Ga direct naar de content

De vrije markt voor beeldende kunst

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: augustus 3 1983

De vrije markt voor
beeldende kunst
DR. G. MUSKENS – J. VAN POPPEL*
Inleiding
Begin juli heeft het kabinet plannen aangekondigd voor
een herziening van de Beeldende Kunstenaars Regeling
(BK.R). Deze plannen houden een structurele verlaging in
van de rijksuitgaven voorde BKR met f. 100 mln. in 1986 bij
een huidig uitgavenniveau van f. 131 mln. Tegelijkertijd zullen de uitgaven voor beeldende kunst en bouwkunst op de
begroting van het Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid
en Cultuur (WVC) met f. 20 mln. stijgen. Voorts moeten de
beeldende kunstenaars die gebruik wensen te maken van de
BKR ernaar streven zich zelfstandig te handhaven. lees op de
vrije markt te functioneren. Zij dienen slechts een beroep op
de BKR te doen wanneer hun inkomsten op de vrije markt
onvoldoende zijn. Maar wat is die vrije markt? In dit artikel
wordt gepoogd wat nader in te gaan op enkele aspecten van
de vrije markt voor beeldende kunst.

Tabel 1. Inkomstenvormende omzetten van beeldende kunstenaars, 1979-1981, in mln. gld. a) b)
1979
Galerieen en kunslhandels . . . . . . . . . . . . . . . . .

1980

1981 c)

11,9

10,8 a 13,3
(8,6 a 13,5)

10,4

(6,2 a 10.4)
24,7

Directe verkoop aan particulieren. . . . . . . . . . .

20,9

(16,8426,8)
Verkoop op kunstmarkten enz. . . . . . . . . . . . . .

1,9

( 2,8 a 4,7)
Particuliere opdrachten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

37,7 a 47,9

77,0 a 91,8 d)
(52,5 a 85,9)

Totale particuliere uitgaven . . . . . . . . . . . . . . . .
Totale overheidsuitgaven. . . . . . . . . . . . . . . . . . .

1.7

37,7 a 47,9

38,8

40,5
(33, l a 55,0)
(85,6 a 140,9)

De vrije markt voor beeldende kunst
De vrije markt voor beeldende kunst is een zeer complex
conglomeraat van particuliere, openbare en gesubsidieerde
bestedingen voor beeldende kunsten. Het omvat aankopen
maar ook salarisuitgaven voor in dienst genomen beeldende
kunstenaars. Het is tevens een weinig toegankelijke markt
voor onderzoek, zeker wat het particuliere deel betreft. Het
onderzoek dat wij naar deze markt hebben verricht, heeft
daarom bestaan uit velerlei alternatieve benaderingen en
schattingsprocedures van de verschillende marktsegmenten.
In het rapport De vrije markt voor beeldende kunstenaars
hebben wij verslag gedaan van de toegepaste benaderingswijzen en schattingsprocedures per marktsegment 1). Wat de
vrije markt voor beeldende kunst in Nederland betreft, c.q.
de goederen en diensten van beeldende kunstenaars. hebben
wij de beschikking over gegevens van dejaren 1979, 1980 en
1981. Echter, voor geen van die jaren beschikken we over
volledige gegevens. Voor ieder jaar ontbreken gegevens betreffende een of meer segmenten van de totale vrije markt, of
er ontbreken gegevens die nodig zijn om redelijke schattingen te maken van de boven- en van de ondergrens van de omvang van enig marktsegment.
Het meest compleet is het beeld van de vrije markt in
1980. De omzet in dat jaar beloopt (zie label 1):
a.) f. 117.5 mln. a f. 132.3 mln.volgens een benadering; en
b.) f. 85.6 mln. a f. 140.9 mln. volgens een alternatieve benadering.
Deze schattingen zijn gebaseerd op onderling verschillende data. De onder a genoemde uitkomsten (f. 117.5 mln. a
f. 132.3 mln.) zijn het resultaat van de bewerking van gegevens uit enqueles onder tussenpersonen in de kunsthandel
(galeries, tentoonstellingsruimten), tellingen van inkomsteneffecten voor beeldende kunstenaars van uitgaven van ministeries, provincies en gemeenten, aangevuld met opgaven van
kunstenaars over hun directe verkopen aan particulieren. De
alternatieve schattingen zijn afgeleid uit de inkomstengegevens van een steekproef onder beeldende kunstenaars.
Er staan ons niet veel vergelijkingsmogelijkheden ten
dienste om iets te kunnen zeggen over stijgingen en dalingen
van de omzetten tussen 1979 en 1981. Het schaarse maleriaal toont aan dat cr tussen 1979 en 1980 steeds sprake is ge-

a) De gegevens laten veelal geen exacte schattingen toe. Wanneer dat het geval is worden de marges
van een hoge en een lage schatting gepresenteerd.
b) Tussen haakjes worden alternatieve schattingen gepresenteerd die afgeleid zijn uit gegevens van
een steekproef onder beeldende kunstenaars.
c) De cijfers betreffen lage schattingen.
d) Exclusief kunstuitleen.

