Sociaal kapitaal en vergrijzing
Aute ur(s ):
Koning, J.de (auteur)
Kunnen, R. (auteur)
De Koning is directeur van seor en hoogleraar arb eidsmarktbeleid aan de Erasmus Universiteit. Kunnen is verbonden aan swob De Kade.
Ve rs che ne n in:
ESB, 88e jaargang, nr. 4398, pagina D26, 27 maart 2003 (datum)
Rubrie k :
Dossier: Sociaal Kapitaal
Tre fw oord(e n):
demografie
Het menselijk kapitaal en de benutting ervan worden negatief beïnvloed door de vergrijzing. Dit kan negatieve gevolgen voor de
economie hebben. Het sociaal kapitaal loopt ook gevaar, maar wordt minder bedreigd.
Sociaal kapitaal heeft op verschillende manieren invloed op de economie. De marktwerking kan verbeteren doordat meer en betere
informatie via netwerken terecht komt bij degenen die economische beslissingen nemen. Ook het vertrouwen in andere mensen en de
wederkerigheid van normen en waarden hebben een positief effect, doordat zij tegengesteld zijn aan zuiver op individueel voordeel
gericht gedrag, zoals liftersgedrag. Vertrouwen en daarmee samenhangende aspecten als rechtszekerheid en sociale cohesie blijken
behalve een indirect effect, dat via hun invloed op de economische prestaties van een land loopt, ook een rechtstreeks effect op het
gemiddelde welzijn van de bevolking te hebben1. Daarnaast zijn er vormen van sociaal kapitaal en sociale participatie die niet direct
betrekking hebben op de formele economie. Gedacht kan worden aan activiteiten als vrijwilligerswerk en hulp aan familie en buren,
die samen te brengen zijn onder de noemer sociale participatie. Ook sociale participatie blijkt volgens internationaal vergelijkend
onderzoek een zelfstandig positief effect te hebben op het gemiddelde welzijn van de bevolking. In dit artikel zullen we ingaan op de
relatie tussen leeftijd en de verschillende indicatoren van (de benutting van) het sociaal kapitaal, te weten: vrijwilligerswerk en
informele hulpverlening, deelname aan verenigingen, vertrouwen en sociale vaardigheden.
Onderzoek
Hoewel de benodigde gegevens in principe aanwezig lijken te zijn, is onderzoek naar de relatie tussen de leeftijdsopbouw van
bevolkingen en de hoeveelheid sociaal kapitaal in een maatschappij ons niet bekend. Wel is, ook in Nederland, vrij veel onderzoek op
micro-niveau gedaan. Daarop gaan we nu nader in.
Vrijwilligerswerk en informele hulpverlening
Tot het midden van de jaren negentig van de vorige eeuw deden ouderen minder vrijwilligerswerk dan jongeren, maar sindsdien is het
verschil verdwenen2. Wat betreft het geven van (informele en georganiseerde) hulp aan buren, bejaarden en gehandicapten, scoorden
personen ouder dan vijftig jaar al vanaf 1985 bovengemiddeld. De vergrijzing van de bevolking wordt sterk geaccentueerd doordat de
naoorlogse ‘babyboom-generatie’ (geboren tussen 1947 en 1956) de pensioengerechtigde leeftijd begint te bereiken. Uit onderzoek blijkt
echter dat de babyboom-generatie niet minder dan andere leeftijdscohorten vrijwilligerswerk verricht en onbetaalde hulp verleent en
evenmin minder contact met familie en buren heeft3. Eerder is het omgekeerde het geval. Uit deze gegevens kan de conclusie worden
getrokken dat de vergrijzing op zichzelf niet tot minder sociaal kapitaal leidt. Ouderen doen niet minder aan informele hulp en
vrijwilligerswerk dan jongeren. Er zijn echter aanwijzingen dat het niveau van informele hulpverlening en vrijwilligerswerk over de hele
linie daalt. In alle leeftijdsgroepen treedt een vermindering van dit type sociaal kapitaal op. De deelname aan vrijwilligerswerk is gedaald
van 44 procent van de bevolking van twaalf jaar en ouder in 1995 tot 31 procent in 2000 en het geven van hulp aan buren, bejaarden en
gehandicapten van dertien procent tot zeven procent. Deze algemene daling doet zich ook voor bij de hogere leeftijdscategorieën. Voor
bijvoorbeeld de onderlinge, informele hulpverlening heeft dit ingrijpende gevolgen. Het percentage 50-64 jarigen en 65 jarigen en ouder
dat buren-, bejaarden- en gehandicaptenhulp verricht, is tussen 1995 en 2000 afgenomen van 21 procent elk tot respectievelijk twaalf en
veertien procent4. Door vergrijzing van de bevolking neemt de druk op zorgvoorzieningen toe. Gedeeltelijk wordt daarin voorzien door
vrijwilligerswerk en informele hulpverlening. Deze activiteiten worden voor een belangrijk deel verricht door mensen die ook een betaalde
baan hebben. Als de animo hiervoor vermindert, maakt dit een vergroting van de formele zorgsector noodzakelijk, waardoor in feite
arbeid aan andere formele productie-activiteiten wordt onttrokken en de welvaart vermindert.
