Zijn Nederlandse banken efficiënt?
Aute ur(s ):
Huizinga, H.P. (auteur)
Hoogleraar internationale economie, Katholieke Universiteit Brab ant. Met dank aan Sylvester Eijffinger.
Ve rs che ne n in:
ESB, 83e jaargang, nr. 4143, pagina 208, 13 maart 1998 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
bankw ezen
Hoewel de concentratie in het Nederlandse bankwezen groot is, zijn de marges beperkt. Een analyse en verklaring.
Bancaire rentevoeten bepalen deels het spaargedrag van depositohouders en de investeringen van bedrijven. De financiële sector wordt
dan ook gezien als medebepalend voor de economische groei 1. De marge tussen de kredietrente en de depositorente kan dienen als
een maatstaf van de verstorende werking van het financieel systeem. De hoge winstgevendheid van de drie Nederlandse grootbanken
doet wat dat betreft het ergste vermoeden.
Dit artikel vergelijkt de rentemarges van de Nederlandse banken met die van andere geïndustrialiseerde landen. Het blijkt dat de renteopslag van Nederlandse banken zeer bescheiden is. Tevens worden de determinanten van de rentemarges en de winstgevendheid van
banken besproken 2. De studie is gebaseerd op 7.900 bank-jaar waarnemingen in tachtig landen voor de periode 1988-1995. Rentemarges
komen tot stand in een samenspel van markt en beleid. De beleidsfactoren die tenderen naar een lage rente-opslag zijn in Nederland
inderdaad voorhanden.
De rentemarge
De ‘ex ante’ rentemarge van een bank is het verschil tussen de feitelijke krediet- en depositorentes. Ex ante rentemarges reflecteren onder
meer verschillen in kredietkwaliteit, en zijn derhalve moeilijk direct vergelijkbaar. Daarom wordt hier uitgegaan van de ‘ex post’ rentemarge
van een bank, gedefinieerd als de netto rente-inkomsten als percentage van de bankactiva. Dergelijke boekhoudkundige rentemarges
(berekend per bank per jaar en dan gemiddeld) zijn weergegeven in tabel 1. De rentemarges plus de netto niet-rente inkomsten zijn gelijk
aan de som van de kosten (voornamelijk van arbeid), reserveringen voor slechte leningen, belastingafdracht (vooral de
vennootschapsbelasting) en de netto winst.
Tabel 1. Boekhoudkundige ontleding van rentemarges, 1988 – 1995
rentemarge
Duitsland
Frankrijk
Nederland
VK
VS
niet-rente
kosten
netto inkomsten
percentages
2,0
2,4
1,4
2,3
3,9
van bankactiva
1,1
2,1
1,4
2,6
1,0
1,7
2,3
3,0
1,8
3,6
reservering
belasting
0,6
1,0
0,3
0,7
0,7
0,3
0,2
0,1
0,4
0,5
netto
winst
0,3
0,1
0,4
0,8
1,0
Nederlandse banken blijken een relatief lage rentemarge te hebben. Er moet sprake zijn van lage kosten, lage reserveringen, lage
belastingen, of een lage netto winst. Als financiële intermediairs zijn Nederlandse banken dus efficiënt te noemen.
De opzienbarend hoge Amerikaanse rentemarge kan het gevolg zijn van beperkingen van bijvoorbeeld ‘interstate’ bankieren, die geleid
hebben tot een kostbare wildgroei van bancaire instellingen. De relatief hoge rentemarge heeft de Amerikaanse banken in staat gesteld
zich te herstellen van de spaarbankcrisis van de jaren tachtig. Recente beleidshervorming op dit terrein en een fusiegolf onder
Amerikaanse banken beloven dat deze in de toekomst tot een efficiëntere bedrijfsvoering kunnen komen.
Buitenlandse banken (tenminste voor vijftig procent in het bezit van niet-ingezetenen) zitten wereldwijd met een gemiddelde rentemarge
van 2,9% ruim onder de 3,7% van inheemse banken. Lagere kosten, een lagere belastingafdracht en lagere reserveringen dragen bij tot
deze lagere rentemarge. Buitenlandse banken worden blijkbaar weinig benadeeld door een informatie-achterstand.
Grote banken (behorend tot de grootste tien van het land) behalen met een rente-opslag van 2,6% minder dan de kleine banken met een
rentemarge van 3,4%. De kleine banken scoren ook een hogere netto winst, misschien omdat ze succesvolle niche-spelers zijn.
