Mening: E.J. Bomhoff
Reactie: I.C. van Tilburg en F. van Es
ESB Discussie
366Jaargang 100 (4717) 10 september 2015
Mening : Een vreemde berekening
van het CPB over beleid in de crisis
D
eze maand verscheen de CPB-studie
De impact van de overheid op de eco-
nomie tijdens de Grote Recessie. Hierin
proberen Frank van Es, Jasper Lukkezen en Iris
van Tilburg te berekenen of het Nederlandse fis-
cale beleid succes had in het dempen van de terug –
val in de economie na 2008.
Gebruikelijk bij dit type analyse is om alles wat te maken heeft met al –
locatieve efficiëntie te verwaarlozen. Het gaat alleen om de invloed van
de totalen van uitgaven en inkomsten op de conjunctuur: draagt de over –
heid bij tot het handhaven van de bestedingen in magere jaren voor de
economie? Van Es et al. (2016) disaggregeren uitgaven en ontvangsten
en rekenen met meer dan twintig categorieën om een antwoord te geven.
Maar de berekening wijkt af van de standaardliteratuur (Blanchard,
1993). Negen van de tien literatuurverwijzingen betreffen publicaties van
het CPB zelf en toetsing van de uitkomsten aan de literatuur ontbreekt.
Ze kijken niet naar het cyclically adjusted primary surplus. Dat wil zeggen
het verschil van inkomsten en uitgaven gecorrigeerd voor de effecten die
ook bij ongewijzigd beleid optreden door de conjunctuurcyclus (voor –
beeld: meer uitgaven aan uitkeringen en minder ontvangsten in de belas-
tingen in een conjunctureel slecht jaar). Dit saldo probeert aan te geven of
de overheid de druk van belastingen en premies bewust heeft veranderd,
en ook of de overheid bewust meer of minder is gaan uitgeven.
In plaats daarvan komen Van Es et al. met een bizarre berekening. Een
voorbeeld: in het crisisjaar 2009 daalt het bbp met 3,4 procent. De col -lectieve zorguitgaven stijgen met 7,7 procent,
hoofdzakelijk door meer volume, maar ook van
–
wege een toename van de prijsindex voor dokters
en ziekenhuizen. De auteurs stellen dat een neu –
trale overheid de zorguitgaven in lijn had gehou –
den met het bbp en forceren dus hun rekenmodel
om de zorg te laten dalen met hetzelfde percentage als het bbp. Zo dwin –
gen ze alle categorieën van collectieve inkomsten en uitgaven om hard te
dalen in 2009. Dat resulteert in een simulatie van hun rekenmodel die ze
vergelijken met de feitelijke uitkomst. De verschillen noemen de auteurs
de “impuls”.
Het resultaat is even triviaal als nutteloos: de overheid gaf volgens de
auteurs een krachtige impuls in 2009 door niet alle uitgaven aan ambte –
naren, subsidies en zorg even hard te laten dalen als het bbp. Natuurlijk
is er zo beschouwd een sterke positieve impuls in het crisisjaar omdat Ne –
derland geen wiebeltax invoert in elke recessie om de belasting stabiel te
houden als percentage van het bbp. Het niet invoeren van een wiebeltax
geldt voor de auteurs als een impuls. Daarnaast zou er een impuls uitgaan
van de rechtszekerheid dat het aantal ambtenaren en ziekenhuisbedden
niet meeademt met de precieze groei van de economie. Dat niet-mee –
ademen is voor de auteurs dus ook een jaarlijkse impuls van de overheid.
Als in 2015 het bbp groeit met twee procent maar het aantal ambtenaren
ongeveer gelijk blijft, rekenen zij met een zware negatieve impuls van de
overheid. Wat zij als neutraal definiëren, heet in normaal woordgebruik
zwaar procyclisch.
D
e belangrijkste kritiek van Bomhoff gaat
over de indicator voor overheidsbeleid
die wij gebruiken. In de literatuur wor –
den vaak het voor conjunctuur geschoonde primair
begrotingssaldo of indicatoren voor discretionair
beleid gebruikt, waarmee gekeken wordt naar actief
ingrijpen door de overheid. In deze traditie doet het
CPB veel onderzoek naar de effecten van voorgeno –
men beleid en beleidsevaluaties achteraf. Recente –
lijk kijkt Suyker (2016) bijvoorbeeld naar het effect
van afwijkingen van voorgenomen overheidsbeleid.
Wij proberen echter een andere vraag te beantwoorden door ook naar de
stabiliserende werking van bestaand beleid te kijken. Zo heeft de keuze
voor een grote collectieve sector een stabiliserende functie tijdens een re –
cessie. De uitgaven aan gezondheidszorg en ambtenaren blijven, zonder
actief ingrijpen, immers grotendeels op peil, waardoor de recessie wordt
gedempt. Hetzelfde geldt voor een royaal stelsel van werkloosheidsuit –
keringen en een belastingbasis die sterk meebeweegt met het bbp. De
andere kant van deze medaille is dat dit geld kost: het overheidstekort
loopt sterk op in een recessie zolang de overheid niet ingrijpt.
Het is niet terecht om, zoals Bomhoff suggereert, alleen naar discretionair
beleid te kijken om de impact van de overheid tijdens de crisis te bepalen.
Elk beleid dat tijdens een recessie zorgt voor een economische stimulans, ten koste van een groter overheidstekort, draagt
bij aan stabilisatie van de economie. In de periode
van hoogconjunctuur loopt het tekort terug en is
de overheid opnieuw een dempende factor in de
economische groei. Deze tegengestelde beweging
van economische groei en overheidstekort geldt
niet alleen voor discretionair beleid, waar Bom
–
hoff op wijst, maar voor de overheidsbegroting in
brede zin. In het laatste hoofdstuk van onze stu –
die scheiden we (met een grove kam) overigens
wel de effecten van discretionair beleid en auto –
matische stabilisatie om de eerdere resultaten te duiden.
Door een brede indicator voor overheidsbeleid te gebruiken kijken we
naar de effecten van zowel actief ingrijpen door de overheid als de sta –
biliserende werking van bestaand beleid. Met deze brede blik heeft de
overheid een belangrijke rol gespeeld in het beperken van de gevolgen
van de financiële crisis voor de Nederlandse economie.
LITERATUUR
Blanchard, O.J. (1993) Suggestions for a new set of fiscal indicators. Parijs: OESO.
Es, F. van, J. Lukkezen en I. van Tilburg (2016) De impact van de overheid op de economie
tijdens de Grote Recessie . Den Haag: Centraal Planbureau.
Suyker, W.B.C. (2016) Opties voor begrotingsbeleid. CPB Policy Brief, 2016(02).
EDUARD J. BOMHOFF
Hoogleraar economie aan Monash University in Maleisië
REACTIE
IRIS VAN TILBURG
Wetenschappelijk medewerker bij het Cen –
traal Planbureau (CPB)
FRANK VAN ES
Beleidsmedewerker bij het Ministerie van Financiën en ten tijde van het besproken CPB-onderzoek werkzaam bij het CPB