Inge:onden
Ambtenaren
in de luwte?
G. A. W. VAN DALEN*
In zijn column in ESB van 22 juni bepleitte prof. dr. B. M. S. van Praag een geleidelijke afschaffing van het minimumloon. In niet mis te verstane bewoordingen
werden daarbij ook de ambtenarensalarissen betrokken. Sprekend overde koppeling
van de sociale uitkeringen aan het minimumloon, stelt Van Praag dat een stijging
van het minimumloon leidt tot een proportionele stijging van de ambtenarensalarissen. De aantrekkelijkheid van deze situatie voor de ambtenaren ziet de schrijver
als volgt: ,.In de luwte van de marktsector
behoeven zij nun inkomensstijging met
door onderhandelingen (vanuit een zwakke machtspositie) te bevechten.” Helaas is
de stelling feitelijk onjuist. De salarissen
van het overheidspersoneel ondergaan
geen enkele invloed van mutaties in het
minimumloon. Wel is het uiteraard zo dat
de Wet op het minimumloon ook etTect
heeft op de allerlaagste inkomens bij de
overheid. De ambtenaar die een schaalloon heeft dat beneden het minimum(jeugd) loon ligt. ontvangt op grond van artikel 20a van het Bezoldigingsbesluit burgerlijke rijksambtenaren 1948 een zogenoemde garantietoelage tot het niveau van
het minimumloon. Andere uitstralingseffecten zijn er niet. zelfs niet naar het niveau vlak boven het minimumloon.
Het Centraal Bureau voor de Statistiek
leverde dezer dagen 1) interessant materiaal met betrekking tot de aantrekkelijke
luwte waarin de ambtenarensalarissen
zouden verkeren. Zo blijkt het indexcijfer
voor de regelingslonen van particuliere
werknemers, slechts minimumbepalingen
gevend. sedert 1972 van 100 opgelopen te
zijn tot 229. Het overheidspersoneel komt
gemiddeld niet verderdan 182, een nadelig
verschil van bijna 50 procentpunten. Voor
de hogere rijksambtenaren beloopt het verschil zelfs meer dan 60 procentpunten.
Eveneens van het CBS 2) is de bijgaande
figuur afkomstig. Onmiddellijk valt op dat
moeilijk tot een verband tussen de ontwikkeling van het minimumloon en de ambtenarensalarissen kan worden geconcludeerd. De beschikbare cijfers tonen zonneklaar aan dat de beweringen van Van
Praag ten aanzien van het overheidspersoneel elke grond missen. Hooguit zou kunnen worden vastgesteld dat de organisaties
van ambtenaren inderdaad vanuit een
zwakke machtspositie onderhandelen. Dit
feit plaatste de schrijver echter als een detail tussen haakjes.
G. A. W. van Dalen
Naschrift
De bijdrage van de heer Van Dalen van
de CMHA waarvan de essentie inmiddels
ruimere publiciteit heeft gekregen. biedt
waardevolle informatie. Zij raakt echter
slecht zijdelings mijn betoog. De heer Van
Dalen beschouwt de gemiddelde beloning
van ambtenaren en stelt dat deze nauwelijks is gecorreleerd met de trend van het
minimumloon. Ter illustratie geeft hij een
figuur die een vergelijkbaarheid suggereert
tussen beide bruto inkomens die kwestieus
is. De geschetste overheidsinkomens zijn
immers wel bruto, maar na inhouding van
de percentages die volgens de Inhoudings-
wet moeten worden ingehouden. terwijl de
bruto inkomens in de particuliere steer
voor inhouding van dezelfde percentages
worden gemeten. Een juiste vergelijking is
slechts mogelijk waar beide inkomens dezelfde correctie hebben ondergaan. De in
de grafiek geschetste divergentie na 1981 is
ongetwijfeld grotendeels te wijten aan deze
definitieverschillen.
Ook de tijdsperiode is met zorg gekozen.
De figuur toont namelijk tot 1981 een vrijwel parallel verloop. Na 1981 is het trendbeleid ontkracht door het specifieke adhocbeleid van de overheid culminerend in
de Inhoudingswet (1981) en verder de lagere inschaling, schraal promotiebeleid enz.
Het verloop van het gemiddelde overheidssalaris is de resultante van trendbeleid en
specifiek beleid. De heer Van Dalen merkt
terecht op dat als resultante het gemiddelde overheidsinkomen de trend van het
minimuminkomen, d.w.z. van de regelingslonen na 1980. niet heeft gevolgd. Voor de
onderkant van het overheidsloongebouw
geldt dit wel; dit resultaat kan dus alleen
bereikt zijn via forse nivellering en daling
van de hogere salarisssen. Het probleem
wordt oo”k door mij onderkend en betreurd; in de context van het minimumloon is het echter niet relevant. Met de
CMHA ben ik het eens dat de eenzijdige
aantasting van salaris en rechtspositie zal
leiden tot een aantasting van de kwaliteit
van het ambtenarenapparaat. De goeden
lopen weg of komen niet meer. Een juiste
politiek om de salarispost van de overheid
te verlagen zou zijn een uitdunning van het
personeelsbestand met kwaliteit als het selectiecriterium; procentuele algemene
loonkortingen leiden slechts tot een verslechtering van het apparaat, die mettertijd
door een nieuwe Toxopeus-ronde zal moeten worden gecorrigeerd.
B. VI. S. van Praag
De auteur is secretaris van de CMHA. de Centrale van Middelbare en Hogere functionarissen
bij overheid en onderwijs.
1) Sociale maandstatitfiek. maart 1983. biz. 44.
2) Idem. biz. 19.
Figuur. Regelingslonen van overheid en particulier bedrijfen het wettelijk minimumloon op basis 1975=100 a)
180
«V-TJ- — overheid
T-
minimumloon
— — — – particulier bedrijf
160
I
i
_ _ _*••
100
1 1 1 1 1 I 1 1 1 1 1 1
r—
,——r,———r- . _ _ .^”~ — — ——
/•—- f
,————L-— –t
L
1————’———
i i ii t i 1 1 i 1 1 i1
I I I I I 1 >I I i I
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 ii 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
J F M A M J J A S O N O J F M A M J J A S O N O J F M A M J J A S O N O J F M A M J J A S O N D J F M A M J J A S O N D J F M A M J J A S O N O
1978
1979
1980
1981
1982
1983
a) Overheid en particulier bedrijf per week en per maand, inclusicf vakantietoeslag en bijzondere uitkeringen.
ESB 10-8-1983
709