Ga direct naar de content

Arbeidsmarkteffecten van de doorsneesystematiek

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 19 2015

De voorgenomen afschaffing van de doorsneesystematiek heeft bijwerkingen op de arbeidsmarkt. Zo zullen oudere werknemers geprikkeld raken om minder te werken of juist eerder met pensioen te gaan. Welvaartsverlies door arbeidsmarkteffecten is niet uit te sluiten.

 

674Jaargang 100 (4722) 19 november 2015
Arbeidsmarkteffecten van de
doorsneesystematiek
PENSIOENEN
D
eze zomer schetste staatssecretaris
Klijnsma de contouren van een nieuw
pensioenstelsel in een brief aan de Twee –
de Kamer (Ministerie van SZW, 2015).
Het nieuwe pensioenstelsel zal, verge –
leken met het huidige, transparanter en eenvoudiger zijn,
meer ruimte laten voor maatwerk en keuzevrijheid, een
groter bereik hebben en, last but not least, afscheid nemen
van de doorsneesystematiek. Om precies te zijn wil de re –
gering vanaf 2020 deze systematiek gaan afbouwen. Hoe
dat gaat gebeuren is nog niet duidelijk. De afbouw kost
tientallen miljarden euro’s (Lever et al. , 2014; Gradus en
Van Meerten, 2015) en er zijn verschillende manieren om
deze afbouw te financieren (Gradus en Vijverberg , 2014;
Bonenkamp en Lever, 2015; De Haan et al. , 2015).
De keuze voor afschaffing van de doorsneesystematiek
lijkt logisch. De nadelen van de systematiek zijn de laatste
jaren talloze malen benoemd (Boeijen et al., 2006; Boven-
berg en Boon, 2010; Lever et al. , 2014; AFM, 2015; DNB,
2015; SER , 2015). De systematiek wordt als oneerlijk ge –
zien voor jonge werknemers, zeg jonger dan 45, die vanwege
deze systematiek meer pensioenpremie betalen dan ze aan
pensioen opbouwen. Daarnaast belast de systematiek het
goede functioneren van de arbeidsmarkt door werknemers impliciet te belasten dan wel te subsidiëren en het werkne

mers moeilijk te maken te switchen van een baan met een
defined-benefit ofwel DB-pensioenregeling naar een baan
zonder een dergelijke regeling. Pensioenregelingen die zijn
gebaseerd op de doorsneesystematiek kenmerken zich ook
door een laag pensioenrendement (de verhouding tussen
pensioenuitkering en pensioenpremie). Bovendien staat de
doorsneesystematiek op gespannen voet met de keuzevrij –
heid die de regering wil vergroten. Afschaffing van de doorsneesystematiek heeft echter
niet louter voordelen. Met name mogen arbeidsaanbod –
effecten worden verwacht die als minder aantrekkelijk
kunnen worden beschouwd. Met flankerend beleid zouden
deze effecten kunnen worden tegengegaan. Hoe dan ook
vormen de arbeidsaanbodeffecten die in dit artikel centraal
staan slechts één facet van de doorsneesystematiek. De
vraag of afschaffing van de doorsneesystematiek een goede
zaak is, wordt hier dus niet beantwoord noch gesteld.
DOORSNEESYSTEMATIEK EN DE LEVENSCYCLUS
De figuren 1 en 2 illustreren de kenmerken van de doorsnee –
systematiek. De systematiek houdt in dat elke werknemer,
ongeacht zijn of haar leeftijd, met hetzelfde premiepercen –
tage en hetzelfde pensioenopbouwpercentage wordt gecon –
fronteerd. Gelijke percentages voorkomen een oneerlijke
behandeling van werknemers van verschillende leeftijd, zo
is het idee. Echter, de doorsneesystematiek is geenszins leef-
tijdsneutraal. Premies die worden betaald aan het begin van
de arbeidscarrière hebben langer tijd om te renderen dan
premies betaald aan het einde van de carrière; de eerste heb –
ben daardoor een grotere waarde dan de laatste. Om de betekenis hiervan te illustreren, heb ik het
verloop van premies en pensioenopbouw gedurende de
arbeidscarrière berekend voor een pensioenregeling die is
gebaseerd op de doorsneesystematiek. De berekening is
gebaseerd op een individuele regeling. Dit voorkomt dat
overdrachten van en naar anderen de berekening doorkrui-ED WESTERHOUT
Universitair docent
aan de Universiteit
van Amsterdam en
verbonden aan het
Centraal Planbureau
en Netspar
De voorgenomen afschaffing van de doorsneesystematiek in pen –
sioenregelingen heeft nadelen op de arbeidsmarkt. Met name zul –
len oudere werknemers geprikkeld worden om minder te gaan
werken of eerder met pensioen te gaan. Dit leidt tot teruglopende
belastingopbrengsten en mogelijk zelfs tot een minder efficiënte
arbeidsmarkt. Wil men deze bijwerkingen van de pensioenhervor –
ming tegengaan, dan is flankerend beleid vereist.
ESB Pensioenen

