Ga direct naar de content

De poorten dicht voor een beter milieu?

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 10 2003

De poorten dicht voor een beter milieu?
Aute ur(s ):
Soest, D. van (auteur)
De auteur is verb onden aan de Universiteit van Tilburg.
Ve rs che ne n in:
ESB, 88e jaargang, nr. 4392, pagina 18, 10 januari 2003 (datum)
Rubrie k :
Uit de vakliteratuur
Tre fw oord(e n):
handel

Anti-globalisten weten het zeker, maar ook de gemiddelde krantenlezer ziet af en toe de bewijzen ervoor langskomen: vrijhandel is
slecht voor het milieu. De gedachtegang hierachter is dat als gevolg van het openen van de grenzen het vanuit concurrentieoogpunt
aantrekkelijk wordt voor vervuilende bedrijven te verhuizen naar landen met een zwak milieubeleid, zoals die in de Derde Wereld.
Volgens deze gedachtegang, de ‘pollution haven hypothesis’, betekent globalisering dat Nederland schoner wordt en India vuiler.
Daartegen gaan mensen graag de barricades op. Tevens voorspelt deze hypothese dat unilateraal milieubeleid in een
geliberaliseerde wereldeconomie minder effectief zal worden vanwege de toegenomen mobiliteit van vervuilende productie.
Overheden zullen in een concurrentiestrijd verwikkeld raken om de laagste milieubelastingen, met een wereldwijde toename van
vervuiling tot gevolg.
Maar is de striktheid van het milieubeleid wel de enige bepalende factor voor de locatiekeuze van bedrijven? Was er niet ook een
theorie die stelt dat het met name de relatieve beschikbaarheid van productiemiddelen is die het handelspatroon bepaalt? En is het ook
niet zo dat handelsliberalisering over het algemeen leidt tot een hoger inkomen, waardoor de vraag naar een schoner milieu toeneemt
en het milieubeleid juist wordt aangescherpt? Tezamen met de pollution haven hypothesis zijn deze twee tegen-argumenten het
onderwerp van studie in een recent artikel van Antweiler, Copeland en Taylor 1.
Als landen identiek zijn in termen van de relatieve beschikbaarheid van productiemiddelen, zal het rijkste land waarschijnlijk het meest
strikte milieubeleid voeren en dus na handelsliberalisering een netto importeur van het vervuilingsintensieve goed zijn. Maar stel nu dat
landen hetzelfde binnenlands inkomen hebben maar dat ze verschillen in de verhouding waarin zij kunnen beschikken over de
verschillende productiefactoren. In dat geval zullen vervuilingsintensieve goederen worden geëxporteerd door landen met relatief veel
kapitaal, de productiefactor die nodig is om die goederen te produceren. Kortweg: hoe rijker, hoe schoner, en hoe groter de beschikbare
hoeveelheid kapitaal, hoe vuiler. Deze twee gedachtenexperimenten suggereren dat landenkarakteristieken zoals het nationaal inkomen
en de beschikbaarheid van productiemiddelen gezamenlijk bepalen hoe de samenstelling van economische activiteit verandert als gevolg
van het openstellen van grenzen, en dus of het aandeel van de vervuilende sectoren in de economie zal toe- of afnemen.
Handelsliberalisering leidt niet alleen tot een gewijzigde samenstelling van de economie, maar ook tot een stijging van het bruto
binnenlands product en van het binnenlands inkomen. Ceteris paribus zal een toename van productie in een economie gepaard gaan met
een toename van de uitstoot van vervuilende stoffen. Maar als de vraag naar een schoner milieu stijgt indien het inkomen toeneemt, zal
handelsliberalisering ertoe leiden dat het milieubeleid wordt aangescherpt. Tezamen met de invloed op de samenstelling van de
economische activiteit in een land, bepalen deze effecten of handelsliberalisering leidt tot een verslechtering van het milieu in dat land, of
juist tot een verbetering.
Wat zijn nu de resultaten voor de verplaatsing van vervuilende productie als gevolg van handelsliberalisering? In hun analyse van het
handelspatroon tussen meer dan veertig landen (waaronder zowel geïndustrialiseerde als ontwikkelingslanden) voor de periode 19711996, vinden Antweiler, Copeland en Taylor dat de productie van vervuilingsintensieve goederen zich met name verplaatst naar landen
waar kapitaalgoederen relatief overvloedig aanwezig zijn, waaronder de meeste West-Europese landen, de vs en Canada.
Derdewereldlanden zijn arm en beschikken over relatief weinig kapitaalgoederen. Het concurrentienadeel dat volgt uit het laatste kan niet
ongedaan worden gemaakt door slap milieubeleid voortkomend uit het eerste. Nederland wordt dus vuiler en India schoner!
Hoewel het effect van handelsliberalisering op de samenstelling van de economie statistisch gezien significant is, is de economische
impact verwaarloosbaar ten opzichte van de andere twee gevolgen van han-delsliberalisering: het productieverhogende effect en de
aanscherping van het milieubeleid als gevolg van de toename van het nationaal inkomen. Als zowel het nationaal product als het
nationaal inkomen met een procent stijgen, blijkt dat de vervuiling gemiddeld met ongeveer een procent daalt. Dat betekent dat
handelsliberalisering zal leiden tot aanscherping van milieubeleid. De totale vervuiling zal afnemen.
Geldt dat voor alle landen? Nee, in niet-democratische landen zoals het voormalige Oostblok blijkt een stijging van het inkomen zich niet
te vertalen in milieuvriendelijker productietechnieken. Hier leidt het productieverhogende effect van handelsliberalisering tot een
toename in de uitstoot van vervuilende stoffen, zonder dat het milieubeleid wordt aangescherpt. Het advies aan de natuurliefhebbers is
dan ook ondubbelzinnig: de barricades op voor meer democratie en vrijere handel!

1 W. Antweiler, B.R. Copeland en M.S. Taylor, Is free trade good for the environment?, American Economic Review, jrg. 91, nr. 4, 2001,
blz. 877-908.

Copyright © 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)

Auteur