Oogjes dicht en snaveltjes toe
Aute ur(s ):
Fieke van der Lecq (auteur)
fieke.vanderlecq@economie.nl
Ve rs che ne n in:
ESB, 89e jaargang, nr. 4445, pagina 507, 29 oktober 2004 (datum)
Rubrie k :
van de redactie
Tre fw oord(e n):
Onlangs kwam Ons Dorp weer bijeen voor de nake-dag en de kvs-Tinbergenmiddag. Eerst werden in ruim twintig sessies de nieuwste
onderzoeksresultaten gepresenteerd. Daarna kwamen twee prominente sprekers: professor Hans-Werner Sinn van het Ifo-instituut te
München en minister Aart-Jan de Geus van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. kvs-voorzitter professor Hugo Keuzenkamp stipte in zijn
welkomstwoord aan dat er in beleid en politiek niet genoeg naar economen wordt geluisterd. Gelukkig waren er zowel economen als
beleidsmakers aanwezig om naar hem en de twee sprekers te luisteren.
Professor Sinn boeide de zaal met stevige uitspraken en confronterende grafieken. Hij definieerde het gebrek aan kinderen als het
grootste Europese probleem, omdat bij gebrek aan een voldoende omvangrijke volgende generatie het Europese welvaartspeil niet kan
worden gehandhaafd. In veel oeso-landen zijn er te weinig jongeren om het inkomen voor de ouderen te verdienen. Vooral in de
Europese Unie gaat de vergrijzing hard aankomen. De totale bevolking van de eu-25 zal de komende 45 jaren afnemen met 21 miljoen
zielen, terwijl er in dezelfde periode netto 124 Amerikanen bijkomen. Dit roept enkele vragen op. Ten eerste: waarom is dit een probleem?
Ten tweede: wat is de oorzaak en is die te verhelpen? Ten derde: welk beleid is noodzakelijk om welvaart op de oude dag te waarborgen?
Sinn bestempelt het teruglopende geboortecijfer als probleem, omdat de toekomstige oudedagsvoorzieningen gevaar lopen. In
Nederland is dit probleem deels ondervangen door onze kapitaalgedekte tweede pijler, maar op Europese schaal dreigt hier een groot
probleem. Vooral in landen waar het omslagstelsel domineert, zal deze demografische crisis tot ernstige gevolgen leiden. In de eu-25
zullen rond 2050 tweemaal zoveel ouderen op werkenden leunen als nu het geval is. Bovendien zijn er minder mensen in de
leeftijdsgroepen waar we nieuwe ondernemingen, innovaties en andere topprestaties van kunnen verwachten. Onze arbeidsproductiviteit
en concurrentiekracht zullen dan ook afnemen. Daardoor komt er minder investeringskapitaal beschikbaar en worden er minder nieuwe
banen gecreëerd, waardoor de welvaart afneemt.
Dit is echter een partiële analyse. Europeanen zijn niet de enige mensen en de wereldbevolking blijft voorlopig toenemen. De verhouding
tussen het aantal mensen en de hoeveelheid en kwaliteit van natuurlijke hulpbronnen wordt door Sinn genegeerd. Juist rijke landen zijn
grootverbruikers van energie en grondstoffen en producenten van afval, zodat meer Europese kinderen tot een hogere ecologische druk
leiden. De kosten hiervan kunnen worden uitgespaard als niet wordt gestreefd naar een stabiele bevolkingsomvang, maar een enigszins
afnemende bevolking. Voor een echte welvaartsanalyse zouden het menselijke en natuurlijke kapitaal dan ook integraal moeten worden
beoordeeld. De daaruit resulterende streefomvang van de bevolking zal hoger liggen dan de huidige prognose, maar lager dan bij een
complete vervanging van de babyboomgeneraties. Hiermee is het pensioenprobleem nog niet opgelost, maar de omvang van het
toekomstige welvaartstekort nauwkeuriger bepaald.
Over de oorzaken van de afnemende Europese bevolking houdt Sinn een brede beschouwing. In navolging van Marx is hij van mening
dat de economische omstandigheden en farmaceutische mogelijkheden bepalend zijn voor de moraal van jonge mensen en niet
andersom. De moderne opvattingen ten aanzien van trouwen, kinderen krijgen en de rol van vrouwen laten zien dat kinderen niet langer
als individuele oudedagsvoorziening hoeven gelden en dat pensioenen niet langer een solidariteitsvoorziening zijn ten behoeve van wie
geen kinderen kon krijgen. Sinn toont aan dat fiscale facilitering van gezinnen kan bijdragen aan verhoging van het kindertal en invloed
heeft op de sociaal-economische klassen waarin de kinderen worden geboren. Helaas gaat hij amper in op de invloed van kinderopvang
op het aantal geboorten, terwijl het gebrek aan goede kinderopvangfaciliteiten veel jonge, werkende vrouwen ervan weerhoudt om aan
kinderen te beginnen. Daardoor vervalt ook een oplossingsrichting die met wat politieke wil tamelijk eenvoudig te realiseren is. Door
goede en goedkope kinderopvang zou de grote fractie kinderloze vrouwen, omlaag gaan.
Voor de te nemen beleidsmaatregelen doet Sinn een gedurfd voorstel. In zijn duale traject worden de ouders van de kinderlozen
onderscheiden. Ouders worden geacht te investeren in de toekomstige generatie, die via het omslagstelsel voor hun inkomsten op
hogere leeftijd zal zorgen. Kinderlozen moeten hier zelf voor zorgen, door geld te sparen en dit te beleggen zodat zij pensioenen op basis
van kapitaaldekking creëren. Dit denkmodel is interessant, maar behoeft nuancering. De kosten van kinderen worden immers ook door
kinderlozen gedragen, bijvoorbeeld via het fiscale stelsel (kinderbijslag, ouderschapstoelagen en onderwijsbudgetten),
ziektekostenpremies met gezinskortingen en kindvriendelijke secundaire arbeidsvoorwaarden van bedrijven. Het netto economische
rendement van kinderen is ongewis, net als bij investeringen in het algemeen. Het hangt af van de opvoeding van de kinderen en of ze
hun opleidingen afmaken en aan het werk gaan. Als dit niet het geval is, zullen ze minder menselijk kapitaal accumuleren, maar wel
consumeren en in het ergste geval negatieve externe effecten veroorzaken. Hun rendement is dan nul of negatief. Het plan-Sinn voorziet
niet in een prikkel voor ouders om hun taken serieus te nemen. Jonge mensen staan slechts voor de keuze om hard te werken en in
financieel kapitaal te investeren, of zich voort te planten en van die plicht verlost te zijn. Over wie welke keuzes zal maken, kunnen we
slechts speculeren. In dit verband was de reactie van de minister extra saillant. Hij vroeg zich af of het feit dat allochtonen meer kinderen
per gezin krijgen dan autochtonen eerder als kans of als bedreiging moet worden gezien. Economendebatten zijn nuttig en boeiend, maar
leiden soms tot uitspraken waar niet-economen zich over verbazen.
Het plan-Sinn waarin men min of meer gedwongen investeert in menselijk kapitaal dan wel in materieel kapitaal is vooral een denkmodel
over pensioenen. Het plan ondersteunt de levensloopgedachte, maar ook die is inmiddels verengd tot een prepensioendiscussie en daar
zijn economen goed in. Wie vraagt zich nog af waarom er verder zo weinig naar economen wordt geluisterd?
Fieke van der Lecq
fieke.vanderlecq@economie.nl
Copyright © 2004 – 2005 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)