Pensioenen ESB
675Jaargang 100 (4722) 19 november 2015
2025 30 35 40 45 50 55 60 65Leeftijd in jaren
Leeftijd in jaren
P en sio en opbouw P
en sio en pre m ie s
20 2530 35 40 45 50 55 60 65
Ja arlijk se i m plic ie te p en sio en bela stin gG ecu m ule erd e im plic ie te p en sio en bela stin g
20 25 30 35 40 45 50 55 60 65Leeftijd in jaren
Leeftijd in jaren
P en sio en opbouwPen sio en pre m ie s
20 2530 35 40 45 50 55 60 65
J a arlijk se i m plic ie te p en sio en bela stin g
G ecu m ule erd e im plic ie te p en sio en bela stin g
sen en daarmee het zicht ontnemen op datgene wat nu cen –
traal staat: de doorsneesystematiek. De berekening is verder
gestileerd: rente en productiviteitsgroei zijn constant. De doorgetrokken lijn in figuur 1 toont de ontwikke –
ling van de pensioenpremie gedurende de arbeidscarrière,
uitgedrukt in euro’s op het moment van uittreding. De pen –
sioenpremie daalt met de leeftijd van de werknemer: zoals
hierboven aangegeven, is de waarde van de premie hoger
naarmate er meer tijd is om te accumuleren. De gestippelde
lijn toont de ontwikkeling van de pensioenopbouw gedu –
rende de arbeidscarrière, eveneens in euro’s op het moment
van uittreding. Ook de pensioenopbouw daalt op basis van
de aanname van volledige indexatie aan de loonontwikke –
ling. Zonder indexatie zou de gestippelde curve vlak verlo –
pen. Wat de veronderstelling ook is, de premiecurve daalt
harder dan de opbouwcurve. Figuur 1 laat zien waarom de doorsneesystematiek als
oneerlijk wordt beschouwd. Een jongere werknemer – in de
berekening een werknemer jonger dan 43 jaar – betaalt meer
dan hij of zij aan pensioen opbouwt; voor een werknemer
ouder dan 43 jaar geldt het tegenovergestelde. Figuur 2 laat
dit ook zien. De gestippelde lijn toont het verschil tussen
de premie en opbouw die zijn afgebeeld in figuur 1: positief
voor jongere werknemers en negatief voor oudere werkne –
mers. De doorgetrokken lijn toont de accumulatie hiervan.
Deze groeit tot de leeftijd van 43 jaar en daalt dan weer
tot nul op de pensioenleeftijd. Deze lijn maakt duidelijk
dat de doorsneesystematiek het onaantrekkelijk maakt om
van baan te veranderen voor het moment van pensionering
wanneer hiermee deelname aan een DB-regeling wordt be –
eindigd. Door van baan te veranderen, mist de werknemer
opbouw waarvoor hij of zij al eerder premie heeft betaald. Maar er is meer aan de hand. Aangezien pensioenpre –
mie en -opbouw gekoppeld zijn aan het individuele arbeids-
inkomen van werknemers, kan het verschil tussen premie
en opbouw worden gezien als een impliciete belasting (of
subsidie indien negatief ). Dit kan arbeidsaanbodeffecten
genereren voor zowel jongere als oudere werknemers. De
mate waarin dit gebeurt, hoeft overigens niet gelijk te zijn,
maar daarover later meer.
ARBEIDSAANBODEFFECTEN
Om deze arbeidsaanbodeffecten af te leiden, gebruik ik
een model dat het neoklassieke standaardmodel van het
arbeidsaanbod met een drieperiodenmodel van de levens-
cyclus combineert (voor een beschrijving van het model zie
Westerhout, 2015). In dit model verdeelt de werknemer de
beschikbare tijd over arbeidsaanbod en vrije tijd in de eerste
twee perioden van de levenscyclus, in de derde periode wordt
het verdiende arbeidsinkomen geconsumeerd. Het model
beschrijft enkel het arbeidsaanbodgedrag van werknemers in
combinatie met de doorsneesystematiek. Hoe? Door mid –
del van een impliciete belasting op arbeid die het loon in de
eerste periode van de levenscyclus verlaagt en een impliciete
subsidie die het loon in de tweede periode verhoogt. Het be –
lasting- en subsidietarief zijn aan elkaar gerelateerd, want de
impliciete opbrengsten van belastingheffing zijn gelijk aan de
impliciete uitgaven aan subsidies (figuur 2). Met dit model bestudeer ik drie casussen. De eerste is
die zonder overheid. Casus 1: Zonder overheid
De neoklassieke theorie van het arbeidsaanbod leert ons
dat de effecten van een belasting (en een subsidie) op het
arbeidsaanbod onbepaald zijn vanwege het gelijktijdige
bestaan van een substitutie- en een inkomenseffect. In het
onderhavige geval, waarin de afdrachten van de impliciete
belasting weg vallen tegen de impliciete subsidies, is er ech

