Ga direct naar de content

Ander inkomensbeleid

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 29 1982

mr. C. A. de Kam

Ander
inkomensbeleid
Sinds het begin van de jaren zeventig
wordt het beleid ten aanzien van de personele inkomensverdeling in Nederland geschraagd door het dogma van de zwaarste
lasten op de sterkste schouders. Dit leerstuk behelst dat door een combinatie van
ingrepen in de loonvorming en via de
vormgeving van het dekkingsplan voor de
uitgaven van de rijksoverheid (inclusief de
sociale premies) moet worden gestreefd
naar zodanige koopkrachtmutaties van
werknemers (in de marktsector) dat de lager betaalden er in verhouding aanzienlijk
meer op vooruitgaan dan hoger betaalden,
dan wel dat bij een noodzakelijke algemene
achteruitgang in ree’el beschikbaar inkomen de lager betaalden er minder op achteruit gaan dan de hoger betaalden.
Afgaande op de jaarlijkse koopkrachtplaatjes van het Centraal Planbureau en op
inmiddels beschikbare informatie van het
Centraal Bureau voor de Statistiek heeft dit
beleidsstreven succes gehad. Het afgelopen
decennium is herhaaldelijk gewaarschuwd
dat voortzetting van dit beleid op den duur
spaak moest lopen doordat het inkomensgebouw te veel in elkaar zou worden gedrukt. Met name aan de onderkant van het
loongebouw zouden de spanningen steeds
hoger oplopen naarmate het verschil in
netto weekloon van minimumloners en
modale werkers kleiner werd. Met betrekking tot de (wat) hoger betaalden werd de
vrees uitgesproken dat onvoldoende financiele prikkels zouden uitgaan van een te
sterk genivelleerde inkomensverdeling.
Door de koppeling van sociale uitkeringen en salarissen van ambtenaren en trendvolgers werkte de gedifTerentieerde inkomensontwikkeling in de marktsector door
naar andere omvangrijke groepen inkomenstrekkers. Alleen de vrije beroepen en,
zelfstandigen — voor zovergeen agrarier —
konden zich grotendeels aan het inkomensbeleid onttrekken; wat betreft de eerste groep is dat inmiddels niet langer het
geval, doordat voor althans een aantal categorieen vrije-beroepsbeoefenaren norminkomens zijn vastgesteld waarop de honoraria dienen worden afgestemd.
Juist nu een nivellerend beleid zich tot
nagenoeg iedereen kan uitstrekken, keert
het tij, tenminste afgaande op enkele beschouwingen in de Miljoenennota 1983.
Op bladzijden 36 tot en met 40 wordt aandacht besteed aan de personele inkomensverdeling. Onder meer wordt een inkomensverdeling gepresenteerd (voor 1980)
van gehuwde mannelijke werknemers met
ESB 6-10-1982

twee kinderen. Dit type huishouden staat
centraal in de gebruikelijke koopkrachtplaatjes van het CPB. De verdeling is gebaseerd op verhoogde cijfers uit de CBS Inkomensstatistiek 1975. Een van de conclusies
is dat circa 99% van de mannelijke gehuwde werknemers met twee kinderen in 1980
een netto inkomen uit arbeid ontving van
niet meer dan f. 52.400, of wel ongeveer
drie keer het netto minimumloon (dit bedroeg in 1980: f. 17.800). Deze uitkomst
wordt vervolgens geconfronteerd met de
befaamde norm uit de Interim-nota inkomensbeleid (1975) van het kabinet-Den
Uyl, welke inhield dat de verhouding tussen de netto inkomens van de laagstbetaalden en van de hoogste-salarisgroepen bij de
rijksoverheid aanvaardbaar viel te noemen; destijds was die verhouding 1:5.
Nadat aldus de bestaande inkomensw;gelijkheid is gerelativeerd, wordt in de Miljoenennota 1983 opgemerkt dat het —
meer dan tot nu toe — wenselijk is om in
de doelstellingen voor het inkomensbeleid
rekening te houden met de verhouding tussen de inkomensniveaus. met de samenstelling van verschillende inkomensgroepen en hun behoeften, alsmede met het allocatieve aspect van de loon- en inkomensontwikkeling. De laatste passage doelt op
een ander gegeven, namelijk dat meer dan
de helft van de minimumloners in 1979 bestond uit werknemers jonger dan 23 jaar.
Koopkrachtplaatjes die relatief gunstig uitvallen voor het minimum, verbeteren bij
werknemers dus in belangrijke mate de inkomenspositie van jongeren.
Onmiskenbaar klinken op de bewuste
bladzijden echo’s van aanbodeconomisch
denken door. Dit mag natuurlijk best; ook
wordt hier door mij niet de stelling betrokken dat er nog veel ruimte is om verder te
sleutelen aan de personele inkomensverdeling (althans beneden anderhalf a twee keer
modaal, huishoudens met een netto inkomen van 35 mille of minder). Wel valt op
dat in de presentatie op biz. 38 alleen cijfers worden gegeven voor werknemers die
geen directeur van een NV of BV zijn. De

directeuren blijven in de gepresenteerde
verdeling geheel buiten beeld en dat heeft
natuurlijk wel invloed, aangezien het hier
gaat om in totaal 77.000 inkomenstrekkers
(in 1975) die gemiddeld bijna het dubbele
verdienen van werknemers/niet-directeuren. Dit riekt naar manipulatie van de cijfers met het oogmerk minder gelegen komende feiten te verdonkeremanen.
Hoe dit zij, de beschouwingen in de Miljoenennota 1983 zijn direct in concreet beleid vertaald. Blijkens de traditionele
plaatjes in de Macro Economische Verk’enning 1983 zullen de minimumloners 4,5%
koopkracht verliezen, de modale werknemers 3% (in de marktsector) en behouden
viermaal modale werknemers hun koopkracht (in de marktsector). De geest van
het nieuwe denken stijgt trouwens ook op
uit de Contourennoia, die de minister van
Financien vorige week aan de openbaarheid prijsgaf. Een in verhouding aanzienlijke verlaging van de tarieven van de inkomstenbelasting in combinatie met een
verhoging van de kostprijsverhogende belastingen wordt in deze nota onderzocht en
welwillend besproken. Terwijl lagere-inkomensgroepen hiermee nauwelijks zijn
gebaat, resulteren voor de hoogste inkomens verbeteringen in het netto inkomen
die oplopen tot meer dan 8%.
Deze belastinghervorming wordt onder
meer gemotiveerd met het argument dat de
huidige tarieven stimuleren tot fraude en
legaal ontgaan van belastingen en met het
argument dat de bestaande tarieven negatieve gevolgen hebben voor de bereidheid
om arbeidsinspanningen te verrichten.
Hier klinkt opnieuw een klaroenstoot van
de aanhangers van de aanbodeconomische
visie.
Natuurlijk zal er tijdens de lopende formatie ook worden gesproken over het de
komende jaren te voeren inkomensbeleid.
Als de voortekenen niet bedriegen zal dat
er in de jaren tachtig heel anders gaan uitzien dan in de jaren zeventig: lichtere lasten voor de sterkste schouders.

1067

Auteur