netwerksectoren
De prijs van
toegangsregulering
Ontvlechting en toegangsregulering gelden sinds de
vroege jaren negentig als de middelen die hardnekkige marktmacht in netwerksectoren moeten breken.
Dit artikel bekijkt de huidige toegangsregulering voor
enkele netwerksectoren en concludeert dat toegangsregulering vooral in dynamische netwerksectoren
averechts kan werken.
Z
Joost Poort en
Barbara Baarsma
Joost Poort is senior onderzoeker bij SEO Economisch Onderzoek en
Barbara Baarsma is adjunct directeur bij SEO
Economisch Onderzoek.
58
even jaar geleden, op 23 september 1999, werd voor het eerst in
de parlementaire geschiedenis het
woord netwerksector opgetekend.
De primeur was aan premier Kok. Tijdens de
Algemene Beschouwingen probeerde hij de
angst weg te nemen dat met de introductie
van marktwerking bij de voorziening van elektriciteit, gas en water de publieke belangen
verkwanseld zouden worden.
Inmiddels is het begrip netwerksector ingeburgerd geraakt in het parlementaire en
publieke debat. En hoewel duidelijk is dat de
voorziening van gas, water en licht eronder
vallen, evenals riolering, de spoorwegen en
het telefoonnet, is er onder economen geen
eenduidige definitie.
Het hart van een netwerksector wordt gevormd door een materieel of immaterieel
netwerk van leidingen, knooppunten of
gebruikers. Veelal is sprake van hoge verzonken kosten, overstapkosten, standaarden
complementariteit en compatibiliteit. Het
netwerk kent over het algemeen schaalvoordelen, dichtheidsvoordelen en combinatievoordelen: een groter netwerk is efficiënter;
intensievere benutting verlaagt de kosten
per eenheid; en het biedt voordelen voor de
aanbieder of de afnemers wanneer meerdere
producten of diensten via hetzelfde netwerk
worden geleverd. Daarnaast kennen sommige
ESB december
2006
netwerksectoren positieve externaliteiten
tussen gebruikers, wat inhoudt dat de waarde
van het netwerk voor gebruikers toeneemt
naarmate er meer zijn aangesloten. Stuk voor
stuk zijn dit kenmerken die het ontstaan van
marktmacht of zelfs een monopolie in de
hand werken.
Verticale integratie
Het netwerk is doorgaans onderdeel van een
verticale keten of productiekolom. Zo bestaat
de elektriciteitsvoorziening uit achtereenvolgens opwekking, transmissie, distributie en
levering. Voor het treinverkeer is niet alleen
spoorrails maar ook materieel en een dienstregeling nodig. En voor het gebruik van een
computerprogramma zijn tevens een besturingssysteem en hardware nodig. Dit zijn de
hierboven genoemde complementariteit en
compatibiliteit.
Een algemeen probleem in netwerksectoren
is, dat de marktmacht die voortvloeit uit het
netwerk besmettelijk is voor de rest van de
verticale keten, zoals de levering en productie
van elektriciteit, het leveren van treinvervoer
en het aanbieden van internettoegang en televisie. In de loop der tijd zijn veel netwerksectoren zo uitgegroeid tot verticaal geïntegreerde
mastodonten die dankzij hun controle over
het netwerk de hele keten kunnen domineren.
Wanneer de overheid zich afzijdig houdt, of
– nog erger – eigenaar is van het netwerk, kan
deze situatie blijven voortbestaan, ook al zijn
er op de verticaal geïntegreerde markt minder of geen schaalvoordelen. Het maakt zelfs
niet uit of de netwerkeigenaar op deze markt
ronduit inefficiënt is.
Brussels recept
In de jaren negentig is deze situatie in veel
netwerksectoren op last van Brussel door-
broken. In bijvoorbeeld de elektriciteits- en
gasvoorziening, de spoorwegen en de telefonie
is met toegangsregulering of ontvlechting
concurrentie in een deel van de bedrijfskolom
geïntroduceerd. Hierdoor is het voor nieuwe
toetreders en bestaande bedrijven elders in
Europa mogelijk geworden in een deel van de
keten te concurreren met de oude monopolist.