weest van een nominale omzetgroei: + f. 2,4 mln. bij galeriee’n en kunsthandel + f. 0,1 mln. bij de tentoonstellingsruimten, + f. 1.7 mln. bij de overheidsuitgaven. Daartegenover staan dalende omzetcijfers in 1981: — f. 0,4 mln. bij galerieen en kunsthandel, — f. 3.8 mln. bij de directe verkoop
aan particulieren. Deze ontwikkeling is nominaal en ree’el
neerwaarts.
De arbeidsmarkt voor beeldende kunstenaars
Het CBS telde in 1979 29.000 beeldendeberoepsbeoefenaren. Deze groep bestond uit 23.900 mannen en 5.100 vrouwen. Van de 29.000 beroepsbeoefenaren werken er 16.300 in
loondienst. De overige 12.700 zijn zelfstandig 2). Van de
kunstenaars in loondienst is het grootste deel in dienst van
de rijksoverheid, met name alsdocent beeldende vorming. In
totaal begrootte de rijksoverheid haar uitgaven aan salarissen voor beeldende kunstenaars in 1980 op f. 220 mln. De
uitgaven in 1979 beliepen f. 188 mln., exclusiefde salarissen
van docenten beeldende vorming bij creativiteitscentra. In
label 2 zijn de salarissen voor 1979 en 1980 uitgesplilsl naar
de desbelreffende poslen uil de deparlemenlale begrolingen.
Daarnaast zijn er beeldende kunslenaars in dienst van particuliere werkgevers en semi-overheidsinslellingen. Uil een
door hel IVA uilgevoerde schriftelijke en telefonische arbeidsmarklenquele werd afgeleid dal er in 1980 (volgens
hoge schatting):
— ongeveer 1.600 banen zijn bij particuliere werkgevers (ar* De auteurs zijn verbonden aan het Instituut voor Sociaal-Wetenschappelijk Onderzoek van de Hogeschool Tilburg.
1) G. Muskens en J. van Poppel, De vrije markl voor beeldende kunslenaar.i. Inventarisatie van zelfslandige inkomsienvemerving door
heeldende kunstenaars. IVA. Tilburg. maart 1983. biz 1-35.

2) Social? Maandslaiivick. 30. 1982. nr. I. hi/ 31.

710

j.

1
label 2. Salarisuitgaven aan beeldende kunstenaars door de
overheid in 1979 (reele uitgaven) en 1980 (begrote uitgaven), in
mln. gld.
1979
(reele uitgaven)

1980
(begrote uitgaven)

Docenten aan instellingen voor onderwijs en
wetenschap voor beeldende kunstvakonderwijs . .

40,1

41,6

Docenten beeldende vorming middelbaar onderwijs en bijzonder onderwijs. . . . . . . . . . . . . . . . .

135,8

142,1

onbekend WVC
+ 1,7

25,2

Docenten aan door WVC gesubsidieerde acadeDocenten beeldende vorming creativiteitscentra .
Scenografen enz. bij gezelschappen voor podiScenografen enz. bij de NOS en de omroepinstelGrafischeontwerpersbijdeStaatsdrukkerij …..

0,7

0,7

markt wijst op een zeer slechte situatie in het algemeen. Zeker niet meer dan 5% van alle door het CBS geregistreerde
beeldendeberoepsbeoefenaren (ca. 600 personen) zullen een
redelijke omzet realiseren, ofte wel zelfstandig in hun inkomsten kunnen voorzien als beeldend kunstenaar.
De vrije markt bestaat daarom in zeer grote mate uit vraag
en aanbod van onder marginale omstandigheden geproduceerde en tegen marginale prijzen geleverde goederen en
diensten. Het aantal producenten is in vergelijking met de
koopkrachtige vraag groot. Voor vele producenten zijn aan-

vullende inkomsten noodzakelijk om in hun bestaan te voorzien. zoals b.v. een uitkering, een nevenbetrekking, een bovenmodale partner, de BKR. De levering van goederen en
diensten tegen marginale prijzen, dat wil zeggen prijzen die
de kosten van levensonderhoud en beroep niet ten voile dekken, heeft consequenties voor de prijsvorming op de gehele
markt voor beeldende kunst. Degenen die uit de vrije markt

hun gehele inkomen als beeldend kunstenaar vormen ofzouchitectenbureau’s, publiciteitsorganen, bedrijven voor
handel en nijverheid);
— ongeveer 600 banen zijn bij semi-overheidsinstellingen.

TabelS.

