Armoede verlaagt het IQ.’ Deze uitspraak heeft u vast gehoord en is wat bij het grote publiek is blijven hangen van een onderzoek gepubliceerd in het wetenschappelijke toptijdschrift Science (Mani et al., 2013), en van het populair-wetenschappelijke boek Schaarste (Mullainathan en Shafir, 2013). We kunnen deze uitspraak echter beter niet meer gebruiken.
De theorie is eenvoudig en aansprekend: mensen die in armoede leven worden door de financiële schaarste die ze ervaren ‘in beslag genomen’. Hierdoor is er voor andere activiteiten minder cognitieve capaciteit beschikbaar. Dit heeft vervolgens een negatieve impact op onder meer de economische beslissingen van consumenten, de productiviteit van werknemers, en de toepassing van technologie door ondernemers die in armoede leven. Of zoals de auteurs het zelf stellen: “Een simpel scheutje schaarste, en plotseling [lijkt men] een stuk minder intelligent” (Mullainathan en Shafir, 2013).
In de afgelopen jaren is de uitspraak dat armoede het IQ verlaagt populair geworden in de wetenschap, beleidskringen en de media. Rutger Bregman schreef hierover een artikel met de prikkelende titel ‘Waarom arme mensen domme dingen doen’ (Bregman, 2013). De Wereldbank wijdde in 2015 een belangrijk deel van haar jaarrapport aan het onderzoek achter deze claim. En recent kwam de uitspraak nog voorbij in een uitzending van Zondag met Lubach en een column van ’S Jongers (2022) in de Volkskrant. Zowel het oorspronkelijke onderzoek als het boek Schaarste is dan ook volgens Google Scholar inmiddels meer dan 2.500 keer geciteerd.
De oneliner dat armoede het IQ verlaagt, is blijven hangen in ons denken en bepaalt mede hoe we in de rol van dienstverlener, beleidsmaker, onderzoeker en burger kijken naar de keuzes van mensen die in armoede leven. Het is daarom van belang dat we deze uitspraak factchecken. Onze denkbeelden bepalen tenslotte hoe we onze producten, dienstverlening en sociale regelingen voor deze doelgroep vormgeven, welke interventies we effectief achten, en hoe we als hulpverlener of medeburger omgaan met ‘mensen die in armoede leven’.
Ik moet bekennen dat ik zelf negen jaar geleden ook zeer gecharmeerd was van deze theorie. Dat werd nog versterkt door een interessant gesprek met een van de auteurs van het boek Schaarste, Eldar Shafir, terwijl ik hem in de vroege uurtjes van Schiphol naar een congres in Wageningen taxiede. Ik besloot om, als onderdeel van mijn proefschrift, een literatuurstudie uit te voeren naar het bewijs voor deze claim (De Bruijn en Antonides, 2022). De ontnuchterende conclusie: we kunnen de uitspraak beter niet meer gebruiken.
Allereerst laat de oorspronkelijke studie deze conclusie niet toe. Het doel van de studie was om het effect van armoede op het cognitief functioneren te onderzoeken, maar niet op het IQ. Om de omvang van het gevonden effect te duiden, drukten de auteurs deze uit in IQ-punten. Dit was bedoeld als ‘analogie’, maar is vervolgens een eigen leven gaan leiden.
Daarbij komt ook dat, met de methodologische bril van nu, het nodige valt aan te merken op het oorspronkelijke onderzoek. De labexperimenten hebben te weinig deelnemers, terwijl de veldstudie bestond uit een klassieke ‘voor-na-meting’ zonder heldere controlegroep. Daarmee blijft de vraag overeind of het gevonden effect op het cognitief functioneren wel toegeschreven kan worden aan de ervaren financiële schaarste.
Bovendien vindt een deel van de replicatiestudies geen bewijs voor het verband. En studies die wel een effect vinden, kampen eveneens met methodologische tekortkomingen. Het bewijs voor de hypothese dat armoede zorgt voor een verlaging van het IQ is dus uiterst mager.