ter enkel een substitutie-effect. Ofwel, het effect van de
doorsneesystematiek is een verlaging van het arbeidsaan –
bod van jongere werknemers en een verhoging van het ar –
beidsaanbod van oudere werknemers. Volgens de neoklassieke theorie is de belasting op ar –
beid van jongere werknemers verstorend en dus welvaarts-
verlagend; voor de subsidie geldt hetzelfde. De reden is dat
de belasting de prijs van arbeid verandert en werknemers
ertoe brengt keuzes te maken die in strijd zijn met hun ei-
gen belang. De analogie met expliciete belastingen zoals
die door overheden worden geheven, is perfect – althans in
kwalitatieve zin. Op het kwantitatieve aspect kom ik later
terug.
Impliciete pensioenbelastingFIGUUR 2
Pensioenpremies en -opbouwFIGUUR 1

ESB Pensioenen
676Jaargang 100 (4722) 19 november 2015
Casus 2: Met overheid, arbeidsaanbod van jongere en
oudere werknemers even prijselastisch
De tweede casus voegt een overheid toe aan het model. De
overheid besteedt een gegeven bedrag aan publieke con –
sumptie en financiert dat door middel van een belasting op
arbeidsinkomen. Het nettoloon van werknemers verschilt
nu van hun brutoloon niet alleen vanwege een impliciete
belasting en subsidie op grond van hun pensioen maar
ook vanwege een expliciete belasting die door de overheid
wordt opgelegd. Wat verandert dit aan de analyse? Kwalitatief gezien niets, kwantitatief wel: het verlies
van welvaart ten gevolge van de doorsneesystematiek wordt
namelijk door de toevoeging van de overheid vergroot. De
reden is gelegen in de ontwikkeling van het totale arbeids-
inkomen. Dit daalt omdat de doorsneesystematiek het
arbeidsinkomen van jongere werknemers meer verlaagt
dan dat ze het arbeidsinkomen van oudere werknemers
verhoogt. De overheid ziet zich nu genoodzaakt om het
belastingtarief op arbeid te verhogen teneinde de gegeven
hoeveelheid publieke consumptie te kunnen blijven finan –
cieren. Dit betekent een extra verstoring van arbeidsaan –
bodbeslissingen en een extra welvaartsverlies.
Casus 3: Met overheid, arbeidsaanbod van oudere
werknemers meer prijselastisch dan dat van jongeren
Nog niet genoemd is dat de tweede casus is gebaseerd op
een beperkende veronderstelling : de arbeidsaanbodelasti-
citeiten van jongere en oudere werknemers zijn namelijk
gelijk. Dat is een bewuste keuze omdat deze aanpak het
beste het effect van de toevoeging van de overheid duidelijk
maakt. Maar is het ook realistisch? Dat niet. De weinige
empirische studies die gedaan zijn naar de relatie tussen
de prijsgevoeligheid van het arbeidsaanbod en de leeftijd
wijzen alle dezelfde kant op: het arbeidsaanbod van oudere
werknemers is (veel) gevoeliger voor financiële prikkels
dan dat van jongere werknemers (French en Jones, 2012).
Waarom is niet helemaal duidelijk, maar het gegeven dat
pensionering voor oudere werknemers wel en voor jongere
werknemers nauwelijks een optie is, speelt hierbij onge –
twijfeld een rol. De derde casus veronderstelt daarom een
hogere arbeidsaanbodelasticiteit voor oudere werknemers;
voor de rest is de derde casus gelijk aan de tweede. De verandering is niet zonder betekenis. Waar in de eerste twee casussen sprake was van een welvaartsverlies, is
