Ga direct naar de content

Partiële begrotingsanalyse: Onderwijs

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: september 24 2015

“De nieuwe begroting van SZW kan gezien worden als een belangrijke stap in de richting van een voorschool voor kinderen vanaf 2,5 jaar.”

560Jaargang 100 (4718) 24 september 2015
0
5
0 0
1
0 00
1
5 0 0
2
0 00
Aantal peuters
Aantal uren dat moeder beschikbaar is: K
in dero pva ng Peu te rs p eelz a al Com bin atie Geen o ffic ië le
k in dero pva ng>322 9-3225-2821-2417 -20 12-16< 1 2
Kind of arbeidsmarkt?
ONDERWIJS & WETENSCHAP
D
e meest opmerkelijke begrotings-
post op het terrein van onderwijs
staat in de begroting van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid. Het
kabinet wil zestig miljoen euro uitgeven, zodat
ook peuters die nu nog geen gebruik maken van een peutervoorziening
(zo’n vijftien procent van de peuters) hier naartoe kunnen gaan. De politieke en maatschappelijke discussie rond peutervoorzie –
ningen gaat enerzijds over kwaliteit en anderzijds over toegankelijk –
heid. Aan de basis hiervan ligt de vraag wat het doel is van een peu –
tervoorziening : is deze er in de eerste plaats om ouders de gelegenheid
te geven arbeid en zorg te combineren of om ervoor te zorgen dat
kinderen zich goed ontwikkelen en goed toegerust aan het primair
onderwijs kunnen beginnen? En hoort het dus thuis bij het Ministe –
rie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid of bij het Ministerie van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap? Het naast elkaar bestaan van
kinderdag verblijven (van oudsher bedoeld om ouders de mogelijkheid
tot werken te geven) en peuterspeelzalen (bedoeld voor de ontwikke –
ling van het jonge kind) toont ook deze duale doelstelling. Dit is een
gevoelige discussie omdat sommige groeperingen vinden dat peuters
gewoon moeten kunnen spelen en fel gekant zijn tegen leren op deze
leeftijd, terwijl anderen vinden dat ook het leren een onderdeel is van
de ontwikkeling van jonge kinderen. De afgelopen jaren is er hard gewerkt aan de harmonisatie van de
kinderdag verblijven en peuterspeelzalen. Naast de GGD kreeg ook de
inspectie een rol bij het toezicht op de peutervoorziening , wat het du –
ale karakter verder onderstreept. Daarnaast bleef de overheidsbijdrage
in de kosten van kinderopvang voorbehouden aan werkende ouders,
waaronder eenoudergezinnen (Tweede Kamer, 2015), en beschikken
de gemeentes over een budget voor voorschoolse voorzieningen voor
zogenaamde ‘doelgroepleerlingen’. De Onderwijsraad pleit al langere tijd voor een voorschools stel –
sel met “een vrijwillige, kwalitatief hoog waardige voorziening voor
alle kinderen vanaf 2,5 jaar, waarin spelen, vorming , het voorkómen
van leerachterstanden en opvang bijeen zijn gebracht” (Onderwijs- raad, 2015). Hierbij zou de ontwikkeling van
de leerling centraal moeten staan en de basis-
school de regie moeten hebben. Ook de Ver

eniging van Nederlandse Gemeenten maakt
zich hard voor wat zij noemen een ‘ontwikkel –
recht’ voor alle kinderen van 2,5 tot 4 jaar
(VNG, 2014).
De zestig miljoen die nu is uitgetrokken, is bedoeld voor de ouders
van kinderen die geen gebruik maken van een peutervoorziening. De be –
groting heeft het over kinderen voor wie er geen plek is, terwijl hun ou –
ders ze wel naar een voorschoolse voorziening willen brengen. Kennelijk
doelt men op de ouders die geen aanspraak maken op de kinderopvang –
toeslag voor werkende ouders, noch op VVE-gelden voor doelgroep –
leerlingen. Gegevens uit de OnderwijsMonitor Limburg laten echter
zien dat het hier niet alleen gaat om kinderen van vrouwen die niet of
slechts enkele uren per week werken. Van de peuters uit gezinnen waar de
moeder minder dan 12 uur werkt, gaat 34 procent niet naar een kinder –
dag verblijf of peuterspeelzaal. Bij gezinnen waar de moeder meer dan 32
uur werkt, was dit percentage nog altijd 17 procent. Het aantal uren dat
moeders werken, hangt dus slechts ten dele samen met het type peuter –
voorziening. Figuur 1 toont dat de groep peuters die geen gebruik maakt
van een voorziening uit een grote verscheidenheid aan gezinnen komt
met zowel moeders die niet werken, parttime werken als fulltime wer –
ken. Het gebruikmaken van de peutervoorziening hangt dus niet louter
samen met arbeidsparticipatie en het recht op een kinderopvangtoeslag.
Gericht inzetten van de extra middelen zal dus niet eenvoudig zijn. Het voorstel in de begroting van SZW lijkt een verdere stap in de
richting van de peutervoorziening als onderdeel van ons onderwijssys-
teem: “Goede kinderopvang draagt bij aan een goede start voor kinde –
ren in de maatschappij. Ieder kind heeft het recht op een goede basis.”
(Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2015) Geleidelijk
ontwikkelt zich een systeem waarin er voor alle peuters bekostiging is
om enkele dagdelen naar een peutervoorziening te gaan. In tegenstelling
tot de basisschool komt dit geld niet alleen van de overheid, maar van
ouders, werkgevers en overheid gezamenlijk. Voor verschillende groepen
zijn er verschillende vormen van bekostiging. Zo ontstaat er een systeem
dat dekkend is, maar het is wel een complexe bekostiging die aansturing
en toezicht vergt. Het ligt voor de hand dat er in de toekomst gewerkt
gaat worden aan een vereenvoudiging van dit systeem en aan een gerich –
te toeleiding van kinderen naar een peutervoorziening. Aldus kan deze
aanzet in de begroting van SZW gezien worden als een belangrijke stap
in de richting van een voorschool voor kinderen vanaf 2,5 jaar.
LITERATUUR
Tweede Kamer (2015) Kinderopvang, 31322 (277)
Onderwijsraad (2015) Een goede start voor het jonge kind . Achtergrondnotitie
VNG (2014) Uitwerkingsvoorstel VNG Peuterscenario, Brief aan L.F. Asscher en S. Dekker
(12 september 2014). Vereniging van Nederlandse Gemeenten.
Onderwijsmonitor (2015) Onderwijsmonitor op educatieveagendalimburg.nl
.
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (2015) Rijksbegroting 2016 xv Sociale
Zaken en Werkgelegenheid . Den Haag: Rijksoverheid.
ESB Prinsjesdag 2015
LEX BORGHANS
Hoogleraar aan de Universiteit Maastricht KARIEN COPPENS
Onderzoeker aan de Universiteit Maastricht
Relatie tussen kinderopvang en werkenFIGUUR 1

Auteurs