Ga direct naar de content

Partiële begrotingsanalyse: Belastingen

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 24 2015

“Het grootste probleem bij de belasting op kapitaal is dat vermogensinkomsten niet worden belast.”

Prinsjesdag 2015 ESB
553Jaargang 100 (4718) 24 september 2015
Miljoenennota 2016: een progressieve
vermogensbelasting
OPENBARE FINANCIËN
N
aar aanleiding van Piketty
(2014) barstte ook in Nederland
de discussie los over het belasten
van vermogen. Het is een lang –
gekoesterde wens van de PvdA om iets te doen
aan de scheve verdeling van vermogens in Ne –
derland. De top één procent van de vermogens-
bezitters heeft in 2012 23,4 procent van alle vermogen (exclusief pen –
sioen). De top vijf procent bezit 46 procent, de top tien procent heeft
61,2 procent. De onderste zestig procent heeft helemaal geen vermo –
gen (CBS, 2014). Tegelijkertijd is ook de risicovrije rente zo veel ge –
daald dat mensen méér dan hun rente-inkomsten op spaartegoeden
aan de fiscus moeten afdragen. De commissie-Van Dijkhuizen (2013)
stelde daarom voor om het forfaitaire rendement in box 3 te baseren
op een voortschrijdend vijfjaarsgemiddelde. Wiebes suggereerde in
zijn Kamerbrief op Prinsjesdag in 2014 een vermogenswinstbelasting
(Wiebes, 2014). In de Kamerbrief van juni kwam hij met het voorstel
om verschillende fictieve rendementen te hanteren voor spaartegoe –
den, beleggingen en onroerend goed (Wiebes, 2015). En nu heeft de
regering besloten om in 2016 box 3 aan te passen: het wordt een pro –
gressieve vermogensbelasting (Ministerie van Financiën, 2015). In het huidige belastingstelsel worden in box 3 spaargeld, beleg –
gingen, het tweede huis en overige vermogensbestanddelen belast,
maar niet het eerste eigen huis, de pensioenen en de onderneming. De
fiscus veronderstelt een fictief rendement van vier procent over alle
vermogensbestanddelen. Dat forfaitaire rendement wordt vervolgens
tegen dertig procent belast voor vermogens boven de heffingsvrije
voet van ruim 21.000 euro. In box 3 is er daarom sprake van een ver –
mogensbelasting van 1,2 procent. Dat box 3 ‘forfaitaire vermogens-
rendementsheffing’ heet, is misleidend. De hoogte van de heffing in
box 3 is alleen afhankelijk van het aanwezige vermogen. Werkelijke
vermogensrendementen worden helemaal niet belast. Nederland
heeft met box 3 in 2001 een internationaal fiscaal curiosum gecreëerd.
Harding (2013) laat zien dat vrijwel alle landen rente en dividend be –
lasten. Daarnaast heffen vele landen een belasting op vermogenswin –
sten. Nederland belast feitelijk rente noch dividend noch vermogens-
winst, alleen vermogen. Jacobs (2015) betoogt dat inkomen

uit vermogen zou moeten worden belast,
zowel om doelmatigheidsredenen als om
rechtvaardigheidsredenen. Belastingen op
kapitaal inkomen zijn doelmatig om de ver –
storingen van de heffing op arbeidsinkomen
te verminderen, constructiewerk met bv’s te
voorkomen en overwinsten te belasten. Mensen met grotere kapitaal –
inkomens werken minder en gaan eerder met pensioen waardoor zij
meer rentenieren. Door kapitaalinkomen te belasten nemen de ver –
storingen in de arbeidsmarkt af, aangezien mensen meer en langer blij –
ven werken. Belastingen op kapitaalinkomen moedigen bovendien
investeringen in menselijk kapitaal aan. Belastingen op arbeidsinko –
men remmen die investeringen en belastingen op kapitaalinkomen
heffen die verstoringen deels op. Kapitaalinkomen moet ook worden
belast om te voorkomen dat werknemers de progressieve belasting op
arbeidsinkomen ontwijken door bv’s op te zetten en zich als aandeel –
houder te laten uitbetalen. En het afromen van onverdiend inkomen,
zoals monopoliewinsten en locatievoordelen, is economisch doelma –
tig. Er zijn geen economische inspanningen verricht, in de vorm van
uitstel van consumptie of het dragen van risico, om dit inkomen te
vergaren.
BELAST INKOMEN UIT VERMOGEN
Daarnaast moet kapitaalinkomen worden belast om de herverdelings-
doelstellingen van de overheid tegen de laagste economische kosten
vorm te geven. Wanneer alle verschillen in kapitaalinkomen zouden
voortvloeien uit verschillen in arbeidsinkomen, volstaat het om alleen
inkomen te herverdelen met de progressieve heffing op arbeidsinko –
men. De belasting op kapitaalinkomen levert dan niet méér herverde –
ling op dan al kan worden bereikt met de belasting op arbeid. Echter,
niet alle verschillen in kapitaalinkomen vloeien voort uit verschillen
in arbeidsinkomen. Mensen met hogere arbeidsinkomens ontvangen
gemiddeld ook hogere erfenissen, sparen meer en behalen hogere ren –
dementen, bijvoorbeeld omdat ze riskanter beleggen, betere toegang
tot kapitaal- en verzekeringsmarkten krijgen en meer beleggingsmoge –
lijkheden hebben. De verschillen in kapitaalinkomen die hierdoor ont –
ESB Prinsjesdag 2015
BAS JACOBS
Bijzonder hoogleraar aan de Erasmus Univer –
siteit Rotterdam

