internationaal
Buitenlandse invloed op
bedrijfsleven steeds groter
Globalisering en de gevolgen daarvan zoals de overnames
van Nederlandse bedrijven door buitenlandse investeerders
staan sterk in het nieuws. Tot dusverre kon de invloed van
het buitenland op het Nederlandse bedrijfsleven en de
economie echter niet goed worden gekwantificeerd.
O
Rob van der Holst,
Alan Sebo en
Puck van Veen
Statistisch onderzoekers bij
het CBS
794
ESB
m de effecten van de buitenlandse inmenÂ
ging op het Nederlandse bedrijfsleven te
kwantificeren heeft het Centraal Bureau
voor de Statistiek (CBS) een onderzoek
verricht naar de buitenlandse zeggenschap bij
niet-financiële ondernemingen in Nederland. In
dit onderzoek is gebruikgemaakt van de Statistiek
Financiën van niet-financiële ondernemingen (SFO)
van het CBS alsmede van een database van Dun
and Bradstreet. Deze database bevat gegevens over
eigendom en grensoverschrijdende zeggenschap van
ondernemingen.
In dit onderzoek wordt onderscheid gemaakt tussen
niet-financiële en financiële bedrijven. Tot de nietfinanciële sector worden ondernemingen gerekend
waarvan de hoofdactiviteit bestaat uit de productie
van goederen en niet-financiële diensten. Hiertoe
behoren bedrijven met een scala aan economische
bedrijvigheid: van landbouw tot commerciële dienstÂ
verlening, van industrie tot nutsbedrijven. De finanÂ
ciële sector, die bestaat uit banken, verzekeraars
en diverse financiële hulpbbedrijven met als hoofdÂ
functie financiële intermediatie en/of het verlenen
van financiële hulpdiensten, is in dit onderzoek niet
inbegrepen.
Er wordt van buitenlandse zeggenschap over een
onderneming gesproken als meer dan de helft van
de aandelen met stemrecht in bezit is van (een)
niet-ingezetene(n), of als op een andere wijze
sprake is van een meerderheidsbelang van (een)
niet-ingezetene(n). Consequentie hiervan is dat de
buitenlandse moedermaatschappij of investeringsÂ
maatschappij het ondernemingsbeleid bepaalt.
Uit het onderzoek blijkt dat de invloed van het
buitenland op het Nederlandse bedrijfsleven in de
onderzochte periode vanaf 1996 tot en met 2005
is toegenomen. Met een toegevoegde waarde van
283 miljard euro in 2005 waren niet-financiële
ondernemingen goed voor bijna 63 procent van de
Nederlandse economie. Een kwart van deze toegeÂ
voegde waarde, 71 miljard euro, kwam voor rekening
van ondernemingen in handen van het buitenland. In
1996 was dat nog 19,1 procent van de toegevoegde
waarde van niet-financiële ondernemingen, in dat
jaar ruim 34 miljard euro.
21 december 2007
Steeds meer overnames
Er komen steeds meer Nederlandse ondernemingen
in handen van het buitenland. In de periode 1996–
2005 kwam de KLM in handen van Air France,
Koninklijke Hoogovens en British Steel gingen op in
het Britse Corus, en dit kwam later in handen van
het Indiase Tata; DAF Trucks kwam in handen van
het Amerikaanse Paccar. Redenen voor overname
zijn divers. In veel gevallen spelen schaalvergroting,
productieverhoging en/of kostenreductie een rol.
In 2005 werd 25 procent van de toegevoegde
waarde van niet-financiële ondernemingen gerealiÂ
seerd door ondernemingen in buitenlandse handen.
In de industrie was dit aandeel het grootst. Ruim
veertig procent van de toegevoegde waarde in de
industrie werd door ondernemingen in buitenlandse
handen gegenereerd. In 1996 was dat 28 proÂ
cent. In de periode 1996–2005 zijn belangrijke
Nederlandse ondernemingen in de basismetaal- en
transportmiddelenindustrie in handen gekomen van
buitenlandse investeerders.
In 2005 werd binnen de sector vervoer, opslag en
communicatie bijna een kwart van de toegevoegde
waarde gerealiseerd door Nederlandse onderneminÂ
gen in handen van het buitenland. Tien jaar eerder
was dat nog zo’n vier procent. Grootste verschuiving
binnen het vervoer vond plaats in 2003, toen de KLM
in Franse handen kwam. Verder is anno 2005 het
merendeel van mobiele telecomaanbieders in buitenÂ
landse handen. Ook de energiesector is de afgelopen
jaren sterk veranderd. Van een sterk nationaal gericht
systeem met centrale planning gaan we steeds meer
toe naar een Europese energiemarkt. Grote klanten
waren al vrij om een energieleverancier te kiezen en
sinds 2004 is ook de particuliere consument vrij om
te kiezen bij welk bedrijf energie wordt afgenomen.
