Op weg naar een tweetaks?
Aute ur(s ):
Caminada, D.L.J. (auteur)
Afdeling Openb are Financiën, Fiscaal-economisch departement, Faculteit der Rechtsgeleerdheid, Universiteit Leiden.
Ve rs che ne n in:
ESB, 85e jaargang, nr. 4250, pagina 279, 7 april 2000 (datum)
Rubrie k :
Prikkel
Tre fw oord(e n):
Het voorstel van de nieuwe wet inkomstenbelasting 2001 (IB 2001) heeft brede politieke steun in de Tweede Kamer gekregen. Er is
vooral gediscussieerd over de inkomenspositie van middengroepen met jonge kinderen en over de vraag of een forfaitair, dan wel het
werkelijk rendement inclusief vermogenswinsten van vermogen in box III zou moeten worden belast. Voor het laatste valt veel te
zeggen. Hoe dan ook, vanwege de stabiliteit in de belastingopbrengsten en om een dam op te werpen tegen fiscaal trapezewerk komt er
een laag vast tarief van dertig procent over een fictief rendement van vier procent op bijna alle vormen van vermogen.
Een ander pikant element uit de belastingplannen heeft veel minder de aandacht getrokken: de omzetting van de aftrek voor werkelijke en
forfaitaire arbeidskosten in een arbeidskorting. Wordt hier de eerste stap gezet naar veel verdere aftrekbeperking om nog lagere
belastingtarieven te financieren? Onder het huidige stelsel rekenen belastingplichtigen aftrekposten af tegen hun toptarief. Progressie in
de tariefstructuur impliceert niet alleen dat hogere inkomens tegen een hoger tarief worden belast, maar ook dat een bepaald bedrag aan
aftrek voor veelverdieners in guldens meer oplevert dan voor mensen met bescheiden inkomens. Dit is een wezenlijk onderdeel van het
huidige progressieve belastingstelsel. In de nieuwe belastingwet wordt dit principe deels verlaten.
In de IB 2001 worden twee soorten aftrekposten niet langer tegen het toptarief van belastingplichtigen verrekend: in de plaats hiervan
komen voor iedereen gelijke bedragen aan korting op de verschuldigde belasting (‘tax credits’). De belastingvrije sommen worden
omgezet in heffingskortingen en een vaste arbeidskorting komt in de plaats van de huidige arbeidskostenaftrek. Deze systematiek biedt
mogelijkheden om lagere toptarieven, waarvan hogere inkomens profiteren, te financieren via de beperking van het fiscale voordeel van
aftrekposten, waarvan vooral hogere inkomens last hebben. Hoe zit dat?
De belastingvrije som is meer waard voor mensen die over hun laatstverdiende gulden veel belasting betalen. Omzetting in een vast
bedrag treft logischerwijs burgers die nu aftrekken tegen het vijftig procents- en zestig procentstarief. Lagere tarieven, in de ib 2001
respectievelijk 42 procent en 52 procent, bieden deze belastingplichtigen echter compensatie. Fundamenteel anders ligt de omzetting van
de arbeidskostenaftrek in een arbeidskorting; die korting geldt immers niet voor iedereen. Alleen werkenden krijgen vanaf het
minimumloon een vast bedrag aan korting van 1770 gulden, terwijl uitkeringsgerechtigden geen arbeidskorting krijgen. Voor werkenden en dat is nieuw – zullen positieve en negatieve inkomensbestanddelen fiscaal verschillend worden behandeld. Arbeidsinkomen blijft in
het nieuwe stelsel progressief belast, maar voor arbeidskosten geldt een vaste korting.
Hier wordt de weg gebaand om in de toekomst ook alle andere aftrekposten als belastingkorting te behandelen. Compenseer hogere
inkomens via nog lagere toptarieven. Een ‘flat rate personal income tax’ komt dan in zicht. Mits slim vormgegeven, kunnen de
koopkrachteffecten van zo’n kostendekkende uitruil tussen aftrekbeperking en lagere tarieven redelijk binnen de perken blijven.
De IB 2001 gaat dus al een klein stukje in die richting. Een klein stukje, omdat vooral is gesnoeid in struikjes, terwijl de grote bomen in het
bos van aftrekposten vooralsnog fier overeind staan. Zo blijft de aftrekbaarheid van de hypotheekrente van de eerste woning en van de
premies voor pensioen- en werknemersverzekeringen ongemoeid. Nu is er vanzelfsprekend nogal wat politieke moed nodig om deze
aftrekposten te beperken, maar ook de politieke baten – in de vorm van fors lagere tarieven – kunnen hoog oplopen.
Om de gedachte te bepalen een rekenvoorbeeld. Als alle resterende aftrekposten onder de Wet IB 2001 als belastingkorting zouden
worden behandeld, levert dat de schatkist zo’n 25 miljard gulden extra op. Dit bedrag is voldoende om een aantrekkelijke tariefstructuur te
financieren, bijvoorbeeld twee schijven met tarieven van dertig procent en veertig procent, waarbij de eerste schijf doorloopt tot
honderdduizend gulden. Bij een gelijke opbrengst voor de schatkist zijn dus slechts twee oplopende tarieven nodig. Vooral de tarieven
voor midden- en hogere inkomens dalen in het rekenvoorbeeld, omdat belastingplichtigen in deze inkomensgroepen vaak en veel gebruik
maken van aftrekposten. Hun verlies aan fiscaal voordeel van aftrekposten als gevolg van heffingskortingen wordt zo gecompenseerd
door tariefverlaging. Aangezien de progressieve werking van het stelsel dan nauwelijks afneemt, kunnen uit het oogpunt van een
rechtvaardige verdeling van de belastingdruk weinig bezwaren tegen zo’n uitruil worden ingebracht.
Deze systematiek sluit naadloos aan bij de Wet IB 2001, waarover politieke overeenstemming bestaat. Het inkomensbegrip en de
aftrekbaarheid van onder meer de hypotheekrente en pensioenpremies blijven als zodanig gehandhaafd. Wel zullen aftrekposten tegen
een lager tarief worden afgerekend, conform de systematiek van de nieuwe arbeidskorting. Kortom, de introductie van belastingkortingen
biedt interessante perspectieven. Vooralsnog blijven de (top)tarieven door de resterende aftrekposten hoger dan nodig.
Copyright © 2000 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl )