Aanbodeconomie in Nederland
Volgens de grondlegger van de produktlevenscyclustheorie, de Franse socioloog Gabriel Tarde (Les lois de /’imitation, 1890 1) verloopt niet alleen de afzet van produkten
volgens een S-vormige groeicurve, maar geldt een dergelijke
ontwikkeling ook voor de verbreiding van ideeen. Na een
trage.moeizame introductie volgt geleidelijke erkenning en
steeds snellere verspreiding (expansiefase) totdat het idee gemeengoed is geworden (verzadiging) en op den duur versleten raakt (teruggangsfase). Toegepast op economische theoriee’n zou men kunnen zeggen dat het keynesianisme de volledige cyclus heeft doorlopen, terwijl de aanbodeconomie
zich in de introductiefase bevindt. Na een aanvankelijk vrij
moeizame aanloopperiode – met o.a. het servet van Laffer,
de wisselvallige begrotings- en belastingpolitiek van president Reagan en enkele duistere ideeen over een terugkeer
naar de gouden standaard – lijkt de aanbodeconomie nu ook
in Nederland definitief door te breken.
Dit blijkt niet alleen uit de toenemende belangstelling
voor de aanbodeconomie onder economen – medio dit jaar
bracht ESB een speciaal themanummer over de aanbodeconomie uit 2) en onlangs wijdde de Vereniging voor de Staathuishoudkunde een druk bezochte vergadering aan dit onderwerp 3) -, belangrijker is dat centrale thema’s uit de aanbodeconomie, zoals belastingverlaging, deregulering, verlaging van sociale-zekerheidsuitkeringen en het vergroten van
financiele prikkels op de arbeidsmarkt, onderwerp van serieuze economisch-politieke discussie zijn geworden. Nadat
de Commissies-Wagner I en II eind vorig jaar en begin dit
jaar al een groot aantal aanbevelingen hadden gedaan die
rechtstreeks aan de aanbodeconomie ontleend leken te zijn,
bevatten nu ook het regeerakkoord van CDA en WD en de
regeringsverklaring van het kabinet-Lubbers diverse aanbodeconomische elementen. Vooral de wens om de collectievelastendruk te verlagen, de rol van de overheid in het economische proces door middel van deregulering terug te dringen
en de beloningsverschillen te vergroten zijn als zodanig te karakteriseren.
Het is gebruikelijk dat in de introductiefase van een nieuw
produkt de juiste produktkarakteristieken nog moeten worden bepaald en dat de markt nog meet worden afgetast. Zo
geldt ook voor de aanbodeconomie dat de juiste vormgeving
van de verschillende maatregelen nog moet worden gevonden en dat de (politieke) markt moet worden verkend. Waar
gesproken wordt over verlaging van de collectieve lasten zal
duidelijk moeten worden aan welke lastenverlichtingen men
denkt en welke eventuele tariefsverlagingen men voor ogen
heeft. Waar van deregulering sprake is moet worden geconcretiseerd welke regels men precies zou willen afschaffen.Waar loondifferentiatie wordt bepleit moet worden nagegaan hoe deze is te verwezenlijken en welk segment van de
arbeidsmarkt het betreft. Pas daarna kan worden uitgetest of
het nieuwe produkt bij het grote publiek in de smaak valt en
of er kansen zijn om de markt te veroveren.
De onzekerheden in deze introductiefase zijn groot, vooral
wanneer het een zo nieuw produkt als de aanbodeconomie
betreft. Zo is het inzicht in de directe en indirecte effecten
van een aanbodeconomisch beleid nog buitengewoon gering
en ontbreekt het aan empirisch materiaal om het optimisme
ten aanzien van de effecten van een aanbodeconomische politiek te onderbouwen. De laatste decennia is vrijwel uitsluitend ervaring opgedaan met het verhogen van belastingen,
het vermeerderen van het aantal regels, het uitbreiden van de
sociale zekerheid en het egaliseren van de beloningsverschillen. Het is duidelijk dat dat, naast gunstige effecten, een aantal kwalijke bijverschijnselen heeft gehad. Maar dat wil niet
zeggen dat met een radicale omkering van deze trends ineens
alle problemen zijn opgelost.