Reden voor deze liberalisering is de wens om concurÂ
rentie te verhogen en daarmee de afnemersprijzen van
energie te verlagen. De gevolgen van de liberalisering
zijn ook terug te zien in de eigendomsverhoudingen:
in 1996 waren de meeste energie- en waterleidingbeÂ
drijven nog in handen van de overheid. In de periode
daarna zijn er verschillende buitenlandse spelers als
aanbieder op de Nederlandse energiemarkt verscheÂ
nen. Hun gezamenlijke bijdrage in de toegevoegde
waarde van de energiesector was in 2005 gestegen
tot negen procent.
De overnames door buitenlandse ondernemingen zetÂ
ten zich na 2005 voort; zo is Numico in 2007 overÂ
genomen door het Franse Danone, Connexxion door
Transdev, Grolsch door SABMiller en Hagemeyer door
Rexel. In de cijfers zijn overigens ook buitenlandse
bedrijven opgenomen die in Nederland een nieuw
bedrijf hebben opgestart (zogenaamde greenfieldinvesteringen), zoals Cisco en Giant.
Aantrekkelijk Nederland
Een cijfermatige vergelijking van de populariteit van
Nederland als vestigingsplaats met andere Europese
landen valt lastig te maken. Een vergelijkend onderÂ
zoek heeft voor deze landen niet plaatsgevonden.
De spaarzame beschikbare informatie, zoals het
aantal werknemers bij ondernemingen in handen
van het buitenland, lijkt er echter op te wijzen dat
ondernemingen in buitenlandse handen in Nederland
een belangrijkere rol spelen. Nederland heeft dan
ook een flink aantal eigenschappen om een populair
vestigingsland te zijn. Zo heeft het een moderne,
geavanceerde infrastructuur en een hoogopgeleide
beroepsbevolking die meerdere talen spreekt.
Daarnaast zijn er gunstige fiscale voorzieningen (Van
Dijk et al., 2006) en een stabiel politiek klimaat
(Ernst & Young, 2005). Ook heeft Nederland ten
opzichte van ander landen in Europa lage transporten logistiekkosten (KPMG, 2006).
Dit heeft ook voordelen voor de Nederlandse econoÂ
mie; in eerste instantie biedt het (extra/behoud van)
werkgelegenheid, investeringen en belastingmidÂ
delen. Maar er zijn ook positieve indirecte effecten
(Ponfoort et al., 2007). Als een bedrijf bijvoorbeeld
in Nederland een kantoor vestigt, dan moet dit onder
andere voorzien worden van IT-apparatuur en het
moet schoongemaakt en beveiligd worden. Hiervoor
zal men veelal gebruik maken van lokale aanbieders.
Daarnaast zullen werknemers gebruikmaken van
vliegtuigen, het openbaar vervoer of taxi’s, hotels
en entertainment. Bovendien kan een buitenlandse
onderneming nieuwe technologie en innovatie in de
Nederlandse samenleving brengen.
Belangrijkste investeerders
In 2005 hadden de Verenigde Staten het grootste
aandeel in de door buitenlandse ondernemingen
in Nederland gegenereerde toegevoegde waarde.
In 2005 genereerden in Nederland gevestigde
Amerikaanse bedrijven 18,5 miljard euro aan toegeÂ
voegde waarde. Daarnaast behoorden Frankrijk en
Groot-Brittannië tot de belangrijkste investeerders
in Nederland. De Fransen waren goed voor een
toegevoegde waarde van 9,2 miljard euro, de Britse
ondernemingen voor negen miljard.
In 2005 waren Amerikaanse ondernemingen in
Nederland voornamelijk actief in de industrie en
de handel. Sara Lee, Paccar, Philip Morris, Nike,
IBM en Cisco zijn de bekendste voorbeelden. De
in Nederland actieve Franse ondernemingen richÂ
ten zich vooral op de transportsector. In 2005
is AirFrance/KLM de belangrijkste speler in deze
sector. Verder zijn de Fransen met Total in de hanÂ
del en CapGemini in de dienstverlening belangrijke
spelers. British Petroleum en Vodafone zijn namens
Groot-Brittannië de voornaamste ondernemingen en
leveren producten in de handel en communicatie.