er nu sprake van een welvaartseffect dat zowel positief als
negatief kan zijn. De reden is vrij eenvoudig te begrijpen en
dat is dat er twee effecten tegen elkaar inwerken. De eerste
is genoemd in casus 1: de belasting en de subsidie die de
doorsneesystematiek karakteriseren, verstoren de arbeids-
prijs en zetten werknemers aan tot verkeerde keuzes. De
tweede is de omgekeerde versie van het effect in casus 2.
Vanwege de hogere arbeidsaanbodelasticiteit voor oudere
werknemers is de verhoging van het arbeidsinkomen van
oudere werknemers groter dan de verlaging van het ar

beidsinkomen van jongere werknemers. De verbreding van
de belastingbasis stelt de overheid in staat het belastingta –
rief op arbeidsinkomen te verlagen. Dit maakt de verstoring
van arbeidsaanbodbeslissingen juist minder groot. De relatieve grootte van de twee effecten bepaalt nu
het teken van het welvaartseffect van de doorsneesystema –
tiek. Bij een kleine hoeveelheid publieke consumptie en een
klein verschil in arbeidsaanbodelasticiteiten is de doorsnee –
systematiek welvaartsverlagend, bij een grote hoeveelheid
publieke consumptie en een groot verschil in arbeidsaan –
bodelasticiteiten welvaartsverhogend.
VAN THEORIE NAAR PRAKTIJK
Het neoklassieke model dat ten grondslag ligt aan de ana –
lyse in dit artikel, is stevig verankerd in de macro-economie.
Het heeft in het verleden ook zijn waarde bewezen in toe –
passingen op het vlak van fiscaal beleid en arbeidsmarkt.
Toch zijn er kanttekeningen bij te plaatsen, vooral wanneer
het wordt toegepast op de doorsneesystematiek. We lopen
er hier enkele van na.
Arbeidsvraag
In de beleidsdiscussie worden momenteel twee varianten
bestudeerd die de huidige doorsneesystematiek zouden
kunnen vervangen: de progressieve premievariant en de
degressieve opbouwvariant. De twee zijn vanuit de optiek
van de hier gebruikte modellen equivalent. Bij de degres-
sieve opbouwvariant gaan werknemers naarmate ze ouder
worden minder pensioen opbouwen, terwijl ze evenveel
premie blijven betalen. Bij de progressieve premievariant
blijven ze evenveel opbouwen, maar gaan ze meer premie
betalen naarmate ze ouder worden. Maar welke variant het
ook wordt, de ouderen krijgen minder waar (pensioen)
voor hun geld (premie). Voor jongere werknemers geldt
het omgekeerde verhaal. De equivalentie tussen de twee varianten hangt wel
sterk op het hier gebruikte neoklassieke model. In de prak –
tijk wordt de werkgelegenheid behalve door het aanbod
van arbeid ook door de vraag naar arbeid bepaald. Breiden
we de analyse hiermee uit, dan gaat de equivalentie tussen
de twee varianten niet langer op indien we, zoals hierboven,
van starre lonen voor de twee groepen werknemers uitgaan.
In de progressieve premievariant worden oudere werkne –
mers bij afschaffing van de doorsneesystematiek duurder
voor de werkgever dan hun net zo productieve jongere col –
lega’s. De werkgever heeft er dan belang bij minder oudere
werknemers aan te nemen of oudere werknemers versneld
naar huis te sturen. In de degressieve opbouwvariant speelt
dit niet. Jongere en oudere werknemers met dezelfde pro –
Het uiteindelijke welvaartseffect
van de doorsneesystematiek hangt af
van de arbeidsaanbodelasticiteit en de
belastingdruk vanuit de overheid