ESB 8-12-1982
Zo is over de gevolgen die een verlaging van de belastingen
kan hebben voor het aanbod van produktiefactoren, het herstel van de investeringen, de produktiviteit en de economische groei bijzonder weinig bekend. Het grootste probleem
vormen de moeilijk te doorgronden verwachtingspatronen
van consumenten en producenten, van werkgevers en werknemers, die een cruciale rol spelen in het economische proces. De belastingverlaging die president Reagan kort na zijn
ambtsaanvaarding in de VS doorvoerde moest snel weer ongedaan worden gemaakt toen de verwachte groei-impuls uitbleef en investeerders door het oplopen van het begrotingstekort elk vertrouwen verloren dat de belastingverlaging blijvend zou kunnen zijn. Belastingverlagingen zouden dus in
elk geval gepaard moeten gaan met vermindering van de
overheidsuitgaven, maar hoe groot de problemen zijn die
daaraan kleven is bekend.
Voor deregulering geldt iets dergelijks, want hoewel nu om
het hardst wordt geroepen dat in het oerwoud van regels
moet worden gekapt, schijnt nog niemand precies te weten
waar en hoe de regelgeving moet worden teruggebracht. In
feite worden er nog elke dag nieuwe regels uitgevaardigd. Terecht heeft oud-premier Van Agt er onlangs op een bijeenkomst van het Nederlands Centrum van Directeuren op gewezen dat de produktie van regels het criterium is waaraan
parlement en ambtenarenapparaat hun succes afmeten terwijl belangengroepen niet rusten voordat hun belangen via
regelgeving zijn veiliggesteld. Ook de ervaring van de ambtelijke werkgroep Deregulering in de tweede heroverwegingsronde wees niet in een richting waarbij men van het dereguleringsbeleid op korte termijn grote successen zou mogen
verwachten. Achter elke regel staan ambtenaren die met het
ontwerpen, verfijnen, uitvoeren en controleren daarvan niet
alleen hun brood verdienen, maar er ook een eer in stellen
dat de zaken die zij onder hun hoede hebben zo goed mogelijk worden geregeld. Waar zowel materiele posities als beroepseer op het spel staan, zal de deregulering niet gemakkelijk van de grond komen.
Ook het vergroten van beloningsverschillen blijkt op aanzienlijke problemen te stuiten. De parlementaire discussies
die onlangs naar aanleiding van de regeringsverklaring werden gehouden, brachten dat nog eens duidelijk aan het licht.
Ook de readies op de relatieve matiging van ambtenarensalarissen en salarissen van onderwijzend personeel laten zien
op welke weerstanden loondifferentiatie stuit. Bovendien is
het de vraag of een inkomensbeleid dat gericht is op loonmatiging over de hele linie, nog wel ruimte voor enige differentiate laat.
Bij de eerste kennismaking met de markt lijkt het nieuwe
produkt nog geen onverdeeld succes. De produktkarakteristieken slaan nog niet erg aan en het marktsegment zal beter
moeten worden afgebakend. Maar dat is in de introductiefase
niet ongebruikelijk. Nu het kabinet zoveel in het nieuwe
produkt heeft gei’nvesteerd mag worden verwacht dat in de
komende tijd de markt intensiever zal worden bewerkt om
van het aanbodbeleid toch een succes te maken. De uiteindelijke test van de markt ligt echter in de waardering die de
consument aan het nieuwe produkt zal hechten.
L. van der Geest
1) Geciteerd door J. J. van Duijn, Ontstaan en opkomst van de ,,supply-side economics”, ESB, 1 juli 1982.
2) ESB, 7 juli 1982.
3) De economic ran het aanbod. Preadviezen van de Vereniging voor
de Staathuishoudkunde, H. E. Stenfert Kroese B.V., Leiden/Antwerpen, 1982.
1297