Geneesmiddel of pijnstiller?
Aute ur(s ):
Koesveld, E.B.K. van (auteur)
Werkzaam b ij de directie Buitenlandse Financiële Betrekkingen van het Ministerie van Financiën. e.koesveld@minfin.nl
Ve rs che ne n in:
ESB, 88e jaargang, nr. 4411, pagina 399, 22 augustus 2003 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
imf
Een grote groep landen doet langdurig beroep op IMF-krediet. Moet het Fonds vaker nee verkopen?
Het IMF is opgericht om landen tijdelijk krediet te verstrekken om onevenwichtigheden op de betalingsbalans te kunnen corrigeren.
Gemeten over de periode 1971-2000 staan 51 van 128 lenende leden te boek als lang-durige gebruikers. In elke tien jaar lagen ze minstens
zeven jaar aan het IMF-infuus (zie tabel 1) 1.
Tabel 1. Gebruik imf-krediet, 1971-2000a
aantal jaren
krediet
Filippijnen
Pakistan
Senegal
Kenia
Madagascar
Oeganda
Jamaica
…
Argentinië
Uruguay
24
20
20
18
18
18
18
13
12
a. Excl. ‘precautionary arrangements’ (zie tekst).
Naast het gegeven dat deze landen vaak relatief grote problemen kennen, wijst het Onafhankelijk Evaluatiekantoor van het IMF in zijn
rapport terzake op een aantal specifieke redenen. Ten eerste erkent het IMF steeds meer dat be-talingsbalansonevenwichtigheden
voortkomen uit structurele en institutionele problemen. Landen hebben tijd nodig om deze problemen effectief aan te pakken. Ten tweede
wordt het verstrekken van krediet in toenemende mate beschouwd als een goedkeuringsstempel van het gevoerde beleid. Door de
aanwezigheid van een IMF-programma zijn ook andere partijen bereid om middelen beschikbaar te stellen, zoals particulier kapitaal
richting opkomende economieën en hulpstromen naar ontwikkelingslanden. Ten derde geldt dat de surveillance – de regelmatige
consultaties van het IMF met zijn leden over het gevoerde beleid – niet dwingend genoeg is. De noodzakelijke beleidshervormingen
worden vaak alleen genomen indien deze als harde voorwaarden zijn opgenomen in een leenovereenkomst met het Fonds. De vierde
reden voor het langdurige gebruik komt voort uit de misvatting dat de IMF-condities een substituut kunnen zijn voor politieke
zelfbinding en nationaal draagvlak voor de uitvoering van een aanpassingsprogramma. Verder constateert het kantoor dat
hulpprogramma’s vaak te optimistisch zijn en onvoldoende aangeven hoe de veronderstelde groei gerealiseerd moet worden. Ten slotte
spelen geopolitieke overwegingen een rol.
Voor sommige landen is de aanhoudende betrokkenheid van het IMF vaak zeer wenselijk, met name vanwege de signaalwerking richting
markten en donoren. Tegelijkertijd kleven hieraan bezwaren. Een chronisch beroep op IMF-middelen kan de nationale beleidsvorming
ondermijnen en de prikkels voor landen verminderen om problemen zelfstandig en daadkrachtig aan te pakken. Hierdoor blijft het land
aangewezen op adviezen en krediet van het Fonds. Er is een aantal mogelijkheden om de vicieuze cirkel van afhankelijkheid te
doorbreken, waarvan de meeste ook in het rapport staan.
Ten eerste zou een verzwaarde procedure kunnen gelden voor langdurige gebruikers. De staf van het IMF zou overtuigend moeten
aantonen waarom de betrokkenheid van het Fonds gerechtvaardigd blijft en op welke wijze deze op termijn kan worden afgebouwd.
Desbetreffende landen zullen op hun beurt duidelijk moeten maken dat ze bereid en in staat zijn een aanpassingsprogramma uit te voeren.
Anders zouden ze alleen mogen profiteren van de surveillance en technische assistentie van het Fonds. Ten derde dienen de condities in
IMF-programma’s zich primair te beperken tot maatregelen die cruciaal zijn voor het welslagen van de programma’s. Dit versterkt de
effectiviteit van deze programma’s. Ten vierde bepleit het evaluatiekantoor de surveillance van het Fonds onafhankelijker te maken van
de onderhandelingen over leenprogramma’s. Dit bevordert een ‘frisse blik’ op de ontwikkelingen in een land en voorkomt dat de staf te
zeer denkt binnen de kaders van een bestaand of nieuw programma. Zo zouden consultaties plaats moeten vinden wanneer ze het meest
nuttig zijn. Ook suggereert het kantoor de personele samenstelling van de verschillende missies vaker te variëren om een tunnel-visie te
voorkomen.
Ten slotte zou het IMF vaker gebruik kunnen maken van instrumenten die een goedkeuring van het gevoerde beleid impliceren zonder
dat het land ook daadwerkelijk gebruik maakt van IMF-krediet. Een goed voorbeeld hiervan zijn zogenoemde ‘precautionary
arrangements’, die al met succes worden gebruikt voor een aantal opkomende economieën. Dit zijn programma’s waarbij landen aangeven
zich wel aan de overeengekomen voorwaarden te houden, maar niet van plan zijn het bijbehorende krediet op te nemen. Zodoende neemt
de externe schuld niet toe en wordt een dreigende verslaving aan krediet voorkomen.
Helaas trekt het evaluatiekantoor geen algemene conclusies. De vraag of het krediet nu geneesmiddel is of pijnstiller blijft onbeantwoord.
Wel doet het kantoor nuttige voorstellen om de effectiviteit van het Fonds te vergroten en zo veel mogelijk te voorkomen dat het advies
en krediet van het Fonds verworden van geneesmiddel tot pijnstiller. Met pappen en- nathouden zijn landen immers weinig geholpen en
komt ook de geloofwaardigheid van het Fonds op het spel te staan.
1 Independent Evaluation Office, Evaluation of the prolonged use of IMF resources, www.imf.org, 2002.
Copyright © 2003 – 2004 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)