Toegangsregulering en ontvlechting bestaan
in verschillende gradaties. De lichtste variant,
onderhandelde toegang, mag eigenlijk geen
regulering heten. In deze variant besluit de
netwerkeigenaar derden toegang te verlenen
op basis van een vrijwillige zakelijke overeenkomst. Toch kan deze vorm van toegang
met de nodige druk van overheden tot stand
komen, bijvoorbeeld wanneer regulering in het
vooruitzicht wordt gesteld als de onderhandelingen mislukken. Gereguleerde toegang is dan
een zwaarder instrument, waarbij de toegangsvoorwaarden en de toegangsprijs door de overheid of een toezichthouder wordt opgelegd.
Optimale regulering van het toegangs- of
gebruikstarief is geen eenvoudige zaak, zeker
wanneer het een verticaal geïntegreerd netwerkbedrijf betreft dat ook nog eens meerdere
producten of diensten levert. Om de toewijzing
van kosten aan de gereguleerde netwerkdienst
transparanter te maken, kan een administratieve scheiding worden aangebracht. Dit wordt
ook wel aangeduid als ‘Chinese muren’ en
betekent dat partijen een aparte boekhouding
bijhouden voor netwerkdeel en de overige
activiteiten. In sectoren zoals de spoorwegen
en de elektriciteitsvoorziening is een dergelijke
vorm van ontvlechting met een Europese richtlijn al langer verplicht (richtlijnen 91/440/EEC
respectievelijk 96/92/EC).
Nog een stap verder gaat een juridische
scheiding, waarbij de verschillende activiteiten in de verticale kolom moeten worden
ondergebracht in afzonderlijke juridische entiteiten (binnen een zelfde holding). Dit vergroot de transparantie verder. In Nederland is
zo’n organisatorische scheiding aangebracht
tussen het spoorwegnet – dat na wat organisatorische omzwervingen is ondergebracht in
Prorail – en de dienstverlening, hoofdzakelijk
de NS. Ook in de elektriciteitssector is sprake
van een juridische scheiding op grond van EU
richtlijn 2003/54/EG. Nog een stap verder gaat eigendomssplitsing:
de aandelen (en dus ook de zeggenschap) van het netwerk zijn dan
in andere handen dan de aandelen van het bedrijf dat commerciële
activiteiten verzorgt.
Economische argumenten
Behalve ideologisch getinte motivaties zoals het bevorderen van de interne
Europese markt en creëren van gelijke kansen voor toetreders, zijn er ook
puur economische argumenten voor toegangsregulering en ontvlechting.
In de eerste plaats maakt het efficiënte toetreding mogelijk.
Marktpartijen die op een onderdeel van de productiekolom goedkoper
kunnen produceren dan het oude geïntegreerde netwerkbedrijf, krijgen
daartoe de kans. Dit levert een maatschappelijke besparing op, en leidt
idealiter ook tot lagere tarieven voor de eindgebruiker.
Hoe plausibel deze motivatie ook moge klinken, geheel bevredigend is
ze niet. Vanuit het oogmerk van winstmaximalisatie zou het netwerkbedrijf er namelijk ook zonder dwang toe moeten overgaan om een
efficiëntere partij toe te laten. Wanneer de productiekosten in de totale
kolom afnemen, valt immers meer winst te verdelen tussen netbedrijf
en toetreder. In het geval van een leveringsbedrijf zou het onderhandelde toegangstarief dan ongeveer gelijk zijn aan de kosten van het bieden van toegang, plus de marge bij geïntegreerde levering. Uitsluitend
een efficiëntere toetreder zal dan winst kunnen maken op de levering.
In het verlengde van efficiënte toetreding ligt ook innovatie door partijen die nieuwe eindproducten kunnen bieden over het netwerk. Een
netwerkeigenaar zal dergelijke bedrijven in principe uit eigenbelang
toegang verschaffen. Commerciële bedrijven in andere sectoren maken
dagelijks dergelijke ‘make-or-buy’-afwegingen. Zo zijn in de platte
televisies van Philips bijna alle onderdelen door concurrenten zoals
Samsung gemaakt. Philips accepteert dus onderdelen van concurrenten
in zijn eindproduct, en Samsung accepteert dat een concurrent zijn
onderdelen onder eigen naam verkoopt.
