Ga direct naar de content

Statistiek

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: juni 11 2010

statistiek
Internationaal
Eigenbelang dient het belang van de eurozone
Het reddingspakket voor Griekenland heeft de zorgen over dit land nog niet
weggenomen. Deze zorgen houden verband met de aanzienlijke aanpassingen
die Griekenland in de komende jaren zal moeten ondergaan om weer concurrerend te worden. In dit aanpassingsproces kan het land de concurrentiepositie
niet zelfstandig verbeteren via de valuta. Ondanks het feit dat het ­idmaatschap
l
van de eurozone een aanpassing via valutadepreciatie in de weg staat, is
Griekenlands belangrijkste activum echter juist het lidmaatschap van de eurozone. Gesteld kan worden dat in de verhouding tussen een crediteur en een debiteur de laatstgenoemde een aanzienlijke machtspositie heeft indien de schuld
groot genoeg is en de debiteur dus geloofwaardig kan dreigen om niet te betalen.
De nominale staatsschuld van Griekenland is met 273 miljard euro per ultimo
2009 op zichzelf weliswaar relatief klein in vergelijking tot de totale Europese
staatsschuld, maar uit de ontwikkelingen op financiële markten in de afgelopen
weken blijkt dat de zorgen over overheidstekorten en -schulden zich niet beperken tot Griekenland.
Aan het eind van 2009 bedroeg de gezamenlijke publieke schuld van Grieken­
land, Portugal, Spanje, Ierland en Italië 2.824 miljard euro: 40% van de totale
publieke schuld in de eurozone. Een groot gedeelte van deze schuld is in handen
van Europese financiële instellingen. Een uitdijende schuldencrisis zou de
financiële sector onvermijdelijk terugwerpen in een diepe solvabiliteitscrisis en
daarmee de problemen voor alle overheden in de eurozone alleen maar ­ ergroten.
v
Vanwege de machtspositie van landen als Griekenland, Portugal en Spanje
hebben crediteurenlanden met grote vorderingen op deze landen dan ook geen

Yuri Stoutjesdijk (FDA)

andere optie dan in te staan voor de schulden van de
tekortlanden. De garantieregeling die de eurolanden
onlangs overeenkwamen vloeit derhalve niet zozeer
voort uit solidariteit, maar dient een rechtstreeks
eigenbelang. Om dergelijke ­inancieringsproblemen
f
in de toekomst te voorkomen zijn de garanties
wellicht een eerste aanzet voor een permanent
Europees financieringsmechanisme.

Schuldpositie eurolanden in miljarden euro en
p
­ ercentage van het bbp.
1.800

Miljard euro

%

120

1.600
1.400
80

1.200
1.000
800

40

600
400
200
0

Portugal

Spanje

Ierland

Nominale schuld (linkeras)

Griekenland

Italië

België

Frankrijk

0

Schuld als percentage van het bbp (rechteras)

Bron: Eurostat

Monetaire zaken
De stand van de Nederlandse directe investeringen in Zuid-Afrika bedroeg
ultimo 2009 bijna 1 miljard euro (figuur). Vanaf 2004 zijn deze investeringen
met gemiddeld 15% per jaar toegenomen. Het groeitempo is vanaf 2008 wel
afgezwakt, iets dat overigens geldt voor alle directe investeringen uit Nederland.
Ultimo 2009 bedroeg het aandeel van Nederlandse directe investeringen in
Zuid-Afrika 14% op het totaal van Nederlandse directe investeringen in Afrika
van 7 miljard euro. In 2004 was dit minder dan 10%. Zuid-Afrika heeft de
grootste economie van het continent. Het Nederlandse bankwezen heeft nauwelijks directe investeringen in Afrika, het is bijna uitsluitend de niet-financiële
sector die in Afrika investeert. Directe investeringen in Afrika vertegenwoordigen slechts een fractie, zo’n 1,5%, van de wereldwijde directe investeringen
vanuit Nederland. Buitenlandse directe investeringen kunnen een belangrijke
bijdrage leveren aan de economische groei en vermindering van armoede in
ontwikkelingslanden. Ze kunnen het bestemmingsland toegang verschaffen tot
nieuwe geldbronnen, technologieën en kennis, en voor de investeerders nieuwe
afzetmarkten openen. Zuid-Afrika probeert met onder andere fiscale stimuli
inkomende directe investeringen uit het buitenland te stimuleren, in het kader
van een economisch beleid gericht op het ontwikkelen van een sterke particuliere sector. Het land profileert zich nadrukkelijk als land om in te investeren,
gesteund door de wereldwijde aandacht voor het wereldkampioenschap voetbal.
De afgelopen jaren zijn verschillende overheidsbedrijven geheel of gedeeltelijke
geprivatiseerd, maar was er ook sprake van publiek-private samenwerking. Het
relatieve aandeel van directe investeringen in Zuid-Afrika is de laatste jaren
sterk toegenomen ten opzichte van de totale investeringen vanuit Nederland en
de Nederlandse investeringen in Afrika als geheel. Van 2004 tot en met 2006