Pensioenen ESB
677Jaargang 100 (4722) 19 november 2015
ductiviteit kosten de werkgever in deze variant immers
evenveel pensioenpremie. Samenvattend kunnen we stellen dat het arbeidsaan –
bod van oudere werknemers in beide varianten onder druk
komt te staan, maar de arbeidsvraag van dezelfde groep al –
leen in de progressieve premievariant.
Informatie over pensioenopbouw
Het is bekend uit enquêtes dat menig werknemer slecht
op de hoogte is van zijn of haar pensioen. Kan het zijn dat
afschaffing van de doorsneesystematiek onopgemerkt blijft
zodat het arbeidsaanbod van werknemers onveranderd
blijft? Indien gekozen wordt voor de progressieve premie –
variant, lijkt dat onwaarschijnlijk: veranderingen in de pre –
mies zullen snel worden opgemerkt, zeker wanneer het een
verhoging betreft, zoals voor oudere werknemers het geval
is. Maar bij een degressieve opbouwvariant is dit zeker niet
uit te sluiten: veranderingen in pensioenopbouw zijn hier
minder tastbaar dan veranderingen in premies (Brinch et
al. , 2012).
Blijft de hervorming onopgemerkt, dan vervalt boven –
staande analyse. De effecten van de doorsneesystematiek
op arbeidsaanbod, belastingbasis, belastingtarief en wel –
vaart kunnen dan op nul worden gesteld. Er is echter reden
om aan te nemen dat dit scenario niet heel realistisch is. Zo
zijn er veel studies gedaan naar de effecten van pensioen- of
prepensioenhervormingen op het uittreedgedrag van werk –
nemers (Coile en Gruber, 2007; Euwals et al. , 2010; Hanel,
2010). Deze studies vinden zonder uitzondering dat het
uittreedgedrag van werknemers gevoelig is voor financiële
prikkels. Bovendien streeft de regering ernaar het pensi-
oenstelsel meer transparant te maken. Dat maakt het on –
waarschijnlijk dat de hervorming onopgemerkt blijft. Hoe
begrijpelijker pensioenpremie en -opbouw aan werknemers
worden gecommuniceerd, hoe waarschijnlijker het is dat
werknemers financiële veranderingen laten doorwerken in
hun uittreedbeslissing. Men kan tegenwerpen dat deze argumenten minder
of niet voor jongere werknemers gelden. Deze zijn nog
minder goed geïnformeerd dan ouderen, zodat er reden is
te verwachten dat hun arbeidsaanbodgedrag niet zal ver –
anderen bij een hervorming van pensioenen. Merk op dat
dit de kans op welvaartsverlies vanwege afschaffing van de
doorsneesystematiek vergroot. In het extreme geval dat het
arbeidsaanbod van jongeren compleet ongevoelig is voor
afschaffing van de doorsneesystematiek, vervalt de vergro –
ting van de arbeidsparticipatie van jongere werknemers
en resteert de vermindering in arbeidsaanbod van oudere
werknemers.
TOT BESLUIT
Hoe belangrijk bovenstaande analyse ook moge zijn, ze
geeft geen antwoord op de vraag of afschaffing van de
doorsneesystematiek een goede zaak is. Zoals gesteld in de
inleiding , heeft de doorsneesystematiek talloze effecten.
Dit artikel heeft zich slechts op sommige van de mogelijke
arbeidsmarkteffecten geconcentreerd (ook het mogelijke
effect van de doorsneesystematiek op baanmobiliteit is bui-
ten beschouwing gelaten). Het artikel concludeert ook niet
dat afschaffing van de doorsneesystematiek per se slecht is vanwege de ermee gepaard gaande arbeidsmarkteffecten.