Ten slotte is de bewering dat armoede het IQ verlaagt te simplistisch en eenzijdig. Wetenschappelijke studies laten zien dat armoede het cognitief functioneren niet alleen ten negatieve, maar ook ten positieve kan beïnvloeden (Frankenhuis en Nettle, 2020). Mensen in armoede kunnen verborgen talenten ontwikkelen, zoals het vermogen om potentiële bedreigingen op te merken en om snel te schakelen tussen activiteiten. Uitsluitend nadruk leggen op de negatieve gevolgen voor cognitie en gedrag werkt stigmatiserend. Een dergelijk stigma heeft een demotiverend effect, en kan het gebruik van sociale regelingen en hulpverlening belemmeren.
Laten we dus stoppen met de bewering dat armoede het IQ verlaagt. Mensen die daadwerkelijk in armoede leven, hebben geen baat bij zo’n eenzijdige en ongegronde uitspraak.
Literatuur
Bregman, R. (2013) Waarom arme mensen domme dingen doen. Artikel op decorrespondent.nl, 16 december.
Bruijn, E. de, en G. Antonides (2022) Poverty and economic decision making: a review of scarcity theorie. Theory and Decision, 92, 5–37.
Frankenhuis, W.E. en D. Nettle (2020) The strengths of people in poverty. Current Directions in Psychological Science, 29(1), 16–21.
Mani, A., S. Mullainathan, E. Shafir en J. Zhao (2013) Poverty impedes cognitive function. Science, 341(6149), 976–980.
Mullainathan, S. en E. Shafir (2013) Schaarste: hoe gebrek aan tijd en geld ons gedrag bepalen. Amsterdam: Maven Publishers.
’S Jongers, T. (2022) Rijke mensen zijn net arme mensen, al kunnen zij zich een gat in hun hand permitteren. De Volkskrant, 14 maart.
Auteur
Categorieën
1 reactie
Het onderzoek van Mani et al. (2013) riep bij mij destijds al vragen op. De oogsttijd wordt daar gebruikt als exogene schok op de financiële situatie. Volgens cijfers van de auteurs heeft vóór de oogst 99% van de boeren schulden en heeft 78% bezittingen verpand, terwijl dat na de oogst nog 13% en 4% is. Opvallend is dat juist binnen een subgroep van boeren die al wel heeft geoogst maar nog niet betaald is, het percentage boeren met schulden of verpande bezittingen het sterkst daalt. Dat roept natuurlijk de vraag op waarmee ze die schulden dan hebben afbetaald. Ook de toename in cognitieve vaardigheden is even groot in deze subgroep. Omdat deze subgroep 2/3e van de totale steekproef uitmaakt, heeft dit gevolgen voor de validiteit van het gehele onderzoek.
Het effect op cognitieve vaardigheden lijkt vervolgens geplaagd te zijn door multicollineariteit. Er is een groot treatmenteffect van de oogst, maar een evenzeer groot tijdseffect in omgekeerde richting. Naast een dummy voor pre/post oogst, nemen de auteurs namelijk ook dummy’s op voor de maand waarin een meting is uitgevoerd. Implicatie is dat de boeren bij de tweede meting plots véél beter moeten zijn geworden in de test, los van het effect van het moment van oogsten (het treatmenteffect). Hiervoor is natuurlijk een logische verklaring: de boeren hebben geleerd van de eerste keer dat ze de test deden. De auteurs hebben hier zelf ook aan gedacht, maar stellen dat dit leereffect geen grote rol speelt. Maar zowel het enorme treatment-effect als de sterke variatie over de tijd zijn verdacht, want van cognitieve vaardigheden is juist bekend dat die – behalve bij zeer jonge kinderen - relatief stabiel zijn.
Kortom: uit het onderzoek van Mani et al., 2013, kunnen we eigenlijk helemaal niets concluderen. Boeiend om te lezen dat, ook als je de bredere literatuur bekijkt, een verband tussen armoede en cognitieve vaardigheden eigenlijk nooit overtuigend lijkt te zijn aangetoond.