Lidmaatschappen
Lidmaatschap van verenigingen is een andere indicator van sociaal kapitaal. In verenigingen wordt onderling vertrouwen opgebouwd en
leren mensen met elkaar rekening te houden. Personen ouderen dan vijftig jaar waren tot aan de jaren negentig van de twintigste eeuw
ondervertegenwoordigd in het lidmaatschap van verenigingen. Sindsdien hebben zij hun achterstand ingehaald. Momenteel is er tussen
jongeren en ouderen geen groot verschil in het percentage dat lid is van een vereniging. Er is echter wel een duidelijk verschil in het
soort verenigingen waarvan men lid wordt. Ouderen zijn vaker lid van traditionele, verzuilde verenigingen, die meer dan seculiere
verenigingen een collectieve doelstelling hebben. In een analyse, waarin verenigingen niet door de onderzoekers zijn ingedeeld in een
verzuild/seculier-dichotomie, maar van experts een score voor individueel nut en collectief belang hebben gekregen, blijkt dat jongeren
vaker te vinden zijn in verenigingen die vooral individuele voordelen opleveren en maatschappelijk minder nuttig zijn. De geringere
deelname van jongeren aan verenigingen met een collectief doel komt ook tot uiting in een lager lidmaatschap van vakbonden. Mede
daardoor is de organisatiegraad in de afgelopen periode afgenomen. Thans is deze minder dan dertig procent. Uit deze gegevens blijkt
geen verminderd maatschappelijk engagement van de bevolking. Jongeren zijn echter minder vaak lid van een vereniging met een
algemeen maatschappelijk doel zoals kerken en vakbonden. Het is niet aan te nemen dat door de vergrijzing de dalende afname van
verenigingen met een algemeen maatschappelijk doel zal afzwakken. Eerder kan worden aangenomen dat de nieuwe generaties ouderen
op dit punt het huidige gedragspatroon van jongeren zullen volgen. Dit kan mogelijk toenemend liftersgedrag en het moeizamer
functioneren van de op consensus gebaseerde overlegeconomie tot gevolg hebben.
Vertrouwen
Het percentage mensen dat zegt veel vertrouwen te hebben in de medemensen was in 1995 even groot als in 1970. Het vertrouwen in
anderen is overigens groter dan het vertrouwen in de overheid, in politieke partijen en in de televisie, hoewel de verschillende soorten
vertrouwen gecorreleerd zijn. Tussen mensen onder en boven de veertig jaar is er geen verschil in de mate waarin zij vertrouwen hebben
in anderen, ook niet als wordt gecontroleerd voor andere persoonskenmerken5. Vergrijzing van de bevolking zal in dit opzicht derhalve
weinig gevolgen hebben.
Sociale vaardigheden
Uit onderzoek komt naar voren dat oudere werknemers beter dan jongeren scoren op sociale vaardigheden en vooral goed functioneren
in functies waarin sociale vaardigheden een belangrijke rol spelen6. Dit betreft uiteenlopende functies als consultant in de it-sector, als
verkoper in een boekhandel en als beveiligingsfunctionaris. Waar oudere werknemers op sommige punten als flexibiliteit, continue
verwerking van informatie, up-to-date kennis en omgaan met hoge werkdruk gemiddeld minder goed functioneren dan jongeren, wordt
dit in elk geval gedeeltelijk gecompenseerd door betere sociale vaardigheden wat zich op macro-schaal kan vertalen in een hoger sociaal
kapitaal. Door ouderen meer dan thans in te zetten in functies waar hun grotere sociale kapitaal juist tot zijn recht komt, kunnen negatieve
effecten van de vergrijzing worden tegen gegaan. Ook de overdracht van vaardigheden in het algemeen van oudere op jongere
werknemers zou meer aandacht kunnen krijgen.
