Ga direct naar de content

Internationale handel en eigen regulering

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 22 2003

Internationale handel en eigen regulering
Aute ur(s ):
Buis, M.L. (auteur)
De auteur is verb onden aan de faculteit der Sociale Wetenschappen van de Vrije Universiteit Amsterdam. m.b uis@fsw.vu.nl
Ve rs che ne n in:
ESB, 88e jaargang, nr. 4411, pagina 388, 22 augustus 2003 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):

Tijdens de handelstop van Cancún zou flinke handelsliberalisering kunnen worden bereikt. Een dergelijke liberalisering roept bij
velen gemengde gevoelens op aangezien men bang is dat dit leidt tot een te laag niveau van regulering. Succesvol zijn op het gebied
van internationale handel en een hoog niveau van milieu- en arbeidsregulering worden vaak gezien als tegenstrijdig. De
economische theorie logenstraft deze gedachte; de snelheid waarmee landen reguleringsverdragen ratificeren ook.
‘Anders-globalisten’ vrezen dat internationale handel invloed heeft op het niveau van regulering via een mechanisme dat de ‘race naar de
bodem’ of ‘beleidsconcurrentie’ genoemd wordt. Dit mechanisme veronderstelt dat het aantal of de kwaliteit van de banen dat een land
kan binnenhalen afhangt van de concurrentiepositie ten opzichte van andere landen. Hierdoor zouden alle landen in een
concurrentiestrijd verwikkeld zijn waardoor landen zich alleen maar een minimaal niveau van regulering kunnen veroorloven1.
De cruciale aanname in deze theorie is dat landen met elkaar concurreren. Begin jaren negentig heeft Paul Krugman in een aantal zeer
leesbare bijdragen de onzin van deze aanname aangetoond2. Internationale handel is niet voordelig omdat een land een bepaalde
‘concurrentieslag’ gewonnen heeft. Internationale handel is voordelig omdat landen zich specialiseren in de productie van goederen waar
zijzelf relatief goed in zijn.
Stel bijvoorbeeld dat in Nederland met één dag arbeid vier T-shirts gemaakt kunnen worden of één fiets die vervolgens op de
wereldmarkt geruild kan worden voor vijf T-shirts. Nederland zal dan alle arbeid inzetten op de fietsenproductie en een aantal fietsen
ruilen voor T-shirts. Stel nu echter, dat de fietsenproductie gepaard gaat met vervuiling en dat regulering ervoor zorgt dat in één dag
slechts een halve fiets gemaakt kan worden. Met regulering kan in Nederland met één dag arbeid een halve fiets gemaakt worden of vier
T-shirts die vervolgens op de wereldmarkt geruild kunnen worden voor 4/5 fiets. Nederland zal zich nu specialiseren in de productie van
T-shirts. Als Nederland zonder internationale handel de verbetering van het milieu vindt opwegen tegen de verloren productiviteit (een
halve fiets per dag), dan is dat zeker ook het geval met internationale handel, aangezien er dan minder productiviteit verloren gaat als
gevolg van regulering (slechts 1/5 fiets per dag). Bovendien blijft deze conclusie geldig ongeacht de concurrentiepositie van Nederland.
Het kan zijn dat het buitenland veel meer of juist veel minder T-shirts en fietsen per dag kan maken. De conclusie blijft geldig zolang het
buitenland maar bereid is om één fiets tegen vijf T-shirts te ruilen.
Regulering
Dus alleen onder bijzondere omstandigheden kan internationale handel het niveau van regulering beïnvloeden. Om deze
omstandigheden te kunnen bespreken, is het noodzakelijk eerst regulering en het optimale niveau van regulering te definiëren.
Regulering is een maatregel van de overheid die het gedrag van de burgers inperkt. Het kan bijvoorbeeld een verbod zijn op een
bepaalde productiemethode, of een belasting om het gebruik van een bepaald product duurder te maken. Regulering is nodig als een
producent een gedeelte van zijn productiekosten kan afwentelen op anderen (bijvoorbeeld in de vorm van vervuiling of een onveilige
werkplek). Omdat de producenten op die manier bepaalde productiefactoren (milieu of de gezondheid van de werknemers) gratis of te
goedkoop krijgen zullen zij teveel van deze productiefactoren gebruiken. Aan de ene kant zorgt regulering ervoor dat dit overgebruik
vermindert. Aan de andere kant veroorzaakt regulering een neergang van de productiviteit omdat het grenzen stelt aan de hoeveelheid of
de wijze waarop productiefactoren gebruikt kunnen worden. Het optimale niveau van regulering is het niveau waarbij het verschil tussen
de waarde van het teruggedrongen overgebruik (de opbrengsten van regulering) en de waarde van de daarvoor opgeofferde productie
(de kosten van regulering) maximaal is3.
Internationale handel en het niveau van regulering
Convergentie van reguleringsniveaus
Internationale handel kan het niveau van regulering op twee manieren beïnvloeden. Ten eerste kan deze het optimale niveau van
regulering veranderen, doordat het de prijzen van goederen en daarmee de waarde van de voor regulering opgeofferde productie
beïnvloedt. Stel dat Nederland eerst geen internationale handel dreef, zijn grenzen openstelt en de prijs van fietsen op de wereldmarkt
hoger is dan in Nederland. In dat geval zullen Nederlandse producenten net zolang fietsen exporteren (en daarmee het aanbod in
Nederland terugbrengen) tot de Nederlandse prijs gelijk is aan de wereldprijs. Stel echter dat de wereldprijs lager is dan in Nederland.
Importeurs zullen dan net zolang fietsen importeren tot prijs in Nederland gelijk is aan de wereldprijs. De prijs van fietsen, en daarmee de