Weliswaar kunnen er voor netwerkbedrijven overwegingen zijn efficiënte en innovatieve toetreders toch te weren. Wanneer voor het
management het beschermen van eigen personeel of het opbouwen
van een imperium belangrijker is dan winstmaximalisatie, zal toegang
worden geweigerd. Ook kunnen contractuele onzekerheid en wantrouwen tussen partijen een belemmering zijn voor vrijwillige toegang,
evenals de vrees dat een toetreder in de toekomst een eigen netwerk
zal aanleggen en zo een volwaardige concurrent wordt. Maar afgezien
daarvan bestaan er dus duidelijke prikkels om ook zonder toegangsregulering en ontvlechting ruim baan te geven aan efficiënte en
innovatie toetreders. Sterker nog, de hierboven geschetste vrijwillige
toegangstarieven corresponderen met de zogeheten efficient component pricing rule (ECPR) of Baumol-Willig-rule die (bij gegeven retailprijzen) ook voor een toezichthouder de optimale keuze is (Armstrong
and Sappington, 2006).
Een iets ander economisch argument ten gunste van ontvlechting en
toegangsregulering is dat concurrentie in een deel van de keten ook
het netwerkbedrijf zal dwingen op zijn betwiste activiteiten efficiënter
ESB december
2006
59
en innovatiever te worden. Wanneer eindgebruikerstarieven vrij zijn en
toegangstarieven gereguleerd worden, kan dat leiden tot lagere prijzen
en meer (gedifferentieerd) aanbod voor afnemers.
Deze uitkomst is echter direct afhankelijk van de vraag hoe streng de
toegangstarieven worden gereguleerd. Gebeurt dit niet streng genoeg,
dan heeft de netwerkeigenaar de mogelijkheid voor zogeheten margin
squeeze: hij kan toetreders uit de markt drukken door de marge op netwerktoegang te gebruiken om zijn verliezen op de eindgebruikersmarkt
te compenseren. Opnieuw geldt dat dit een economisch irrationele strategie is, tenzij de kruissubsidies in een later stadium kunnen worden
goedgemaakt, bijvoorbeeld als gevolg van toetredingsbarrières. Als dat
het geval is, blijft margin squeeze ook bij lagere toegangstarieven een
reëel gevaar, dat dan weer kan worden geattaqueerd door de netwerkeigenaar minimumprijzen op te leggen.
Is de toegangsregulering te streng, dan kan inefficiënte toetreding resulteren: partijen met hogere productiekosten dan de netwerkeigenaar
– die dus geen economisch bestaansrecht hebben – betreden de markt
omdat zij onder de werkelijke kostprijs toegang krijgen tot het netwerk.
Wanneer de netwerkeigenaar dan ook nog aan minimumprijzen gebonden is, krijgen inefficiënte toetreders vrij spel.
Aan deze kritische kanttekeningen bij toegangsregulering en ontvlechting moet nog worden toegevoegd, dat het verticale synergie kan
vernietigen. Innovaties waarvoor afstemming tussen verschillende
actoren nodig is – denk bijvoorbeeld aan de invoering van slimme
elektriciteitsmeters – worden lastiger, zeker wanneer er veel toetreders zijn om rekening mee te houden. Tot slot kan ontvlechting zonder
adequate regulering van het netwerk leiden tot dubbele marginalisatie: wanneer de verschillende schakels in de keten elk apart hun
winst kunnen maximaliseren, leidt dat dan tot hogere prijzen en lagere
welvaart.
Samenvattend is te stellen dat gereguleerde toegang zeker in statische
markten vaak niet nodig is om een optimale uitkomst te bereiken, als
netwerkbedrijven beogen hun winst te maximaliseren. Wordt toegang
toch gereguleerd, dan valt of staat het succes met de juistheid van de
toegangstarieven.
Investeringsprikkels
Het belang van juiste toegangstarieven wordt nog verder vergroot door
de investeringsprikkels die ermee samenhangen. Dit speelt vooral een
grote rol wanneer het oogmerk van toegangsregulering is om toetreders te stimuleren om geleidelijk hun eigen netwerk te ontwikkelen.
Hieronder zal blijken dat dit bij telecommunicatie en post een belangrijke overweging is.
Te lage toegangstarieven kunnen dan niet alleen inefficiënte toetreders uitlokken, maar bovendien de prikkel bij toetreders wegnemen
om een eigen netwerk aan te leggen: waarom zelf bouwen als je
het goedkoper kan inkopen? Wanneer toetreders geprikkeld moeten
worden te investeren, is het dus zaak de toegangstarieven niet te laag
vast te stellen.