Verklaring van de rentemarge
Wat beïnvloedt de bancaire rentevorming? Allereerst bepalen individuele eigenschappen van banken de rentemarge. Een wankelende
bank moet een hogere geldmarktrente en ook een hogere depositorente accepteren, voor zover deposito’s onverzekerd zijn. Aan de
inkomstenzijde van de bank zullen private leningen doorgaans beter renderen dan staatsobligaties.
De macro-economische situatie is ook van groot belang, bijvoorbeeld omdat in tijden van recessie meer leningen afgeschreven worden.
Ook het belastingregime werkt door in de rentevorming. Hierbij gaat het niet alleen om expliciete belastingen, zoals de
vennootschapsbelasting, maar ook om de impliciete bancaire belasting in de vorm van laagrentende kasreserves of verplichte tegoeden
bij de centrale bank.
Potentieel belangrijk is verder het systeem van deposito-verzekering. Deze vermindert de risicopremie die verdisconteerd wordt in de
depositorente met naar schatting 25 basispunten. Als een bank hierdoor gemakkelijker deposito’s kan aantrekken, dan kan dit ook
doorwerken in een lagere kredietrente. Van belang is of de premie, die in rekening wordt gebracht voor de depositoverzekering ‘fair’ is of
dat de depositoverzekering juist een netto subsidie voor de banken inhoudt.
De marktstructuur waarin banken opereren heeft ook invloed. Het aantal actieve banken en hun relatieve marktaandeel bepalen de
concurrentieverhoudingen en uiteindelijk mede de rentestelling. In een wijder verband is verder de financiële structuur belangrijk,
waarmee bedoeld wordt de relatieve ontwikkeling van de bancaire kredietmarkt en van andere financiële markten, in het bijzonder de
aandelenmarkt.
Een niet te verwaarlozen omgevingsfactor is ten slotte de kwaliteit van het rechtssysteem, met name de uitvoerbaarheid van financiële
contracten.
De komst van de euro en de integratie van het kasreservebeleid op het niveau van de Europese centrale bank verminderen de intraEuropese verschillen. Een bank als ING anticipeert nu al met een internationaal overnamebeleid op het ontstaan van een enkele,
gemeenschappelijke Europese bankmarkt. Vooralsnog verschilt de Nederlandse bankmarkt echter substantieel van de belangrijkste
Europese markten. Zo houden Nederlandse banken weinig kasreserves aan vergeleken met Duitse banken (zie tabel 2), terwijl
kasreserves in Nederland bovendien, anders dan in Duitsland, rentedragend zijn 3. De Nederlandse bankmarkt is verder relatief
internationaal: 48% van de banken is in buitenlands bezit, waarbij zij opgemerkt dat deze buitenlandse banken samen slechts 10% van de
activa beheren. De Nederlandse banksector is in vergelijking met het buitenland notoir hoog geconcentreerd, met een concentratie-ratio
naar activa van 0,84 voor de grote drie. De concentrtiegraad in Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk is 0,50 of lager. De
Nederlandse financiële markten zijn zeker goed ontwikkeld: de totale activa van de bancaire sector belopen 1,14 keer het bbp, terwijl de
kapitalisatie van de Amsterdamse aandelenmarkt gelijk is aan 0,90 keer het bbp. Deze cijfers duiden op een ruime financieringskeuze voor
Nederlandse bedrijven en dus op mededinging op de financieringsmarkt.
Tabel 2. Institutionele indicatoren van het bankwezen, 1995
kasreserves/
deposito’s
Duitsland
Frankrijk
Nederland
VK
VS
0,04
0,01
0,01
.
0,03
percentage
buitenlandse
banken
0,37
0,24
0,48
0,24
0,04
concentratiegraad
bank/bbp
0,50
0,48
0,84
0,39
0,16
marktkapitalisatie/
bbp
1,19
0,99
1,14
0,12
0,48
0,24
0,34
0,90
1,27
0,95
. : niet beschikbaar.
Empirisch onderzoek
Boekhoudkundige data geven slechts een eerste inzicht in de vorming van rentevoeten. Een hogere belastingplicht van de banken zal
bijvoorbeeld niet vanzelf leiden tot hogere rentemarges. De banken zullen uiteraard proberen hogere belastingen op hun cliëntèle af te
wentelen in de vorm van een hogere kredietrente en een lagere depositorente. Dit zal de banken beter afgaan in beschutte, puur nationale
marktsegmenten (waar de kleine particulier zich begeeft) dan in internationale marktsegmenten. Voor zover de afwenteling niet slaagt,
absorberen de banken een hogere belasting zelf in de vorm van een lagere netto winst.