waarde van de fietsen die opgeofferd moeten worden voor regulering, zullen dus in alle landen die open zijn voor internationale handel
gelijk zijn. Het prijsniveau, en dus de kosten van regulering, hoeven niet aan elkaar gelijk te zijn in gesloten landen. De niveaus van
regulering in open landen zullen dus minder van elkaar verschillen dan de niveaus in gesloten landen.
Afwijkingen van het optimale niveau
Ten tweede kan internationale handel landen ertoe brengen van het optimale niveau af te wijken. Er zijn drie situaties die hiervoor kunnen
zorgen.
De eerste situatie is dat het land zo groot is dat het de prijzen op de wereldmarkt kan beïnvloeden. Een groot exporterend land heeft
voordeel bij een hogere prijs en kan dit bereiken door een hoger dan optimaal niveau van regulering na te streven. Hierdoor wordt de
productie verkleind en stijgt de exportprijs. Een groot importerend land heeft voordeel bij een lagere prijs en kan dit bereiken door een
lager dan optimaal niveau van regulering na te streven om zo de productie te vergroten en de importprijzen te drukken. De conclusie dat
open landen minder van elkaar verschillen dan gesloten landen is dus alleen geldig voor kleine landen.
De tweede situatie is dat de gereguleerde markt gekenmerkt wordt door onvolkomen concurrentie. Bedrijven kunnen extra winsten
binnenhalen als ze over een zekere mate van marktmacht beschikken. De extra winsten afkomstig van het eigen land resulteren slechts in
een herverdeling van inkomen van consumenten naar producenten, terwijl de extra winsten afkomstig uit het buitenland leiden tot een
stijging van de welvaart (ten koste van de consumenten in het buitenland4). De overheid zal dus proberen het binnenhalen van de extra
winsten uit het buitenland te bevorderen door een te laag niveau van regulering op te leggen5. Imperfecte concurrentie is dus alleen een
argument om het niveau van regulering te verlagen als er sprake is van internationale handel.
De derde situatie is dat belangrijke landen een voortrekkersrol op zich nemen en een hoger niveau van regulering vaststellen. Het is dan
moeilijk om naar deze voortrekkers te exporteren omdat de burgers blijkbaar de voorkeur geven aan een strenger gereguleerd product.
Ook kan de export naar een dergelijk land worden bemoeilijkt omdat bedrijven aldaar een einde eisen aan deze ‘oneerlijke concurrentie’. In
zo’n geval kan het aantrekkelijk zijn voor het exporterende land om het niveau van regulering op te trekken zodat hun exporterende
bedrijven eenvoudiger kunnen aantonen dat zij aan de eisen van de voortrekker voldoen6.
Kortom, uit de theorie zijn de volgende hypothesen af te leiden:
1. internationale handel verkleint de verschillen in het niveau van regulering tussen kleine landen;
2. internationale handel verlaagt het niveau van regulering als de gereguleerde markt gekenmerkt wordt door onvolkomen concurrentie;
3. internationale handel verhoogt het niveau van regulering als belangrijke landen een voortrekkersrol op zich nemen.
Ratificatie van internationale verdragen
Om deze hypothesen te toetsen moet het niveau van regulering op zo’n manier gemeten worden dat vergelijking tussen landen mogelijk
is. Een dergelijk meetinstrument is de tijd die landen nodig hebben om internationale verdragen te ratificeren. Snelle ratificatie is een
teken van een sterke voorkeur voor het niveau van regulering dat voortkomt uit het verdrag. Het geanalyseerde gegevensbestand
bestaat uit de tijd die alle relevante landen nodig hadden om 45 milieu- en arbeidsverdragen te ratificeren. Internationale handel is op
twee manieren gemeten: het volume van internationale handel uitgedrukt als percentage van het bbp7, en een variabele die aangeeft of
de regering veel of weinig restricties aan internationale handel oplegt8. Afhankelijk van de waarden van de volgende variabelen kan het
effect van internationale handel veranderen:
» de omvang van het land, gemeten door het bbp. Op basis van hypothese 1 (kleine landen verschillen minder van elkaar dan grote
landen) en de aanname dat verdragen vaak proberen de verschillen in het niveau van regulering tussen landen te verkleinen, wordt
verwacht dat het effect van internationale handel op de snelheid van ratificatie positiever wordt naarmate het land kleiner wordt;
» de mate van concurrentie binnen de gereguleerde bedrijfstak, gemeten door een variabele die onderscheid maakt tussen bedrijfstakken
met concurrentie9 en bedrijfstakken met onvolkomen concurrentie10. Op basis van hypothese 2 wordt voorspeld dat het effect van
internationale handel op de snelheid van ratificatie negatiever wordt als het verdrag een bedrijfstak met onvolkomen concurrentie treft;
» het belang van landen met een voortrekkersrol. Dit wordt gemeten door de som van het bbp van alle landen die het verdrag al
geratificeerd hebben (de voortrekkers). Op basis van hypothese 3 wordt voorspeld dat het effect van internationale handel op de
snelheid van ratificatie positiever zal worden naarmate de som van het bbp van deze landen groter wordt.
» Daarnaast zijn de volgende controlevariabelen toegevoegd:
» de kracht van de lobby van bedrijven die door het verdrag getroffen worden, gemeten door een variabele die onderscheid maakt tussen
verdragen die een specifieke bedrijfstak treffen en verdragen die alle bedrijven treffen. Aangenomen wordt dat bedrijven in een
specifieke bedrijfstak makkelijker een effectieve lobby kunnen organiseren11. Verdragen die een specifieke bedrijfstak treffen zullen dus
langzamer geratificeerd worden;
» het niveau van democratie, gemeten door twee variabelen. De eerste maakt onderscheid tussen democratieën en dictaturen en de
tweede tussen semi-democratieën en dictaturen12. Aangenomen wordt dat dictators alleen die maatregelen zullen afkondigen die de
productie, en dus hun belastinginkomsten, verhogen (bijvoorbeeld regulering die de productiviteit van werknemers verhoogt).
Democratisch gekozen leiders hebben ook belang bij regulering die het welzijn van de bevolking verhoogt, aangezien dit hun kans op
herverkiezing vergroot13. Om deze reden wordt verwacht dat democratieën sneller zullen ratificeren dan dictaturen.

