Wie verdedigt het pensioenstelsel?
Aute ur(s ):
Bakker, R. (auteur)
De auteur is freelance adviseur. rclb akker@planet.nl
Ve rs che ne n in:
ESB, 89e jaargang, nr. 4425, pagina 51, 6 februari 2004 (datum)
Rubrie k :
Prikkel
Tre fw oord(e n):
Het Nederlandse driepijler pensioensysteem komt niet van de tekentafel, maar is in de maatschappelijke realiteit sinds de naoorlogse
jaren geworden tot wat het nu is. Het vertrouwen in de eerste pijler, het basispensioen van de aow, is nog steeds groot. De tweede pijler
van het werknemerspensioen heeft zich flexibel kunnen aanpassen aan maatschappelijke veranderingen. In de derde pensioenpijler, waar
individuele pensioenproducten worden aangeboden, verdienden levensverzekeraars het geld om een internationaal vooraanstaande
positie op te bouwen. Een halve eeuw al blijkt het pensioenstelsel grote veranderingen aan te kunnen en de economie te stimuleren.
De aandelencrisis sinds 2001, die gepaard gaat met lage rentestanden, een voortgaande loongroei en een verlammende angst voor
terrorisme heeft een ongekende financiële aardbeving veroorzaakt. Tot op heden lijkt de schade beperkt. Er zijn in Nederland geen
verzekeraars omgevallen. Pensioenuitvoerders werken gewoon door. Het pensioenstelsel blijft genereren waarvoor het als geheel
bestaansrecht heeft. Dat is het assembleren en uitleveren van het ouderdomspensioen, overlijdenspensioen en het invaliditeitspensioen.
Toch is er een pensioencrisis. Door de aardbeving zijn namelijk vier zaken bovengronds gekomen die de houdbaarheid van het
pensioenstelsel raken. Ten eerste is de toenemende wisselwerking tussen het pensioenstelsel en de economie niet tijdig onderkend. Er
werd vooral gekeken naar de invloed die de economie had op pensioenen. De crisis heeft laten zien dat de relatie tussen economie en
pensioen wederkerig en ingewikkeld is.
Ten tweede blijkt Marten Toonders ‘wet van Bommel’ niet op te gaan in een vergrijzende economie. Die ‘wet’ suggereert dat een rijk
pensioenfonds eigenlijk alleen maar rijker kan worden. Helaas is onderschat dat een rijk pensioenfonds toch armlastig wordt wanneer het
productieve herstelvermogen (de werkzame beroepsbevolking) te klein is.
Ten derde is het een evolutionair gegroeid pensioensysteem eigen dat er geen verantwoordelijk bestuur voor het gehele pensioenstelsel
bestaat. Er vindt dus geen integrale afweging plaats over noodzakelijke stelselaanpassingen die de toegenomen economische
gevoeligheid van pensioenen verminderen. Ik ken geen bestaand instituut dat die rol kan vervullen. Ook de pvk komt niet in aanmerking.
Haar positie van normatieve toezichthouder maakt dat zij er niet is voor de strategische herpositionering van het pensioenstelsel. De aow
valt sowieso buiten haar toezichtdomein en bovendien heeft zij een bias voor het belang van prudentie bij pensioenuitvoerders. De
laatste factor die de houdbaarheid van het pensioenstelsel raakt, is dat er onvoldoende onafhankelijk onderzoek wordt gedaan naar de
betekenis van het pensioensysteem voor de economie. Voor alles wat maar enige betekenis heeft voor de economie bestaan er
onafhankelijke instituten. Voor de vele honderden miljarden euro’s die in pensioenland omgaan, kunnen we slechts terecht bij een enkele
faculteit, de wrr en – gelukkig in toenemende mate – het cpb.
Voor het overige speelt er een schijn van afhankelijkheid met deelbelangen in het pensioensysteem. Dat is onvermijdelijk het geval bij
accountants, actuarissen en bij hoogleraren die gefinancierd worden door de sector zelf. Zelfs als de onderzoekers onafhankelijk zijn, is
nog niet gegarandeerd dat hun inbreng op prijs wordt gesteld door (politieke) opdrachtgevers1.
Tot nu toe wordt de discussie over de ernst en de mogelijke remedies van de pensioencrisis vooral gevoerd door deskundige
belangenbehartigers. Door het gesteggel over deelbelangen wordt nauwelijks onderkend dat we witte plekken hebben in onze
pensioenkennis. Het is de vraag of het pensioenstelsel via die discussie de revisie krijgt die het nodig heeft. Het is mijns inziens riskant
er met zijn allen maar op te hopen dat onder een paar toezichtklemmen alle belanghebbenden tezamen het pensioenstelsel gaan
optimaliseren. Neem nu de mate van statistische zekerheid die straks wettelijk vereist wordt met betrekking tot de pensioenrechten in de
tweede pijler. Komt de harde zekerstelling van honderden miljarden euro’s tweedepijlerpensioen de economie ten goede? Hoe hoger de
premiestijging is, des te groter lijkt de uitkeringszekerheid in de toekomst, maar ook des te groter het risico dat de economie ontwricht.
Heeft de aow soms een uitkeringszekerheid van 97,5 procent? 2 Wat zegt zo’n getal eigenlijk?
De pensioencrisis is diep en de toekomst van het pensioenstelsel is ongewis. Bij ontstentenis van een eigenaar doet de overheid er wijs
aan een onafhankelijke raad voor het pensioenstelsel in te stellen. Die raad maakt een agenda voor de kennisbouw die nodig is om het
pensioenstelsel zodanig te reviseren dat het kan gaan bijdragen aan economische groei in plaats van er afbreuk aan te doen. Centraal
daarbij staat de vraag hoe we het essentiële belang van vertrouwen in de uitkomsten van het stelsel weten te verenigen met een flexibeler
inrichting ervan.
1 Zie daartoe het verontrustende artikel over de politieke invloed op onderzoek van Guus Berkhout in NRC Handelsblad van 29
november 2003.
2 Sinds het verschijnen van het rapport van de Commissie Financiering Oudedagsvoorziening, Gespiegeld in de tijd, de AOW in de
toekomst, Den Haag, 1987, zijn de aanspraken op en is de (ge ïndexeerde) uitkeringszekerheid van de AOW gaandeweg verminderd.s
Copyright © 2004 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)