Via econometrisch onderzoek kan in kaart gebracht worden hoe omgevingsfactoren zoals de belastingdruk de rente-marge en
winstgevendheid beïnvloeden 4. tabel 3 geeft de resultaten van twee regressies weer, waarbij de rentemarge en de winstgevendheid (de
bruto winst als percentage van de activa) afhangen van een aantal verklarende variabelen. De regressies bevatten elk 5.054
waarnemingen, gebaseerd op even zovele jaarverslagen van handelsbanken wereldwijd. Hieronder volgen enkele in het oog springende
bevindingen.
Tabel 3. Factoren die de rentemarge en de winst van banken beïnvloeden
rentemarge
Buitenlandse bank
+
bruto winst
+
Macro-indicatoren
Bbp/hoofd
Groei
Inflatie
Reële rente
0
0
+
Belastingvariabelen
Belastingvoet
Kasreserves
Financiële structuurvariabelen
Bank/bbp
Marktkapitalisatie/bbp
Marktkapitalisatie/bank
Aantal banken
Concentratiegraad
0
Bankgrootte
+
+
0
0
+
+
+
–
+
–
+
0
0
0
0
0
0
+: positief, met significantieniveau van 5 procent
-: negatief, met significantieniveau van 5 procent
0: niet significant.
Het onderzoek bevestigt dat buitenlandse banken hogere rentemarges en een hogere bruto winstgevendheid realiseren dan inheemse
banken. Dit kan erop duiden, dat buitenlandse banken zich vooral concentreren op lucratieve relaties met investeerders uit het thuisland.
Ook ontsnappen buitenlandse banken soms aan beperkende maatregelen opgelegd aan nationale handelsbanken, zoals een verplichte
kredietverschaffing (tegen een lage rente) aan begunstigde sectoren of de overheid. Buitenlandse banken, die zich storten op de
binnenlandse markt, zullen verder doorgaans beschikken over een voorsprong in technologie en bedrijfsvoering.
Hogere inflatie leidt tot significant hogere rentemarges. Een hogere inflatie kan de netto rente inkomsten positief beïnvloeden, omdat
banken meer kunnen profiteren van het al dan niet moedwillig laat crediteren van de rekeningen van hun klanten. Anderzijds verhoogt
inflatie het volume van de banktransacties, die enkel tot doel hebben de inflatiebelasting op baar geld te verminderen. Deze extra
banktransacties werken kostenverhogend voor de bank. Per saldo is er geen significant verband tussen de inflatievoet en
winstgevendheid.
Een hoge reële rente leidt tot hogere rentemarges en het vergroot ook de winstgevendheid. Het lijkt erop dat de depositorente te laag
blijft in een klimaat met een hoge reële rente, al dan niet ten gevolge van een renteplafond.
Het verband tussen de belastingdruk op banken en de boekhoudkundige rentemarges, zoals besproken, geeft inzicht in de afwenteling
door de banken. Hiervan blijkt inderdaad sprake. Een hogere belastingvoet gaat tevens samen met een hogere bruto winst. Uit verdere
berekeningen blijkt dat de belasting volledig wordt doorgeschoven richting bankklanten. Dit betekent dat het netto rendement (na de
vennootschapsbelasting) op het eigen vermogen van de bank immuun is voor de vennootschapsbelasting. Dit is slecht nieuws voor
degenen die menen dat de vennootschapsbelasting gebruikt kan worden om overmatige bancaire winsten af te romen.
Verplichte kasreserves zijn veelal gebaseerd op het volume van de kortlopende deposito’s. Door de lage of afwezige rentevergoeding,
zijn ze een belasting op het aantrekken van deposito’s. Afwenteling van deze belasting, zoals bij de vennootschapsbelasting, leidt tot
een lagere depositorente en een hogere kredietrente. Een onvolledige afwenteling van deze belasting leidt er echter toe, dat verplichte
kasreserves de netto rente inkomsten van een bank verlagen, omdat kasreserves nu eenmaal doorgaans beloond worden tegen een lage
rente. In de tabel zien we dat de kasreserve grootheid zich vertaalt in een lagere rentemarge en een lagere winstgevendheid.
Ten slotte zijn er verklarende variabelen, die de financiële structuur weergeven. De bank/bbp ratio, ten eerste, is een index van de
ontwikkeling van het nationale bankwezen van het land, waarin de bank opereert. Deze variabele is negatief gerelateerd aan zowel de
rentemarge als de bruto winstgevendheid. Dit suggereert dat een goed ontwikkelde bancaire sector de concurrentie verhoogt ten
voordele van de bankklanten, maar ten nadele van de banken zelf. De marktkapitalisatie/bbp ratio, ten tweede, is een index van de
marktkapitalisatie van de nationale aandelenmarkt. Hier vinden we, dat een relatief hoog ontwikkelde aandelenmarkt samen gaat met een
hogere rentemarge. Goed ontwikkelde aandelenmarkten bestaan bij de gratie van een adequate openheid van bedrijfsinformatie. Bij een
florerende aandelenmarkt kunnen banken daardoor wellicht beter kredietaanvragen van bedrijven beoordelen, wat hogere ex post
rentemarges bevordert.