» de welvaart van het land, gemeten door het BBP per capita. Aangenomen wordt dat burgers in een rijk land een hoger niveau van
bescherming en derhalve regulering vragen. Rijke landen worden dus verwacht sneller te ratificeren;
» het aantal landen dat bij het verdrag betrokken is, gemeten door twee variabelen. De eerste variabele meet het verschil tussen
wereldwijde en lokale verdragen, de tweede het verschil tussen regionale en lokale verdragen. Regionale verdragen omvatten een
werelddeel en lokale verdragen minder dan een werelddeel. Verdragen zullen sneller worden geratificeerd naarmate er minder landen bij
het verdrag betrokken zijn, omdat kleinere groepen landen eenvoudiger tot samenwerking komen.
Daarnaast is ook gecontroleerd voor het verschil tussen milieu- en arbeidsverdragen, het verschil tussen gevallen waarbij de tijd begint
met het ontstaan van het verdrag en gevallen waarbij de tijd begint met het onafhankelijk worden van het land (landen die nog niet
zelfstandig waren bij het begin van het verdrag kunnen het pas ratificeren nadat zij zelfstandig geworden zijn), en voor economische
groei.
Resultaten
Deze gegevens zijn geanalyseerd met behulp van overlevingsanalyse (ook wel bekend als survival analyse of event history analyse).
Deze techniek bevat verschillende modellen, die allemaal andere aannames maken over de verdeling van de tijd tot ratificatie. Het best
passende model veronderstelt dat de tijd tot ratificatie log-normaal verdeeld is. De resultaten van dit model worden weergegeven in tabel
1. De getallen geven het percentage weer waarmee de tijd tot ratificatie per jaar stijgt als gevolg van een stijging van de verklarende
variabele met één eenheid. Uit tabel 1 is bijvoorbeeld af te lezen dat als de som van het bbp van alle voortrekkers (som van bbp van
voortrekkers) met één biljard dollar toeneemt, de tijd tot ratificatie met 0,12 procent per jaar afneemt. Merk op dat een negatief getal
aangeeft dat de variabele een negatief effect heeft op de tijdsduur tot ratificatie en dus een positief effect heeft op de snelheid van
ratificatie. Bovendien kan het totale effect van een verklarende variabele behoorlijk groot worden ook al lijkt het percentage per jaar klein.
Doordat landen erg langzaam ratificeren (Gemiddeld genomen heeft na 40 jaar ongeveer de helft van alle relevante landen geratificeerd)
kunnen de effecten behoorlijk groeien.