60
ESB december
2006
Toch betoogt Pindyck dat juist dat vaak wel
het geval is. Gereguleerde toegangsprijzen
worden vaak gebaseerd op complexe berekeningen van de kosten om toegang te leveren.
Om te voorkomen dat een inefficiënt netwerkontwerp of nodeloos hoge investeringen uit
het verleden daardoor worden afgewenteld op
toetreders, ligt het daarbij in de rede te kijken
naar de verwachte toekomstige kosten om het
netwerk in bedrijf te houden of uit te breiden.
In dynamische sectoren zoals telecommunicatie, waar de kosten van netwerkelementen
ieder jaar sterk in prijs dalen, zal zo’n forwardlooking-kostenberekening de netwerkeigenaar
dan ook niet in staat stellen zijn investeringen
terug te verdienen. Dit verzwakt voor alle partijen de investeringsprikkels. De netwerkeigenaar zal huiverig zijn nieuwe investeringen te
doen die opnieuw tegen vooruitkijkende kosten
worden gereguleerd en de toetreder zal niet
geneigd zijn zelf te investeren in snel verouderende technologie, als hij voortdurend tegen
actuele prijzen toegang heeft tot het netwerk
van de oude monopolist (Pindyck, 2004).
Maar ook bij een terugblikkende kostengrondslag dreigt een te laag tarief investeringsprikkels weg te nemen. Dat hangt samen met de
optiewaarde van uitstel, die vernietigd wordt
op het moment dat een investering wordt
gedaan. Wanneer de marktomstandigheden
onzeker zijn, heeft het (optie)waarde om een
investering uit te kunnen stellen en te wachten
op nieuwe informatie. Een netwerkeigenaar
die moet investeren om toegang te verlenen,
is gedwongen die waarde te vernietigen,
terwijl de toetreder als gevolg van de waarde
van uitstel juist geneigd zal zijn minder snel
te investeren in een eigen netwerk. Pindyck
becijfert dat wanneer deze verborgen kosten in
de gereguleerde vermogenskostenvoet (WACC)
versleuteld zou worden, dit hele procentpunten
kan schelen (Pindyck, 2005).
Problemen in de praktijk
Zoals hiervoor is aangegeven, zijn toegangsregulering en ontvlechting een feit in verschillende Nederlandse netwerksectoren.
Toegangsregulering vervult hierbij steeds een
andere rol. Een blik over drie daarvan – post,
telecommunicatie en elektriciteitsvoorziening
– leert dat er vooral in de telecommunicatie veel meer problemen bestaan dan in de
elektriciteitssector.
Post
In mei 2006 stuurde de minister van
Economische Zaken een wetsvoorstel naar de
Tweede Kamer om de postmarkt volledig te liberaliseren. Het wettelijke monopolie van TNT
om brieven onder de vijftig gram te bezorgen
wordt daarmee opgegeven: zodra de wet van
kracht is, mogen toetreders op de volledige
markt actief zijn.
Een milde vorm van toegangsregulering wordt
daarbij van belang geacht. Met name de
brievenbussen in de straat en de dagelijkse
postbestelling behouden naar verwachting
het karakter van een natuurlijk monopolie.
In het wetsvoorstel wordt het alleenrecht
van TNT voor het plaatsen van brievenbussen aan de openbare weg opgeheven, maar
toegang tot die brievenbussen zal niet worden
afgedwongen. Het sorteren van post naar
gekozen dienstverlener zou immers aanzienlijke investeringen vergen, terwijl het hier om
hooguit tien procent van de markt gaat. Wel
regelt het wetsvoorstel eerlijke toegang tot de
postbussen in de postkantoren, omdat een
alternatieve aanbieder anders een deel van de
geadresseerden niet zou kunnen bereiken.
Toegang tot het bezorgnetwerk van TNT
wordt ook gereguleerd: “De partij die post
minstens vijf dagen per week bezorgt, moet
derhalve tegen dezelfde tarieven en voorwaarden toegang tot de diensten verlenen zowel
aan toetreders als aan klanten.†(Tweede
Kamer, 2005-2006). Deze tarieven moeten
transparant en non-discriminatoir zijn tussen
klanten en toetreders, maar zijn het resultaat
van onderhandelde toegang. Ze mogen hoger
liggen dat de zogeheten interne verrekenprijs
die TNT aan zichzelf rekent. Ook hoeft TNT
geen toegang te verlenen op andere plekken
in de keten.