Conclusie
De vergrijzing van de bevolking lijkt niet te leiden tot een vermindering van het sociaal kapitaal in de Nederlandse samenleving en heeft
in dat opzicht dan ook geen gevolgen voor de economie. Hierbij moeten drie kanttekeningen worden gemaakt. De eerste is dat er een
algemene daling van de deelname aan het vrijwilligerswerk en de informele hulpverlening optreedt, die gecombineerd met de toenemende
zorgvraag een grote rol voor de professionele zorg noodzakelijk maakt. Dit zal ten koste gaan van andere productieve economische
activiteiten. Ten tweede verandert de aard van het sociaal kapitaal in de vorm van verenigingslidmaatschappen doordat jongeren vaker
lid worden van meer op individueel belang gerichte verenigingen. Dit is waarschijnlijk geen leeftijds-, maar een generatie-effect. Op
termijn kan dit de marktwerking bemoeilijken doordat het liftersgedrag sterker wordt en de gevolgen van marktimperfecties (onder andere
als gevolg van liftersgedrag) minder goed kunnen worden opgevangen via collectieve overeenkomsten. In de afgelopen decennia
hebben deze laatste juist een belangrijke bijdrage geleverd aan het economische succes van Nederland. Ten derde beschikken oudere
werknemers gemiddeld genomen over betere sociale vaardigheden dan jongeren en kunnen in arbeidsorganisaties de negatieve
productiviteitseffecten van de vergrijzing derhalve worden gecompenseerd door hen meer in te zetten in functies waarin deze
vaardigheden een belangrijke rol spelen. Wel is denkbaar dat een toenemende arbeidsparticipatie van ouderen ertoe leidt dat hun
deelname aan vrijwilligerswerk en informele hulpverlening (verder) daalt.
Dossier Sociaal kapitaal
F.A. van der Duyn Schouten en J.W. Oosterwijk: Sociaal kapitaal van wetenschap naar beleid
G.M.M. Gelauff: Sociaal kapitaal in de economie
A.B.T.M. van Schaik: Empire van sociaal kapitaal
A.L. Bovenberg en J. Potters: Meten enquêtes en experimenten hetzelfde vertrouwen?
P. Dekker: Tussen sociale cohesie en politieke democratie
G.B.M. Engbersen: De armoede van sociaal kapitaal
L. Borghans en B. ter Weel: Vriendelijk, maar toch duidelijk
R.H.J. Mosch: Sociaal handelskapitaal
S. Beugelsdijk: Neerlands sociale kapitaalbalans
P.H.M. Ruys: De coöperatie als beheerder van sociaal kapitaal
S. Beugelsdijk en N.G. Noorderhaven: Sociaal kapitaal en ondernemingszin
J. Veenman: Allochtonen en hun sociaal kapitaal
J. de Koning en R. Kunnen: Sociaal kapitaal en vergrijzing
S.E.P. Raes: Een overheidsrol bij sociaal kapitaal
D. Wolfson: reactie: Sociaal kapitaal en openbaar bestuur
S.G. van der Lecq: De Dagobert Duck van het sociaal kapitaal
1 Zie hiervoor: R. Veenhoven, Het grootste geluk voor het grootste aantal. Geluk als richtsnoer voor beleid, Inaugurale rede, Rotterdam,
2000.
2 P. Dekker (red,), Vrijwilligerswerk vergeleken, scp, Den Haag, 1999.
3 P. Scheepers en J. Janssen, Informele aspecten van sociaal kapitaal, Mens en maatschappij, jrg. 76, nr. 3, 2001, blz. 183-201.
4 K. Breedveld en A.van den Broek (red.), Trends in de tijd, scp, Den Haag, 2001.
5 J. de Hart, Godsdienst, maatschappelijke participatie en sociaal kapitaal, in: Dekker, op. cit., 1999.
6 J. de Koning, L. van den Boom, A. Gelderblom en J.H. Gravesteijn, Meer vrouwen en ouderen aan het werk: wat zijn de
randvoorwaarden voor werkgevers?, te verschijnen.
Copyright © 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)