Tabel 1. Het percentage waarmee de tijd tot ratificatie per jaar verandert als gevolg van een stijging van de verklarende
variabele met één eenheid
Variabelen

effect op tijd tot ratificatie

handelsgerelateerde variabelen
bbp (biljoenen dollars 1996)
0,00
bbp*volume van handel
0,00
bbp*openheid voor handel
0,00
volkomen concurrentie (0) versus onvolkomen concurrentie (1)
0,33
onvolkomen versus volkomen concurrentie* volume van handel
0,00
onvolkomen versus volkomen concurrentie*openheid voor handel
-0,57b
som van bbp van voortrekkers (biljarden 1996 dollars)
-0,12c
som van bbp van voortrekkers * volume van handel
0,00
som van bbp van voortrekkers * openheid voor hande
-0,06b
volume van handel (% van bbp)
0,008c
gesloten (0) versus open landen (1)
-0,11
controlevariabelen
specifieke verdragen (0) versus Algemene verdragen (1)
-0,48c
dictaturen (0) versus democratieën (1)
-0,21
dictaturen (0) versus semi-democratieën (1)
0,47b
ln(bbp per capita)a
-0,62c
lokaal verdrag (0) versus wereldwijd verdrag (1)
3,29c
lokaal verdrag (0) versus regionaal verdrag (1)
2,33c
onafhankelijk (0) versus afhankelijk tijdens begin verdrag (1) 1,32c
milieuverdrag (0) versus arbeidsverdrag (1)
0,52c
economische groei (%)
-0,01

a. Als het bbp met één procent stijgt, daalt de tijd tot ratificatie met 0,62 procent
b. Significant op 95 procentniveau.
c. Significant op 99 procentniveau.

De effecten van de internationale handel variabelen (‘openheid voor handel’ en ‘volume van handel’) zijn bijzonder aangezien zij kunnen
veranderen als andere variabelen veranderen, doordat interactietermen zijn toegevoegd, bijvoorbeeld ‘som van BBP van
voortrekkers*openheid voor handel’. De interactie term is te interpreteren als de mate waarin het effect van ‘openheid voor internationale
handel’ verandert als ‘som van bbp van voortrekkers’ met één biljard dollar stijgt. Als ‘som van bbp van voortrekkers’ een gemiddelde
waarde heeft dan hebben open landen 0,11 procent minder tijd nodig om te ratificeren dan gesloten landen. Als ‘som van BBP van
voortrekkers’ met één biljard toeneemt ten opzichte van het gemiddelde, moet er -0,06 bij het effect van ‘openheid voor handel’ opgeteld
worden en ratificeren open landen dus 0,11+0,06=0,17 procent per jaar sneller dan gesloten landen. Dat betekent dat het effect van
openheid voor internationale handel negatiever (internationale handel laat landen sneller ratificeren) naarmate landen met een
voortrekkersrol belangrijker worden.
tabel 1 toont aan dat internationale handel geen effect heeft via de grootte van het land, aangezien de interactietermen met internationale
handel en openheid voor internationale handel niet significant zijn. De mate van concurrentie op de gereguleerde markt heeft wel een
minieme invloed op het effect van internationale handel, maar onvolledige concurrentie maakt het effect van internationale handel op de
snelheid van ratificatie positiever in plaats van negatiever. Alleen het effect van internationale handel via het belang van landen met een

