Ga direct naar de content

Arbeid zonder groei

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 7 1982

L. Hoffman

Arbeid zonder
groei
In het advies dat de SER vorig jaar uitbracht over het sociaal-economische beleid op middellange termijn staat een interessante label met gegevens over wat
van de diverse economische beleidsvoornemens is gerealiseerd. Hetbelangrijkste
voornemen was herstel van de concurrentiekracht van de marktsector, hetgeen zou moeten resulteren in herstel van
de economische groei en de particuliere
investeringen en aldus in verlaging van
de werkloosheid. Hoewel ten opzichte
van het buitenland een kostenmatiging is
bereikt en er jaarlijks zo’n f. 5 mrd. in het
bedrijfsleven is gestopt, is er van herstel
van de concurrentiekracht tot nu toe niet
veel terechtgekomen. Dat blijkt vooral
uit de m.i. belangrijkste sociaal-economische doelstelling van dit moment: de
verlaging van de werkloosheid. Volgens
Bestek ’81 zou er moeten worden gestreefd naar een vermindering van de
werkloosheid tot 150.000 a 175.000 personen in 1982 t.o.v. de bij ongewijzigd
beleid berekende 255,000 a 280,000
werklozen. Inmiddels is 1982 bereikt en
de half miljoen werklozen is deze maand
gepasseerd, ondanks alle krachtsinspanningen.
De SER wees vorig jaar als hoofdoorzaak van het niet bereiken van de doelstellingen aan de niet-voorziene ongunstige ontwikkelingen in het buitenland
met als belangrijkste verstoringde sterke
olieprijsstijging van 130% gedurende de
periode 1978-1980. Ik zou daaraan willen toevoegen het op matiging gerichte
beleid in vrijwel de gehele westerse wereld, dat internationaal een depressieve
ontwikkeling stimuleerde. Voor Nederland, dat erg afhankelijk is van de wereldhandel, is een internationale depressie funest. In een dergelijke situatie is een
beleid ter stimulering van de economie
via bevordering van de investeringen zelfs
nadelig voor de werkgelegenheid. Immers, de arbeidsproduktiviteit wordt er
wel door gestimuleerd, maar herstel van
de economische groei is zeer moeilijk of
onmogelijk. Moet hieruit de conclusie
worden getrokken dat het bij afwezigESB 7/14-4-1982

heid van economische groei onmogelijk is de werkgelegenheid te bevorderen? Ik denk het niet; vandaar de
volgende suggesties.
Macro-economisch is het zeer moeilijk en wellicht onmogelijk via een beleid
ter stimulering van de arbeidsproduktiviteit bij afwezigheid van een internationale economische groei de werkloosheid te doen afnemen; ze zal er eerder door toenemen. Immers, de produktie gerelateerd aan de actieve beroepsbevolking mag er weliswaar door toenemen, maar gerelateerd aan de totale
beroepsbevolking niet. Aldus ontstaat in
feite een dualistische economie met een
steeds geringer aantal actieven, gekenmerkt door een hoge arbeidsproduktiviteit, en een groter aantal inactieven, gekenmerkt door een produktiviteit van
nul. Deze inactieven komen ten laste van
de collectieve sector, die daarvoor de
baten ontvangt in de vorm van belastingen en premies die uiteindelijk worden
gedragen door de marktsector. Hieruit
volgt, bij afwezigheid van groei, dat bebedrijven ondanks hun gerealiseerde
hoge arbeidsproduktiviteit, toch de
koopkracht van het groeiende aantal inactieven moeten opbrengen, zodat die
hoge arbeidsproduktiviteit hun nauwelijks soelaas biedt. M.a.w. de macro-economische produktiviteit wordt er niet
door bevorderd.
Indien de afwezigheid van economische groei zou voortduren, kan het hierboven genoemde dualisme tussen produktieve actieven en niet-produktieve inactieven tot maatschappelijke ontreddering leiden: de actieven willen niet
langer voor de inactieven werken en de
inactieven kunnen en mogen niet werken, ook al zouden ze dat willen. Het
ware dan gewenst dit dualisme in produktiviteit te nivelleren, waarvoor drie
basisoplossingen bestaan.
De eerste oplossing is die van de arbeidstijdverkorting. Daarbij wordt er

impliciet van uitgegaan dat de arbeidsproduktiviteit afneemt. Doorevenwelde
arbeidsproduktiviteit per mensuur constant te houden, kunnen er via roulatie
meer mensen te werk worden gesteld.
Over de voorwaarden en effecten zijn de
laatste jaren veel publikaties verschenen.
De tweede oplossing is een beleid dat
de arbeidsproduktiviteit in de sectoren
beheerst. Voor internationaal concurrentiegevoelige bedrijven blijft de traditionele investeringsstimulering met als
resultaat een hogere arbeidsproduktiviteit gewenst, maar de niet-internationaal
concurrentiegevoelige bedrijven behoeven die stimulans niet. Voor bedrijven
die alleen op de binnenlandse markt opereren — in concreto grote delen van de
bouw, de commerciele dienstensector en
de gehele kwartaire sector — is die traditionele investeringsstimulering nadelig
voor de werkgelegenheid. Wellicht is het
zelfs zinvol bepaalde innovatieve ontwikkelingen in deze bedrijven te reguleren (bij voorbeeld het Nationaal Betalingscircuit).
De laatste oplossing luidt: zorgervoor
dat niet-produktieven produktief worden. M.a.w. breng ze onder in de marktsector of kwartaire sector, waar ze
— eventueel met behoud vanuitkering—
produktief of maatschappelijk zinvol
werk kunnen doen.
De slotconclusie die ik uit het bovenstaande wil trekken is, dat ook bij afwezigheid van economische groei, bestrijding van de werkloosheid zeer wel mogelijk is. Verhoging van de arbeidsproduktiviteit moet dan geen doel op zich zijn.
Door deze produktiviteit meer macro te
bezien, komen de traditionele investeringsstimulansen (als bij voorbeeld de
WIR) in een geheel ander daglicht te
staan.
L. Hoffman

351

Auteur