368

ESB

95(4587) 11 juni 2010

Stand Nederlandse directe investeringen in Zuid-Afrika
in miljoen euro en indexcijfers (basis 2004).
1.200

250

1.000

225

800

200

600

175

400

150

200

Miljoen euro

Stijging directe investeringen Zuid-Afrika

Rini Hillebrand (DNB)

125

0

2004

2005

2006

2007

2008

2009

100

Nederlandse directe investeringen in Zuid-Afrika (linkeras)
Index Nederlandse investeringen in Afrika (rechteras)
Index Nederlandse investeringen in Zuid-Afrika (rechteras)
Index Nederlandse investeringen wereldwijd (rechteras)

Bron: DNB

hielden alle drie nog gelijke tred (figuur), maar vanaf
2007 is een kentering zichtbaar: de investeringen in
Zuid-Afrika nemen nog gestaag toe, maar de totale
directe investeringen vanuit Nederland vlakken sterk
af en die in heel Afrika dalen sterk. In hoeverre de
ontwikkeling van directe investeringen in Zuid-Afrika
gerelateerd kan worden aan het wereldkampioenschap voetbal is lastig in te schatten. Aangenomen
mag worden dat de Zuid-Afrikaanse economie reeds
een significante impuls heeft gekregen van de organisatie van het wereldkampioenschap voetbal.

­

Financiële markten

Bas Verschoor (AFM)

Gewijzigde wetgeving beurzenlandschap
Sinds de invoering op 1 november 2007 van
de EU-beleggingsrichtlijn MiFID, de Markets in
Financial Instruments Directive, bestaan er meer
mogelijkheden voor nieuwe handelsplatformen om
de concurrentie aan te gaan met de gevestigde
handelsplatformen.
Het ontstaan van nieuwe handelsplatformen is een
stimulans geweest voor de ontwikkeling van elek-

Aantal effecten per transactie op Euronext Amsterdam.

Aantal effecten per transactie

2.500

2.000

1.500

1.000

500

0
’1

9

09

nJa

’0

l-’

nJa

Ju

8

08

’0

l-’

n-

Ju

7

07

Ja

’0

l-’

n-

Ju

6

06

’0

l-’

Ja

n-

Ju

5

05

’0

l-’

Ja

n-

Ju

4

04

’0

l-’
Ju

Ja

3

03

Ja

n-

’0

l-’

nJa

Ju

2
’0

l-’

n-

Ju

Ja

02

0

Ongewogen gemiddelde

Gewogen gemiddelde

tronische market makers. Dit zijn partijen die met behulp van snelle computer­
systemen en handelsalgoritmes prijzen berekenen waarvoor ze een effect zouden
willen kopen en verkopen. Gezien de snel veranderende factoren waarop deze
prijzen gebaseerd zijn, moeten de prijzen ook snel aangepast kunnen worden;
dit kan tegenwoordig binnen enkele microseconden.
Er zit een maximum aan het aantal effecten dat voor een afgegeven prijs gekocht
of verkocht kan worden, daarna zal er door de market maker een nieuwe prijs
berekend moeten worden. Een voorwaarde voor elektronische market makers om
te handelen in een bepaald fonds is dat er voldoende vraag en aanbod naar het
fonds is. De figuur laat de ontwikkeling zien van het aantal verhandelde effecten
per trans­ ctie op Nederlands grootste handelsplatform, Euronext Amsterdam.
a
In het ongewogen gemiddeld aantal verhandelde effecten per transactie is geen
duide­ijke trend te ontdekken. Wanneer een gewogen gemiddelde naar omzet wordt
l
berekend, en het aandeel van de omzet van een bepaald fonds in de totale omzet
dus het aandeel van datzelfde fonds voor het gemiddeld aantal effecten per­transactie bepaalt, dan wordt duidelijk zichtbaar dat het gemiddeld aantal effecten
per transactie voor de grotere fondsen sterk gedaald is in de afgelopen jaren. Dit
zijn juist fondsen waar de elektronische market makers handel in drijven. Een
van de bezwaren van grotere institutionele beleggers, zoals pensioenfondsen, bij
deze ontwikkeling, is dat er voor het uitvoeren van grote aan- en verkooporders
steeds meer transacties nodig zijn. Dit brengt extra handelskosten met zich mee.
Tegenargument van de elektronische market makers is dat de prijzen die door hen
worden afgeven scherper zijn dan voorheen, waardoor beleggers lagere handels­
kosten hebben.

Bron: Euronext, bewerking AFM

Arbeidsmarkt

Didier Fouarge (ROA)

Bereidheid om aan postinitiële scholing deel te nemen
(coëfficiënten uit geordend probit-model).
Model 1
Laagopgeleid

Model 2

Model 3

Model 4

Referen- Referen- Referen- Referentie

Middelbaar

tie
0,171**

tie

tie

0,132*

0,134

opgeleid
Hoogopgeleid

0,312*** 0,278***

0,204*** 0,123

Examenangst

Nee

Ja

Ja

Ja

Economische

Nee

Nee

Ja

Ja

Nee

Nee

Nee

Ja

voorkeuren en
locus of control
Persoonlijkheid

* Significant op tienprocent-niveau; ** significant op vijfprocent-niveau;
*** significant op éénprocent-niveau.

Bron: Fouarge, Schils en De Grip, 2010

Bereidheid tot scholing
Laagopgeleiden nemen minder vaak deel aan
cursussen en trainingen dan hoogopgeleiden. Zo
blijkt uit cijfers van het CBS dat de deelname aan
post­nitieel onderwijs door vmbo’ers gelijk was aan
i
9,4% in 2008 terwijl het gelijk was aan 21,9% voor
wo’ers. De ROA Levenslang Leren Enquête laat een
vergelijkbaar beeld zien. In deze enquête wordt in
2004 en 2007 aan respondenten gevraagd hoe

groot de kans is dat zij zouden deelnemen aan een door de werkgever bekostigde cursus. Het gaat hierbij om het trainen van competenties die de respondent zelf belangrijk vindt voor het werk. De cursus vindt plaats onder werktijd
met een beperkte inbreng van de eigen tijd van de respondent: een avond in
de week gedurende een half jaar. Gemiddeld zegt 44% van de werkenden dit
zeker of vrijwel zeker te doen, terwijl de laagopgeleiden dit minder vaak zeggen,
namelijk 36%, dan de hoogopgeleiden, die dit in 47% van de gevallen zeggen.
Examenangst is een van de redenen waarom laagopgeleiden minder aan scholing deelnemen, maar economische voorkeuren en persoonlijkheid spelen ook
een rol. De ROA Levenslang Leren Enquête is gekoppeld aan de DNB Household
Survey die informatie bevat rond economische voorkeuren, dit is een schaal voor
toekomstoriëntatie, een begrip dat gerelateerd is aan tijdsvoorkeur; economische
locus of control, dit is een schaal voor de mate waarin men het economisch lot
in eigen hand denkt te hebben; en vijf schalen voor de verschillende dimensies
van persoonlijkheid, zoals zorgvuldigheid, intellectuele autonomie, extraversie,
vriendelijkheid en emotionele stabiliteit. In opeenvolgende modellen is, naast
variabelen als geslacht, leeftijd en sector van activiteit, voor deze persoons­
kenmerken gecontroleerd. De analyses laten zien dat het verschil in bereidheid
om aan scholing deel te nemen tussen laag- en hoogopgeleiden kleiner wordt
als er rekening wordt gehouden met verschillen in economische voorkeuren en
locus of control. Nadat gecontroleerd wordt voor persoonlijkheid zijn de verschillen in bereidheid tot scholing niet meer significant. Economische voorkeuren en
persoon­ijkheid worden in de literatuur vaak als tijdsconstante kenmerken gezien.
l
Gelet op het belang van deze persoons­ enmerken in de keuze om zich te scholen
k
is het de vraag of beleid veel effect kan hebben op de scholingsdeelname van
laaggeschoolden.

ESB

95(4587) 11 juni 2010

369

Auteurs