voortrekkersrol is bevestigd. Verder vertelt de tabel dat algemene verdragen sneller geratificeerd worden dan verdragen die betrekking
hebben op een specifieke bedrijfstak, dat rijke landen sneller ratificeren dan arme landen en dat verdragen tussen weinig landen sneller
geratificeerd worden dan verdragen tussen veel landen. De effecten van internationale handel via het belang van landen met een
voortrekkersrol en van democratie zijn niet robuust aangezien zij veranderen als modellen met andere aannames geschat worden. Alle
overige effecten zijn robuust14.
Conclusie
Anders-globalisten zien over het hoofd dat internationale handel er slechts voor zorgt dat ieder land zich specialiseert in het type
productie dat het beste bij zijn niveau van regulering en mogelijkheden past. Hierdoor kan internationale handel geen effect hebben op
het niveau van regulering, tenzij er aan andere voorwaarden voldaan wordt. De volgende drie voorwaarden zijn empirisch onderzocht:
het land is groot, de gereguleerde markt wordt gekenmerkt door onvolkomen concurrentie, en er zijn belangrijke landen met een
voortrekkersrol. Voor geen van deze mechanismen is robuuste bevestiging gevonden. Wel zijn er aanwijzingen gevonden voor de meer
politieke effecten van de lobbykracht van bedrijven, de welvaart (en daarmee de vraag naar regulering) en het aantal landen dat bij het
verdrag betrokken is.
Landen die moeten kiezen voor een niveau van regulering kunnen beter rekening houden met politieke factoren dan met internationale
handel. Anders-globalisten zouden in hun race naar de top van
Cancún de illusie van de race naar de bodem moeten laten vallen.

1 Zie bijvoorbeeld N. Hertz, The silent takeover: global capitalism and the death of democracy, William Heinemann, Londen, 2001, blz.
52-53.
2 Bijvoorbeeld: P. Krugman, Myths and realities of U.S. competitiveness, Science, november 1991, blz. 811-815.
3 Ook consumptie kan gepaard gaan met negatieve externe effecten. In dat geval moet de waarde van de opgeofferde consumptie
afgewogen worden tegen de waarde van het teruggedrongen overgebruik.
4 De bedrijven hoeven niet bang te zijn voor protesten uit het importerende land aangezien het consumenten bijna nooit lukt om een
effectieve lobby op te zetten.
5 S. Barrett, Strategic environmental policy and international trade, Journal of Public Economics, 1994, blz. 325-338.
6 D. Vogel, Trading up: consumer and environmental regulation in a global economy, Harvard University Press, Cambridge (Mass.),
1995.
7 Afkomstig van A. Heston e.a., Penn World Table, versie 6.1, Centre for International Comparisons at the University of Pennsylvania,
2002.
8 Afkomstig van J. Sachs en A. Warner, Economic reform and the process of global intergration, Brookings Papers on Economic
Activity, blz. 1-95, 1995.
9 Landbouw, visserij, vracht afhandeling, vrachtvervoer over de weg en handel in wilde dieren en planten
10 Chemie, mijnbouw, vrachtvervoer over de zee en autoproductie
11 M. Olson, The logic of collective action: public goods and the theory of groups, Harvard University Press, Cambridge (Mass.), 1971,
blz. 145-146.
12 Afkomstig van M. Marshall en K. Jaggers, Polity IV project: dataset users’ manual, Center for international development and conflict
management, University of Maryland, College Park, Maryland, 2000.
13 M. Olson, Dictatorship, democracy, and development, American Political Science Review, blz. 567-575, 1993.
14 De modellen die gebruikt zijn om de robuustheid van de resultaten in te schatten zijn non-parametrische (Kaplan-Meier) schattingen
van de effecten van de verklarende variabelen, semi-parametrische regressie (Cox-regressie), en parametrische regressie met andere
aannames omtrent de verdeling van de tijd tot ratificatie (log-logistisch en Weibul). Bovendien zijn er, waar mogelijk, andere variabelen
gebruikt om dezelfde concepten te meten.

Copyright © 2003 – 2004 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur