David Card, Joshua Angrist en Guido Imbens – allen werkzaam in de VS – hebben dit jaar de Nobelprijs voor economie gekregen, voor hun gebruik van ‘natuurlijke experimenten’. Alan Krueger, die in 2019 een einde aan zijn leven maakte, heeft echter het meeste recht op deze prijs. Hij was een van de eersten die met natuurlijke experimenten begon, deels samen met Card en Angrist. Wie was die Alan Krueger? Maar eerst: wat is een natuurlijk experiment?
Vraag een slimme scholier – zonder economie in zijn pakket – hoe je kunt achterhalen of een verhoging van het minimumloon goed of slecht uitpakt voor de werkgelegenheid. Dikke kans dat hij of zij met de volgende onderzoeksopzet op de proppen komt. Kies minimaal twee gebieden – landen of regio’s – die in alle opzichten min of meer vergelijkbaar zijn. Behalve op één punt: in regio A stijgt het minimumloon terwijl in regio B dit ongewijzigd blijft. Een vergelijking tussen A en B levert behoorlijk hard bewijs voor een oorzakelijk verband tussen de hoogte van het minimumloon en de werkgelegenheid.
Deze methode – die eigenlijk nogal voor de hand ligt, en heel simpel en controleerbaar is – wordt aangeduid als een natuurlijk experiment. Dat is iets heel anders dan het laboratoriumexperiment dat vooral bij gedragseconomie veel wordt gebruikt, waar de onderzoeker vrijwel alle variabelen kunstmatig kan variëren. Het natuurlijke experiment wordt al eeuwenlang toegepast in de epidemiologie maar niet of nauwelijks door economen. Tot voor kort. Deze onderzoeksmethode werd vooral op de kaart gezet door het onderzoek dat Alan Krueger – samen met Card – in 1993 heeft gedaan naar bovengenoemd minimumloonvraagstuk in de Amerikaanse staat New Jersey. Zij maakten een vergelijking met het aantal werknemers van fastfoodrestaurants in buurstaat Pennsylvania, waar het loon niet werd verhoogd. De verwachting dat de duurdere werknemers minder populair zouden zijn, kwam niet uit. De banengroei was juist groter in het duurdere New Jersey. Terwijl volgens de neoklassieke economen de werkgelegenheid juist daalt als de (minimum)lonen stijgen.
Navolging in Nederland?
Waarom nemen we deze empirische onderzoekshouding niet als streefdoel in het (Nederlandse) economie-onderwijs? Door de scholieren/studenten niet te overspoelen met allerlei concepten en theorietjes maar door hen uit te nodigen zelf op zoek te gaan naar de verklaring van economische verschijnselen, zoals ik eerder voorstelde.
Ook in de beleidsadviessector worden de inzichten van Krueger te weinig toegepast. Ga je op Google Scholar bijvoorbeeld zoeken naar publicaties met de combinatie CPB + natuurlijk experiment, dan is het enige resultaat hun studie uit 2016 naar het effect van de opening van de Westerschelde-tunnel op de huizenprijzen; overigens een studie met voorspelbare uitkomsten.
Een CPB-studie over het Nederlandse arbeidsmarktbeleid concludeert dat enkel verlaging van het minimumloon een positief effect heeft op de werkgelegenheid. Daarbij wordt echter niet verwezen naar een CEPR-studie die laat zien dat de VS-staten waar per 1 januari 2014 het minimumloon is verhoogd, in de eerste vijf maanden van 2014 méér werkgelegenheidsgroei hadden dan de overige staten. Was dit onderzoek wel meegenomen, dan had het CPB zich kunnen beperken tot de vraag in hoeverre en vanwege welke omstandigheden de arbeidsmarkt in ons land anders functioneert, zodat een vergelijking met de betreffende VS-staten mank zou gaan.
Brede belangstelling
Alan Krueger doceerde vrijwel zijn hele leven op Princeton, behalve in de jaren dat hij economisch adviseur van Clinton en Obama was. Hij schreef een boek over de economie van het terrorisme, waarin hij aantoonde dat de meeste terroristen geen armoedzaaiers waren – zoals meestal wordt gedacht – maar goed opgeleid en uit de hogere middenklasse afkomstig. Tevens onderzocht hij de positieve externe effecten van overheidsinvesteringen in onderwijs op armeluiskinderen. Veel onderwerpen die de meeste economen links laten liggen, hadden zijn belangstelling. Zoals de lonen van Uber-chauffeurs en het effect van drugsgebruik op de arbeidsparticipatie.
Wat in de berichtgeving over de dood van Krueger nagenoeg ontbrak: hij is de man die de Great Gatsby curve beroemd heeft gemaakt. Die in zijn eigen woorden het volgende in beeld brengt: “greater income inequality in one generation amplifies the consequences of having rich or poor parents for the economic status of the next generation.” In gewoon Nederlands: naarmate de inkomens- (of vermogens-)verschillen groter zijn, wordt het voor een dubbeltje steeds moeilijker om een kwartje te worden, en voor een kwartje steeds makkelijker om een kwartje te blijven.
In de Nederlandse berichtgeving over de nieuwe Nobelprijs Economie werd vooral met nauwelijks ingehouden trots vermeld dat Guido Imbens in het Brabantse Geldrop is geboren en aan de Rotterdamse Erasmusuniversiteit heeft gestudeerd. Volgens de KNAW geldt Imbens “ als een typische representant van de Nederlandse econometrie” en treedt hij in de voetsporen van de eerdere Nobelprijswinnaars Jan Tinbergen en Tjalling Koopmans – die eveneens al gauw in de VS ging werken.
Ik had liever gezien dat Alan Krueger in het zonnetje werd gezet, en dat zijn werk en onderzoekshouding meer navolging krijgt in de Nederlandse wetenschap en het beleid.
Auteur
Categorieën