Aantal banen (voltijds en/ofdeeltijds) bij particuliere

werkgevers en semi-overheidsinstellingen voor beeldende kunstenaars in 1979 en 1980
1979

1980

den moeten vormen, worden geconfronteerd met een structurele concurrentie gebaseerd op marginale prijzen. Daarbij
gaat ook een ..marktverstorende” werking uit van de BKR.
Een kunstwerk, aangekocht voor de BKR, brengt voor dc
maker gemiddeld driemaal zoveel op als een kunstwerk dat
wordt aangekocht op de vrije markt 5). Bij een beoordeling
van de door de vrije markt voor beeldende kunsten gecreeerde werkgelegenheid moet hiermee ons inziens rekening worden gehouden.
Ook als we de inkomenskansen van een beeldend kunstenaar die zich volledig wijdt aan de produktie van kunstwer-

ken. aan opdrachten, bijzondere diensten of gesubsidieerde
Onderwijs en vorming. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

422

456

Tentoonstellingsruintten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

39

39

De ontwikkeling 1979 en 1980 wijst op een (lichte) groei,
met name in de gesubsidieerde sector. De groei betreft vooral
het aantal deeltijdbanen. In de handel en nijverheid is een
dating zichtbaar van ca. 10%. Nadien kan deze zich voortgezet hebben als gevolg van opheffing van 10% a 15% van de
bedrijven tussen eind 1981 en 1982 3).
De perspectieven op de arbeidsmarkt zijn ongunstig. In de
gesubsidieerde sector moet rekening gehouden worden met
banenverlies wegens bij voorbeeld subsidiebeperking aan podiumgezelschappen waar scenografen werken, de structuurverandering van de Rijksacademie en de vermindering van
sociaal-culturele uitgaven van rijk, gemeenten en provincies.
Zelfstandige kunstenaars

Het is niet irreeel om alle inkomsten uit arbeidsbetrekking
voor beeldende kunstenaars toe te wijzen aan de 16.300 in
loondienst werkende personen. Een extreem hoog gemiddeldinkomen uit een (voltijdse, deeltijdse of freelance) betrekking houden ze er althans niet aan over (1979: ca.
f. 16.000).

Voor de 12.700 zelfstandig werkenden blijven dan de inkomsten over van de vrije markt in engere zin: f. 117.5 mln.
a f. 132,3 mln. respectievelijk f. 85,6 mln. a f. 140,9 mln.
(1980). Dit betekent maximaal gemiddeld een inkomen uit
vrije verkopen, opdrachten, honararia en/of subsidies van
f. 11.100 in 1980 (dit is f. 140,9 mln. gedeeld door 12.700
zelfstandige beeldende beroepsoefenaren).
In het verslag Materiele afhankelijkheid, beroepsmatigheid, autonomie- de leefsituatie van beeldende kunstenaars
komen wij op een gemiddelde aan inkomsten in deze zin van
f. 11.600 bij een spreiding van f. 23.800, hetgeen betekent
dat de helft minder verdiendedan (. 3.500 en 5% f. 45.000 of
nicer 4). DC invcntarisalic van dc inkomslcn uit dc vrije
ESB 10-8-1983

activiteiten, op een andere manier koppelen aan de totale inkomsten op de vrije markt in engere zin, komen we wel hoger. maar evenmin hoog genoeg uit.
We kunnen namelijk ook uitgaan van het aantal uren dat
door beeldende kunstenaars wordt besteed aan vrij, zelfstandig artistiek werk. Van 436 kunstenaars uit de steekproef van
het leefsituatie-onderzoek is bekend dat zij gemiddeld 32 uur
per week besteden aan vrij artistiek werk. Deze kunstenaars
werken dus 13.950 uur per week of 655.700 uur perjaar van
47 weken. Het aantal uren voor vrij artistiek werk van alle
10.026 kunstenaars gezamenlijk mag hiermee gesteld wor-

den op 655.700 x 21,33 = 14,0 miljoen uren. De hoogste
schatting van de inkomstenvormende omzet van de vrije
markt in engere zin (f. 140.9 miljoen) zou een gemiddelde
uur een verdienste opleveren van f. 10. Voor een kunstenaar.
die voltijds werkt (1.880 uur perjaar) zouden inkomsten uit
de omzet op de vrije markt hooguit f. 18.800 bedragen.
Slot

Het is een illusie te menen dat de beeldende kunstenaars
die thans een voorziening hebben in het kader van de BKR.
zich zelfstandig op de vrije markt zouden kunnen handhaven. De omvang van deze markt is nu al veel te gering om
aan zelfstandige kunstenaars een enigszins toereikend inkomen te bieden en de prijzen liggen ver beneden het niveau
dat noodzakelijk zou zijn om in het levensonderhoud te
voorzien. Deze situatie wordt verslechterd als de BKR drastisch wordt ingeperkt. Slechts een zeer kleine groep kunstenaars is in staat zich door middel van verkoop van eigen
werk op de vrije markt van een zelfstandig inkomen te voorzien

G. Muskons
J. van Poppel

3) G. Muskens en J. van Poppel. op. cit.. biz. 35.
4) G. Muskens. en J. Maas, Materiele alhankelijkheid-beroepsmutigheid-autonomie. De leefsituatie van Nederlandse beeldende kiinstenaars. IVA. Tilburg. maart 1983. biz. 54.
5) De gemiddelde prijs per aankoop/opdracht voor de BKR leverde
een kunstenaar in 1980 gemiddeld f. 4.700 op (standaardafwijking
f. 600): de vrije verkoop en opdracht leverde in dat jaar gemiddeld
f. 1.500 op (standaardafwijking 1′. 600). Het verschil is significant:

1=4.22. /ic (i. MuskeiT, on .1. Maas. op. en., hi/. 120-121.

71!

Auteurs