Nederlandse ondernemingen in het buitenland
De bronnen die voor het onderzoek gebruikt zijn, lenen zich zeer goed voor het
beschrijven van de activiteiten van ondernemingen in buitenlandse handen in
Nederland. Voor het beschrijven van de activiteiten van Nederlandse onderneÂ
mingen in het buitenland zijn zij echter minder geschikt. Wel geven zij inzicht in
de winsten die door buitenlandse groepsmaatschappijen worden behaald, alsÂ
mede de (boek)waarde van deze groepsmaatschappijen. Deze boekhoudkundige
waarderingen moeten echter met de nodige voorzichtigheid bekeken worden. Zij
worden onder andere beïnvloed door veranderende wisselkoersen en boekhoudÂ
kundige verschillen per onderneming. De in het buitenland behaalde winsten
groeiden van acht miljard euro in 1996 naar 27 miljard euro in 2005. Deze groei
werd voornamelijk behaald in de jaren 2003, 2004 en 2005. Met name in 2000
en 2002 werden de buitenlandse winsten sterk gedrukt door afwaarderingen van
in totaal meer dan tien miljard euro op buitenlandse groepsmaatschappijen. KPN,
Getronics en Versatel bleken na het uiteenspatten van de ICT-luchtbel een veel te
hoge prijs betaald te hebben voor hun buitenlandse acquisities. Ook Numico en
Ahold moesten hun buitenlandse overnamesafwaarderen.
In 1996 waren buitenlandse groepsmaatschappijen goed voor ongeveer vijf
procent van de financiële bezittingen van Nederlandse ondernemingen. In 2005
was dit gegroeid tot ongeveer veertien procent. In 2002 was dit echter nog
negentien procent, maar ten gevolge van de afwaarderingen viel het buitenlands
belang in 2003 terug tot elf procent.
Productie-eenheden van onder andere Philips, Stork en Unilever zijn ook in de
loop der jaren verplaatst naar lagelonenlanden. Ook kan het vestigen van een
kantoor in nieuwe groeimarkten, zoals China en India, aantrekkelijk zijn.
Conclusie
De uitkomsten van dit onderzoek wijzen erop dat in de periode 1996–2005
de buitenlandse invloed op het Nederlandse bedrijfsleven groter is geworden.
Andersom nemen winsten van Nederlandse ondernemingen in het buitenland toe
in deze periode en zijn de buitenlandse groepsmaatschappijen een groter deel uit
gaan maken van de financiële activa.
Het feit dat buitenlandse ondernemingen zich steeds meer in Nederland vestigen
heeft effecten voor de Nederlandse economie, zoals extra werkgelegenheid of
behoud ervan, investeringen en belastingmiddelen. Maar ook indirecte effecten
treden op doordat lokale bedrijven als toeleverancier van goederen en diensten
optreden. Ook kan een buitenlandse onderneming nieuwe technologie en kennis
in Nederland brengen. Verder gelden de meeste omstandigheden die Nederland
aantrekkelijk maken voor buitenlandse investeerders, uiteraard ook voor onderÂ
nemingen in Nederlandse handen. Daarmee lijken de voorwaarden gunstig voor
economische groei in een nog steeds verder globaliserende wereld voor de kleine
en open Nederlandse economie.
De andere kant van de medaille is dat werknemers hun baan verliezen door de
verplaatsing van Nederlandse productie naar lagelonenlanden. Een precieze
schatting van de gevolgen hiervan voor de werkgelegenheid in Nederland is
moeilijk te maken.
Literatuur
Dijk, M. van, F. Weyzig en R. Murphy (2006) The Netherlands:
A tax haven? http://www.somo.nl/html/paginas/pdf/
netherlands_tax_haven_2006_NL.pdf.
Ernst & Young (2005) The Netherlands… taking care of the
future – Netherlands Attractiveness Survey 2005. http://www.
ey.nl/download/publicatie/ ILAS_Netherlands_Attractiveness
_Study_2005.pdf.
KPMG (2006) Competitive alternatives 2006. http://www.competitive alternatives.com/ results/reports.asp.
Ponfoort, O., L. Oh, S. Boom, T. Tamminga en R. Barendrecht
(2007) Buitenlandse investeerders zijn groeiversnellers voor de
Nederlandse economie. http://www.berenschot.nl/ publicaties/
rapporten/?ActItmIdt=10274.
ESB
21 december 2007
795