Interessant is de motivatie die in de Memorie
van Toelichting wordt gegeven om niet te
kiezen voor een strengere vorm van toegangsregulering: “Deze laatste vorm van non-discriminatie is op de postmarkt, in tegenstelling
tot bijvoorbeeld de telecommunicatiemarkt,
niet nodig. Op de postmarkt kan immers een alternatieve infrastructuur
worden opgebouwd door postvervoerbedrijven wanneer de vijfdaagse
postbezorger voor klanten en toetreders (veel) hogere prijzen rekent dan
voor zichzelf. Het wordt wenselijk geacht wanneer de concurrentie niet
alleen tussen diensten maar ook tussen infrastructuren tot stand komt.â€
Deze motivatie sluit nauw aan bij de opmerkingen in de vorige paragraaf over investeringsprikkels: te lage, op directe kosten gebaseerde,
toegangsprijzen ontnemen de toetreder de prikkel zijn eigen netwerk op
te zetten. Als volledige concurrentie tussen bezorgnetwerken wenselijk
is, is het verstandig de toegangstarieven niet te scherp vast te stellen.
Overigens is die wenselijkheid wel te betwisten: wie op een zaterdagochtend achtereenvolgens postbestellers van Sandd, Selekt Mail en
TNT aan de deur krijgt, kan zich niet een de gedachte onttrekken dat
hier welvaart vernietigd wordt.
Telecommunicatie
De hierboven aangehaalde motivatie voor onderhandelde toegang is niet
alleen interessant voor de postmarkt, maar ook voor de telecommunicatie. Want in tegenspraak met wat gesteld wordt, is concurrentie tussen
netwerken in de telecommunicatie wel degelijk het officiële streven.
Dit staat bekend als de investeringsladder en houdt in dat toetreders
geacht worden om stap voor stap een eigen netwerk uit te rollen.
Gereguleerde toegang tot het netwerk van de oude monopolist moet ze
in staat stellen dit proces te doorlopen.
Het succes van deze investeringsladder wordt echter steeds vaker in
twijfel getrokken. In een recent rapport van Arthur D Little staat bijvoorbeeld: “Observations indicate that, generally, alternative operators
are designing their business model around the five options with no
intention of moving higher up the ladder†(Arthur D Little, 2006). Dit
sluit nauw aan bij de constatering hierboven, dat toegangsregulering de
investeringsprikkels in veel gevallen juist wegneemt, zowel bij toetreders als bij gereguleerde bedrijven.
Een interessante toegangskwestie in de Nederlandse telecomsector
betreft momenteel de plannen van KPN om zijn kopernetwerk tot aan
de straatkasten te vervangen door een glasvezelnet op basis van het
Internet Protocol. Deze zogeheten All-IP-plannen zijn een lakmoesproef
voor Opta: zelden kwam het recht van KPN om te investeren en innoveren in zijn netwerk zo scherp tegenover het gereguleerde recht op
toegang van marktpartijen te staan.
In haar voorgenomen besluit over deze plannen geeft de toezichthouder KPN weliswaar groen licht voor de All-IP-plannen, maar het
bedrijf wordt verplicht zijn oude centrales maximaal vijf jaar in bedrijf
te houden ten behoeve van marktpartijen. Met deze maatregel beoogt
Opta marktpartijen in staat te stellen hun investeringen in de nummercentrales terug te verdienen en hun netwerk uit te bouwen tot aan de
straatkast. Dit zal erop neerkomen dat KPN tijdens de verglazing een
aantal centrales uitsluitend ten behoeve van zijn concurrenten in bedrijf
moet houden.
Wanneer de toegangstarieven niet worden aangepast aan deze nieuwe
situatie, dan komt dit feitelijk neer op een innovatieboete die KPN aan
ESB december
2006
61
de toetreders moet betalen. Toegangsregulering heeft de marktpartijen
in het verleden onvoldoende geprikkeld hun eigen netwerk uit te rollen,
en nu dreigt het falen van de investeringsladder als gevolg van te lage
toegangsprijzen te worden afgewenteld op KPN.