ESB Prinsjesdag 2015
554Jaargang 100 (4718) 24 september 2015
staan, kunnen niet worden verkleind door arbeidsinkomen progressief
te belasten. Het is daarom ook wenselijk om kapitaalinkomen te belas-
ten teneinde doelmatig inkomen te herverdelen.
De conclusie luidt dat inkomen uit vermogen moet worden be –
last. Tegenover de doelmatigheids- en herverdelingswinsten van belas-
tingen op kapitaalinkomen staan natuurlijk ook doelmatigheidsver –
liezen in de kapitaalmarkt. Belastingen op kapitaalinkomen verstoren
het spaar- en beleggingsgedrag. Deze zijn verwaarloosbaar als de be –
lastingen op kapitaalinkomen nul zijn (tweede-orde-welvaartseffect),
terwijl de winsten van meer doelmatigheid en herverdeling positief
zijn (eerste-orde-welvaartseffect). De overheid verhoogt het tarief op
kapitaalinkomen net zolang totdat de welvaartswinsten aan de marge
gelijk worden aan de welvaartsverliezen. Wanneer het inkomen uit
vermogen wordt belast, is het in beginsel overbodig om het vermo –
gen zelf nog te belasten. Het zou daarom een grote verbetering zijn
geweest wanneer de werkelijke genoten rente, dividend en vermogens-
winst zouden worden belast. De regering heeft daar niet voor gekozen
en maakt de vermogensbelasting in box 3 progressief. Een vermogensbelasting kent een aantal nadelen ten opzichte van
een vermogenswinstbelasting ( Jacobs, 2015). Een vermogensbelas-
ting is procyclisch en versterkt de conjunctuur. Tijdens hoogconjunc-
tuur behalen huishoudens hoge rendementen, en daalt de gemiddelde
belastingdruk op vermogensinkomsten. Het omgekeerde hebben we
de laatste jaren gezien. Door de zeer lage spaarrentes behalen mensen
nu negatieve nettorendementen en stijgt de belastingdruk. De vermo –
gensbelasting is bovendien degressief. Mensen die hogere rendemen –
ten behalen, betalen gemiddeld minder belasting dan mensen die lage
rendementen behalen. De box 3-heffing laat feitelijk de bovennormale
rendementen – rendementen hoger dan vier procent – onbelast. Het
is economisch doelmatig om bovennormale rendementen te belasten.
Dan deelt de overheid in de pech en het geluk van risicoaverse beleg –
gers en roomt de overwinsten af.
PROGRESSIEVE VERMOGENSBELASTING
De regering heeft voor 2016 het plan opgevat om de vermogensbe –
lasting in box 3 progressief te maken, met drie schijven boven een
vrijstelling. De vrijstelling wordt verhoogd naar 25.000 euro per be –
lastingplichtige per jaar. Voor vermogen tot aan 100.000 euro geldt
een vermogensbelasting van 0,87 procent (30% × 2,9% fictief rende –
ment). Tussen 100.000 en 1 miljoen euro is de vermogensbelasting
1,41 procent (30% × 4,7% fictief rendement). En voor vermogen
hoger dan een miljoen bedraagt de vermogensbelasting 1,65 procent
(30% × 5,5% fictief rendement). De fictieve rendementen en daarmee
de tarieven in de verschillende schijven worden jaarlijks bijgesteld op
basis van de gemiddelde beleggingsrendementen op sparen, beleggen
en onroerend goed. Een progressieve vermogensbelasting komt deels tegemoet aan de
bezwaren van de vlakke vermogensbelasting in box 3, aangezien deze
iets meer gaat lijken op een vermogenswinstbelasting. Vooral als de ta –
rieven jaarlijks worden aangepast op basis van gemiddelde rendemen –
ten. De risicopremie en overwinsten worden hoger belast, hetgeen doel –
matig is. In theorie zal box 3 minder procyclisch worden als de tarieven
ieder jaar worden bijgesteld. Wanneer rendementen stijgen of dalen,
zouden ook de tarieven moeten stijgen of dalen. De progressieve ver –
mogensbelasting zal het degressieve karakter van de box 3-heffing een
beetje neutraliseren. De progressieve vermogensheffing kent echter ook een aantal
bezwaren, want het is nog altijd geen vermogenswinstbelasting. De
heffing blijft daarom nog steeds fundamenteel regressief in vermo –
gensinkomsten. Mensen die pech hebben en verlies maken moeten nog steeds betalen. En diegenen die geluk hebben en grote winsten
boeken, zien hun gemiddelde tarief over hun vermogensinkomsten
dalen. De overheid deelt alleen een beetje in pech en geluk van de
gemiddelde belegger, niet van de individuele belegger.
Omdat de tarieven ieder jaar moeten worden aangepast, kan het
regeringsvoorstel uitdraaien op voortdurende tarief verlagingen van
de vermogensbelasting in slechte tijden en nooit een tarief verhoging
in goede tijden. In dat geval wordt de heffing weer procyclisch en ver –
vliegen ook de meeste voordelen van de progressieve vermogensbe –
lasting. Ten slotte is het bij vermogens niet wenselijk om progressieve
tarieven te hanteren, zoals de regering nu voorstelt. Verschillende
vermogensvormen kunnen eenvoudig in elkaar worden omgezet. De
niet-lineaire tariefstructuur zorgt dan voor belastingarbitrage. En dat
kan nu ook gebeuren. Stel dat vermogenden al hun vermogen relatief
veilig zouden beleggen tegen een rendement van 2,9 procent (het ver –
onderstelde rendement in de eerste schijf ), dan stijgt het effectieve
tarief op dat rendement van 30 procent in de eerste schijf naar 49
procent in de tweede schijf (4,7% / 2,9% × 30%) en 57 procent in
de derde schijf (5,5% / 2,9% × 30%). Die effectieve tarieven worden
nog hoger bij lagere beleggingsrendementen. De berekeningen in Van
Dijkhuizen (2013, p. 28) laten zien dat de maximale effectieve belas-
tingtarieven op vermogensinkomsten in box 1 en box 2 nooit hoger
zijn dan 45 procent. Vermogenden kunnen door de progressieve ta –
riefstructuur in box 3 dus prikkels krijgen om allerlei fiscale construc-
ties te verzinnen met box 1 en box 2, om zo aan de heffing in box 3
te ontkomen, bijvoorbeeld door hun vermogen onder te brengen in
ondernemingen.
CONCLUSIE
Het grootste probleem bij de belasting op kapitaal is dat vermogens-
inkomsten – rente, dividend en vermogenswinsten – niet worden
belast. Box 3 is een bizar internationaal fiscaal curiosum dat op geen
enkele wijze voldoet aan de eisen die theorie en empirie stellen aan
een goed belastingstelsel. Helaas heeft de regering besloten om weer
geen vermogenswinstbelasting in te voeren. Het progressief maken
van de vermogensbelasting in box 3 kent een paar kleine voordelen,
maar ook potentiële nadelen. Door de niet-lineaire tariefstructuur ligt
arbitrage op de loer. Het niet invoeren van een vermogenswinstbelas-
ting is daarom ook een gemiste kans – naast het ontbreken van een
voldragen belastinghervorming.
LITERATUUR
CBS (2014) Vermogensverdeling huishoudens 2006–2012. Statistiek op statline.cbs.
nl.
Commissie-Van Dijkhuizen (2013) Naar een activerender belastingstelsel – eindrapport
Commissie Inkomstenbelasting en Toeslagen. Den Haag: Ministerie van Financiën.
Harding, M. (2013) Taxation of dividend, interest, and capital gain income. OECD Tax-
ation Working Papers,19.
Jacobs, B. (2015) De prijs van gelijkheid. Amsterdam: Prometheus-Bert Bakker.
Ministerie van Financiën (2015) Miljoenennota 2016. Nota over de Toestand van ’s Rijks
Financiën. 34300(1).
Piketty, T. (2014) Capital in the twenty-first century. Cambridge, MA: The Belknap
Press.
Wiebes, E. (2014) Keuzes voor een beter belastingstelsel. Kamerbrief, 32140(5).
Wiebes, E. (2015) Belastingherziening 2016. Kamerbrief, 32140(13).

Auteur