Het concludeert wel dat een welvaartsverlies op grond van
arbeidsmarkteffecten niet kan worden uitgesloten.
Bovendien is zelfs het laatste niet direct problema –
tisch. De overheid zou leeftijdsspecifieke fiscale instrumen –
ten kunnen inzetten om de bijwerkingen van de afschaffing
van de doorsneesystematiek tegen te gaan (denk bijvoor –
beeld aan een doorwerkbonus of een specifieke arbeids-
korting voor oudere werknemers). Dit zou als het ware de
impliciete pensioensubsidie vervangen door een expliciete
overheidssubsidie. Dit zou zelfs een verbetering zijn van de
huidige situatie als men van mening is dat (verhoging van)
arbeidsparticipatie meer een zaak is van de overheid dan
van pensioenfondsen.
LITERATUUR
AFM (2015) Naar een toekomstbestendig tweede-pijlerpensioen. Amsterdam: Autoriteit Finan-
ciële Markten.
Boeijen, D., C. Jansen, N. Kortleve en J. Tamerus (2006) Leeftijdsolidariteit in de doorsnee-
premie. In: O. Steenbeek en F. van der Lecq (red.) Kosten en baten van collectieve pensioensys-
temen, Alphen aan den Rijn: Wolters Kluwer, 147–165.
Bonenkamp, J. en M. Lever (2015) Transitie doorsneesystematiek: een kwantitatieve analyse. Den
Haag: Centraal Planbureau.
Bovenberg, L. en B. Boon (2010) Now is the time. Overstap naar degress
ieve pensioenop-
bouw nu wenselijk en mogelijk. Netspar NEA Paper , 36.
Brinch, C.N., E. Hernæs en Z. Jia (2012) Labor supply on the eve of retirem
ent – disparate
effects of immediate and postponed rewards to working. Statistics Norway Discussion Paper,
698.
Coile, C. en J. Gruber (2007) Future social security entitlements and the retirement decision.
The Review of Economics and Statistics, 89(2), 234–246.
DNB (2015) Position Paper DNB ten behoeve van de nationale pensioendialoog. Artikel op www.
dnb.nl.
Euwals, R., D. van Vuuren en R. Wolthoff (2010) Early retirement behaviour in the Nether-
lands: evidence from a policy reform. De Economist, 158(3), 209–236.
French, E. en J. Jones (2012) Public pensions and labor supply over the life cycle. International
Tax and Public Finance, 19(2), 268–287.
Gradus, R. en H. van Meerten (2015) Brief nieuw pensioenstelsel is goe
de eerste stap, maar
laat nog veel open. PensioenMagazine, 2015(111), 1–8.
Gradus, R. en L. Vijverberg (2014) Stappen zetten naar een moderner pensioenstelsel. Tijd-
schrift voor Openbare Financiën, 46(2), 54–63.
Haan, J. de, M. van Leuvensteijn en J. Tamerus (2015) Maak overgangsschuld doorsneesystema-
tiek expliciet voor pensioenfondsen. Opinie op Me Judice, 27 augustus.
Hanel, B. (2010) Financial incentives to postpone retirement and furth
er effects on employ-
ment – evidence from a natural experiment. Labour Economics, 17(3), 474–486.
Lever, M., J. Bonenkamp en R. Cox (2014) Doorsneesystematiek in pensioenen onder druk?
CPB Policy Brief, 2014(01).
Ministerie van SZW (2015) Kamerbrief Hoofdlijnen van een toekomstbestendig pensioenstelsel,
167904.
SER (2015) Toekomst pensioenstelsel . Den Haag: SER.
Westerhout, E. (2015) The hidden treasure of collective defined benefit pension schemes – the good
thing about frontloading of pension contributions. Artikel op www.edwesterhout.nl.

Auteur