Het aantal actieve banken in een land en de concentratiegraad (van de grootste drie) zijn klassieke indices van de marktstructuur. Geen
van beide grootheden blijkt invloed te hebben op de rentemarge of de bruto winst 5. Dit verklaart wellicht het paradoxale feit, dat
Nederlandse banken relatief kleine rentemarges incasseren, terwijl de Nederlandse bankmarkt hoog geconcentreerd is. De gemiddelde
rentemargecijfers zijn echter mede gebaseerd op de vele kleine banken, die hun financiële diensten aanbieden aan kapitaalkrachtige
nationale of internationale klanten. De Nederlandse ‘kleine’ klant blijft echter voornamelijk aangewezen op de grote drie, en voor hem is
de Nederlandse concentratiegraad van 0,84 minder goed nieuws.
Ten slotte blijkt uit de tabel dat bankgrootte een positief effect heeft op de rentemarge. Dit duidt op het bestaan van schaaleffecten in de
bancaire markt, ook al zijn deze niet terug te vinden in de bruto winst.
Conclusie
Nederlandse banken incasseren relatief lage rentemarges. Een stabiele macro-economische situatie, met een lage inflatie en een lage reële
rente, dragen bij tot lage rentemarges. Nederlandse banken hebben, vergeleken met het buitenland, lage kosten en ze betalen relatief
weinig belasting. Dit verstevigt de concurrentiepositie, en werkt lage rentemarges in de hand. De Nederlandsche Bank verstrekt
bovendien een rentevergoeding voor verplichte kasreserves. Ook dit is gunstig voor de concurrentiepositie, maar het kan geen
verklaring zijn van de lage geboekte netto rente-inkomsten. De concentratiegraad van de Nederlandse bankmarkt is extreem hoog, maar er
is geen aanwijzing dat dit een opwaartse werking heeft gehad op de gemiddelde rentemarge van de Nederlandse banken. De lage kosten
van de Nederlandse bancaire instellingen zijn mogelijk wel een gevolg van hun gewicht op de arbeidsmarkt voor financieel-economisch
talent. De salarissen van bankmedewerkers in Amsterdam-Zuid zijn nog steeds niet vergelijkbaar met de beloningen op Wall Street of in
de City in Londen, ook al kan hier verandering in komen. De gunstige Nederlandse situatie met lage rentemarges is een schrale troost
voor bankklanten in andere landen, die kampen met een inefficiënter banksysteem. Een combinatie van marktwerking en
beleidshervorming kan voor deze landen een bevredigender situatie bewerkstelligen 6.
Zie ook:
R.C.G. Haffner en P.M. Waasdorp, Discussie: De kapitaalmarkt als concurrentie-indicator, ESB, 8 mei 1998, blz. 377-379.
H.P. Huizinga, Naschrift: Vrije toetreding beperkt marktmacht, ESB, 8 mei 1998, blz. 379-380
1 Zie R. Levine, Financial development and economic growth, Journal of Economic Literature, 1997, blz. 688-726.
2 Dit artikel is gebaseerd op A. Demirgüç-Kunt en H.P. Huizinga, Determinants of commercial bank interest margins and profitability:
some international evidence, mimeo, Development Research Group, Wereldbank, Washington, DC, 1997.
3 Voor details omtrent het kasreservebeleid in Nederland, Duitsland en een aantal andere landen zie W. W. Boonstra en S.C.W. Eijffinger
(red.), Banks, financial markets and monetary policy, NIBE, 1997.
4 De regressies bevatten een aantal verklarende variabelen die niet in de tabel zijn opgenomen: variabelen afgeleid van de bankbalans,
interactietermen van enkele verklarende variabelen met het bbp per hoofd van de bevolking, en landenindices.
5 Zie ook L. Goldberg en A. Rai, The structure-performance relationship for European banking, Journal of Banking and Finance, 1995,
blz. 1377-1420.
6 Intrede van buitenlandse banken kan de rentemarges verlagen. Zie S. Claessens, A. Demirgüç-Kunt en H.P. Huizinga, How does
foreign entry affect the domestic banking market?, mimeo, Development Research Group, Wereldbank, Washington, DC, 1997.
Copyright © 1998 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)