijven. Deze groei concentreert zich in
deze bedrijfsgroepen in het kleinbedrijf. Een zelfde ontwikkeling
doet zich in de periode 1978-1980 voor in de kleine scheepsbouw, de instrumentenindustrie en de lederwarenindustrie, alsmede in de schoenindustrie. Kansen lijken verder nog aanwezig
voor de ontdekkers van lokale gaten in de markt en in de sfeer
van het oude ambacht (aardewerkfabrieken, boekbinderijen,
smederijen, lijstenmakerijen e.d.) waarvoor een hernieuwde belangstelling zich aftekent 20).
Voor het midden- en kleinbedrijf in de bouwnijverheid lijken
de energie- en isolatiemarkt nieuwe mogelijkheden te openen
(installatiebedrijven). Hetzelfde geldt voor de renovatie- en onderhoudsmarkt (bij voorbeeld stadsvernieuwing), waar de laatste
jaren een duidelijk streven is naar kleine en kleinschalige projecten. Dit streven sluit aan bij de verwachting dat de komende jaren sprake zal zijn van een zekere deconcentratie in de bouw met
een hernieuwde vraag naar het kleinere all-round aannemersbedrijf21).
Behalve de nijverheid biedt eveneens de dienstverlenende sector nieuwe perspectieven voor het midden- en kleinbedrijf. In de
groothandel bij voorbeeld mag, zo blijkt ook uit het datamateriaal, nog enige groei worden verwacht in de handel in machines,
elektrotechnische artikelen en meet- en regelapparatuur. Wat
betreft de detailhandel lijken nieuwe kansen aanwezig voor
avondwinkels en buurtwinkels nieuwe stijl (met een uitgebreid
assortment). Verder liggen er mogelijkheden voor speciaalzaken 22). Ondanks de vermindering in de particuliere bestedingsruimte is in branches als glas, aardewerk en luxe artikelen, cosmetica, goud- en zilverwerk e.d. nog steeds sprake van een
groeiend aantal verkoopplaatsen. Wat betreft de horeca kan
worden gewezen op de tot voor kort groeiende belangstelling
voor het kleine-restaurantwezen, daarbij aantekenend dat thans
eveneens deze sector de nadelige gevolgen ondervindt van de
koopkrachtdaling. Ook het toenemende binnenlandse toerisme
is voor deze bedrijfsklasse een niet ongunstige factor. Verder liggen voor het midden- en kleinbedrijf nieuwe kansen in belangrijke delen van de zakelijke dienstverlening, zoals service- en
schoonmaakbedrijven, computerservicediensten en adviesbureaus 23). Ten slotte liggen er wellicht mogelijkheden in de sfeer
van de nieuwe dienstverlening, die zich met name richt op behoeften van kleine huishoudens (maaltijdverzorging, bezorgingsdiensten).
Geconcludeerd kan derhalve worden dat voor belangrijke onderdelen van het midden- en kleinbedrijf groeimogelijkheden
aanwezig zijn. Deze nieuwe groeikansen zijn macro-economisch
en beleidsmatig pas interessant indien zij, zoals Van der Zwan
terecht stelt 24), niet een verschuiving inhouden van bestaande
produktieve activiteiten in het grootbedrijf naar het midden- en
kleinbedrijf. Er dient met andere woorden sprake te zijn van een
werkelijke groeibijdrage aan de nationale economic. Naar mijn
mening is dit in een belangrijk aantal van de hierboven genoemde groeimogelijkheden het geval (export, kleinschalige industrie-

de ondernemingen (vestigingsbeleid), ondernemingen in kleine
kernen (voorzieningenbeleid), exportondernemingen (samenwerking, voorlichting), bedrijfsbeeindigers (omscholing, over-

plaatsen.

1232

bruggingsuitkering). Een en ander geeft duidelijk aan dat op een
veelheid van terreinen maatregelen nodig zijn, en uiteraard ook
reeds worden genomen, ter bevordering van het midden- en
kleinbedrijf. Op deze plaats wil ik mij beperken tot een tiental
belangrijke punten.

1. Loonmatiging en met name bezuinigingen op de overheidsuitgaven zijn de komende jaren niet te vermijden. In verband

met het overwegend arbeidsintensieve karakter van het middenen kleinbedrijf en zijn sterke afhankelijkheid van de binnenlandse bestedingen, dient het beleid van loonkostenmatiging erop te

zijn gericht enerzijds de bruto loonkostenstijging te verminderen
en anderzijds het besteedbaar inkomen zo weinig mogelijk aan te
tasten. Hiervoor is nodig dat de loonmatiging en de bezuinigin-

gen leiden tot lastenverlichting, d.w.z. belastingverlaging en/of
vermindering van de sociale lasten. Matiging en bezuinigingen

alleen zijn onvoldoende. Bij een dergelijke aanpak lijkt aan een
zekere vorm van (be)geleide loonpolitiek niet te ontkomen. De

loonmatiging zal aangevuld moeten worden met directe investeringsbevordering.
2. Het voeren van een specifiek sectorbeleid moet worden
ontraden, vooral ten aanzien van de industrie. Gebleken is dat
ook in zwakke sectoren (zoals scheepsbouw, kleding, lederwaren,