Elektriciteit
In de elektriciteitssector, tot slot, spelen twee vormen van toegang
tot het net: leveranciers hebben toegang nodig om de eindgebruikers
energie te kunnen leveren en elektriciteitsproducenten hebben toegang
nodig om hun stroom kwijt te kunnen. Bij de netten speelt innovatie
geen grote rol, we spreken daarom van een statische (deel)sector.
Toegangsregulering kan echter wel gevolgen hebben voor innovatieve
ontwikkelingen lager (slimme meters) of hoger (alternatieve vormen van
opwekking) in de bedrijfskolom. Toegang voor producenten tot het net
is gereguleerd met een zogeheten postzegeltarief, dat onafhankelijk
is van de plaats waar de producent aan het net gekoppeld is. Het is
echter duidelijk dat een dergelijk tarief weliswaar transparant en nondiscriminatoir is, maar ook suboptimaal is. Producenten worden niet
geprikkeld centrales zodanig te bouwen dat transportverliezen in het
net geminimaliseerd worden. Deze tariefstructuur werkt daarom in het
nadeel van kleinschalige productie (WKK).Op korte termijn is het postzegeltarief ook inefficiënt omdat het geen rekening houdt met congestie
(piek- en daluren). Daarnaast is volgens Jamasb et al. essentieel de
mate waarin het tarief niet alleen is gebaseerd op de reeds gemaakte
kosten, maar ook op de forward-looking incremental cost (Jamasb,
Neuhoff et al., 2005).
Niet alleen de structuur maar ook de hoogte van de nettarieven is
gereguleerd, elk jaar dienen de tarieven te dalen met efficiëntiefactor
x gecorrigeerd voor inflatie en een kwaliteitsfactor. De tarieven zijn dus
niet kostengeoriënteerd. Dit kan ertoe leiden dat bijvoorbeeld de invoering van slimme meters minder gemakkelijk van de grond komt. Dat
gaat immers gepaard met kosten op het moment van invoering terwijl
een deel van de baten in de toekomst valt.
Literatuur
Armstrong, M. and D. E. M. Sappington (2006)
Tot besluit
Regulation, Competition, and Liberalization. Journal of
Ook de komende jaren zal toegangsregulering in netwerksectoren een
hoofdpijndossier blijven. Drie observaties ter afsluiting:
• Gereguleerde toegang is in statische markten lang niet altijd noodzakelijk om een optimale uitkomst te bereiken. Optimale regulering en
optimale onderhandelde toegangsprijzen komen overeen als netwerkbedrijven beogen hun winst te maximaliseren. In de postsector lijkt
daarvoor dan ook de juiste weg ingeslagen.
• In dynamische markten zoals de telecommunicatie, waar dalende
productiekosten, innovatie en toenemende vraag de toon zetten,
kunnen de baten van efficiënte en innovatieve toetreding groot zijn.
Helaas geldt dat ook voor de maatschappelijke kosten van toegangsregulering. De wens om een verantwoord gereguleerd investeringsklimaat voor toetreders te creëren, is onverenigbaar met het belang van
innovatie door de netwerkeigenaar. Het feit dat toegangsregulering
62
in dergelijke markten vaak investeringsprikkels wegneemt, is daarbij verre van
behulpzaam.
• Met betrekking tot de netten in de elektriciteitssector – een statische (deel)sector
– geldt dat toegangsregulering echter wel
gevolgen kan hebben voor innovatieve ontwikkelingen lager (slimme meters) of hoger
(alternatieve vormen van opwekcapaciteit) in
de bedrijfskolom.
ESB december
2006
Economic Literature (XLIV), 325-366.
Arthur D Little (2006) Next Generation Networks in
Europe. Broadband in 2010 and beyond. Liberty GLobal
Policy Series, Arthur D Little (78).
Jamasb, T., K. Neuhoff, et al. (2005) Long-Term Framework
for Electricity Distribution Access Charges. University of
Cambridge, CWPE 0551 and EPRG 07 Cambridge.
Pindyck, R. S. (2004) Mandatory Unbundling and
Irreversible Investment in Telecom Networks. NBER
Working Paper 10287.
Pindyck, R. S. (2005) Pricing Capital Under Mandatory
Unbundling and Facilities Sharing. NBER Working Paper
11225.
Tweede Kamer (2005-2006) Regels inzake de volledige
liberalisering van de postmarkt en de garantie van de
universele postdienstverlening (Postwet), Memorie van
Toelichting, 30536, nr. 3.