schoeisel) nog groeimogelijkheden aanwezig zijn. Verder zij gewezen op de vele en vaak ingewikkelde relaties tussen sectoren
onderling (bij voorbeeld binnen bedrijfskolommen) en op internationale verbindingen. Bovendien is in een dynamische econo-

mic telkens weer sprake van andere groei- en stagnatiesectoren.
3. Een generiek beleid is onmisbaar. Dit beleid zal met betrekking tot het midden- en kleinbedrijf vooral vorm moeten krijgen
in fiscale maatregelen. Ondernemers in kleine en middelgrote

ondernemingen maken relatief weinig gebruik van de diverse
overheidsregelingen. Fiscale faciliteiten komen hen min of meer
automatisch ten goede. De maatregelen dienen niet primair gezocht te worden in de sfeer van tariefverlagingen, aangezien de

18) Ministerie van Economische Zaken, Bedrijfstakverkenning textielen kledingindustrie, december 1980, biz. 96; A. C. M. Jansen e.a., Succes
en mislukking in de confectie- en lederwarenindustrie, Intermediate 19
januari 1979.

19) Orde van Organisatie-deskundigen en -Adviseurs, De Vennootschap
Nederland, april 1979, biz. 40.
20) Zie b.v.: HIM, Onlwikkelingsmogelijkheden in ambacht en kleine
nijverheid in Oost-Groningen, november 1980.
21) Stichting Bouwresearch, Technologische en structured ontwikkelingen in de bouw, nr. 72, 1980.
22) Centraal Registratiekantoor Detailhandel-Ambacht (CRK), Aantal
verkoopplaatsen in de detailhandel per 1 januari 1982.
23) Zie: Interimrapport Stuurgroep Dienstenonderzoek, Ondernemen in

diensten, deel 1 en 2, Ministerie van Economische Zaken, februari 1982.
24) Prof. dr. A. van der Zwan, Uit de schaduw van de grolen, ESB, 7 oktober 1981.

door met name kleine zelfstandigen te betalen belasting vaak
slechts een fractie vormt van de behaalde winst. Veeleer zijn
maatregelen vereist die de onevenwichtigheid in fiscale behandeling tussen financiering met vreemd vermogen versus die met eigen vermogen rechtzetten, zoals belastinguitstel over de in de onderneming geherinvesteerde winst (onbelaste reservering c.q. financieringsreserve). Sinds 1978 geldt een fiscale vrijstelling van
dividenden uitgekeerd door particuliere participatiemaatschappijen (maximaal f. 1.000). Vanwege de al te beperkte werkingssfeer van deze maatregel, valt te overwegen de rente-inkomsten
uit kredietverstrekking door particulieren aan kleine en middelgrote ondernemingen belastingvrij te maken. Daarnaast kan
worden gedacht aan het openen van de mogelijkheid van voorlopig belastingvrije kapitaalvorming ten behoeve van een te vestigen onderneming.
4. Gepleit wordt voor een loonpolitiek die beter is afgestemd
op de beschikbare ruimte in arbeidsintensieve sectoren. De huidige wijze van loonbepaling leidt, en heeft vooral in het verleden
geleid, tot het uiteenlopen van de toeneming van de arbeidsproduktiviteit en de reele loonsomstijging in deze sectoren, hetgeen
vooral negatieve gevolgen heeft voor de inkomenspositie van
zelfstandigen. Bij het bepalen van de jaarlijkse loonruimte (zowel op macro- als bedrijfstakniveau) zou ook, om afwenteling tegen te gaan, reeds bij voorbaat rekening moeten worden gehouden met de stijging van de collectieve lasten die het gevolg is van
de met de produktiviteitsstijging eventueel gepaard gaande uitstoot van arbeid. Van belang in dit verband is tevens dat een heffingsgrondslag voor de sociale verzekeringen wordt ingevoerd die
minder zwaar drukt op de factor arbeid.
5. Mede in verband met de slechte onderlinge aansluiting tussen het onderwijs en de arbeidsmarkt, is in het algemeen vormend, beroeps- en hoger onderwijs meer aandacht nodig voor
het zelfstandig ondernemen c.q. het midden- en kleinbedrijf
(vakkenpakket, stages, combineren van leren en werken). Ook
verbetering van de ondernemersopleidingen (managementvaardigheden, produktontwikkeling, marktverkenning, technologische ontwikkelingen, sociaal beleid) is vereist, ofschoon niet getracht meet (behoeft te) worden van iedere zelfstandige ondernemer een manager te maken.
6. Gewenst is een versterkte onderlinge coordinate en regionalisering van het voorlichtings- en begeleidingsinstrumentarium ten behoeve van het midden- en kleinbedrijf, dat dient te zijn
afgestemd op de concrete behoeften en dagelijkse problemen van
zelfstandige ondernemers. Dit in verband met de in het algemeen
geringe toegankelijkheid van de ondernemers en hun orientatie
op de directe omgeving.
7. Deze moeilijke bereikbaarheid van ondernemers in het
midden- en kleinbedrijf vereist voorts een sterke vereenvoudiging en grotere doorzichtigheid van de diverse overheidsregelingen (objectieve criteria, korte behandelingstijd, eenvoudige procedures). Daar waar tegenstrijdigheden en overlappingen voorkomen, zal afbouw moeten plaatsvinden. Verstarrende en investeringsbelemmerende maatregelen dienen kritisch te worden bezien.
8. Ook de ondernemers zelf zullen een zekere mentaliteitsver-

andering moeten ondergaan. Zij zullen meer open moeten staan
voor externe ondersteuningsinstellingen en een grotere bereidheid moeten tonen tot onderlinge samenwerking (bij voorbeeld
ten aanzien van produktontwikkeling,personeelsvoorziening,
exportmogelijkheden en marktonderzoek).
9. Voor het in stand houden van een fijnmazig en gedifferentieerd distributienet verdient het aanbeveling dat streek-, structuur- en bestemmingsplannen meer rekening houden met de positie van bestaande kleine ondernemingen. Ook valt uit een oogpunt van handhaving van een minimaal voorzieningenniveau te
denken aan het verstrekken van een z.g. ,,leefbaarheidsuitkering” — in de vorm van een vast bedrag per jaar, niet te hoog,
ten einde een zekere inkomensprikkel te behouden — aan zelfstandigen die gevestigd zijn in kleine (plattelands)kernen. Algemene leefbaarheidsaspecten, de positie van minder mobielen
(bejaarden, niet-autobezitters) en de bestaansmogelijkheden van
betrokkenen vormen hierbij overwegingen. Op deze wijze wordt
een correctie aangebracht op het feit dat bepaalde elementen (zoals kwaliteit, service, voorzieningenniveau) niet of onvoldoende
in de normale marktprijs tot uitdrukking komen. Door een dergelijke maatregel kan bij voorbeeld het element voorzieningenniveau worden ,,geprijsd”.
10. Tot slot wil ik nog wijzen op de wenselijkheid mogelijkheden te scheppen voor (jeugdige) werklozen om met tijdelijk behoud van de uitkering en onder verrekening van de bedrijfsinkomsten een zelfstandig bedrijf(je) te beginnen, mils daarbij aan
bepaalde voorwaarden wordt voldaan (marktmogelijkheden,
prijszetting, financiering, vestigingseisen).
Maatregelen zoals hierboven genoemd zullen leiden tot een algemene klimaatsverbetering en maken het zelfstandig ondernemen weer aantrekkelijker. Dit kan er mede voor zorgdragen dat
de potentiele groeikansen voor kleine en middelgrote ondernemingen ook geeffectueerd worden. Illustratief in dit verband is de
uitkomst uit het onderzoek Zelfstandig Ondernemen 25), verricht onder 759 ondernemers in het midden- en kleinbedrijf, dat
het merendeel van de ondervraagde ondernemers van mening is
dat er ook in deze tijd nog volop kansen zijn voor het middenen kleinbedrijf, maar dat het wel steeds moeilijker wordt zich als
zelfstandig ondernemer te handhaven.
Slot
De huidige sociaal-economische situatie in het midden- en
kleinbedrijf is over het algemeen niet gunstig te noemen. Vooral
conjuncturele invloeden (het inzakken van de binnenlandse
vraag) zijn hiervan de oorzaak. Er is echter geen reden tot doemdenken. Er dienen zich, tegen de achtergrond van een aantal algemene ontwikkelingen en tendensen, voor belangrijke delen
van het midden- en kleinbedrijf nieuwe kansen aan. Recente
ontwikkelingen wijzen daar ook op. Het midden- en kleinbedrijf
heeft zich de afgelopen jaren, zo blijkt uit cijfers betreffende de
ontwikkeling van het aantal ondernemingen en de werkgelegenheid, in het algemeen goed weten te handhaven. Dit deel van het
bedrijfsleven lijkt de komende jaren dan ook nieuwe impulsen te
kunnen geven aan de Nederlandse economic en daarmee, vanwege zijn arbeidsintensieve karakter, aan de werkgelegenheid.
Vooral in de huidige economische situatie is het van belang op
deze nieuwe kansen te wijzen ten einde positieve verwachtingen
te wekken voor de toekomst en de kans te vergroten dat door de
ondernemers actief wordt ingespeeld op de nieuwe mogelijkheden. In de economie spelen verwachtingen immers een zeer grote
rol. Ook de overheid heeft hierbij een belangrijke taak te vervullen door het voeren van een krachtig beleid dat het zelfstandig
ondernemen weer aantrekelijk maakt.
Johan ran der Tuin

25) Zelfstandig Ondernemen. Onderzoek naar de problemen en mogelijkheden van het zelfstandig ondernemerschap in het midden- en kleinbedrijf, uitgevoerd in opdracht van de Raad voor het Midden- en Kleinbe-

drijf; Instituut voor Toegepaste Sociologie/Economisch Instituut voor
het Midden- en Kleinbedrijf, juli 1981.

ESB 17-11-1982

1233

Auteur