Leren te leren
Eén van de antwoorden op de globalisering van de
economie, is te investeren in menselijk kapitaal. Willen westerse economieën hun hoge welvaartsniveau
behouden, dan is concurrentie op lage loonkosten
geen optie, maar zal men het juist moeten hebben
van meer kennis en vaardigheden. De noodzaak
daartoe is sterker dan ooit. Enerzijds omdat het door
de technologische mogelijkheden steeds gemakkelijker wordt laagwaardig, routinematig werk over de
wereld te verplaatsen, anderzijds omdat gebieden als
Oost-Europa of Zuidoost-Azië ook over een flink
kennisreservoir beschikken. Het gevaar is aanwezig
dat westerse economieën terecht komen tussen de
wal (lage lonen) en het schip (hoge toegevoegde
waarde). Er is dan ook alle reden om de investeringen in onderwijs en onderzoek te bevorderen.
Onderwijs voorziet allereerst in een persoonlijk
belang. In een kennismaatschappij hebben individuen baat bij een zo goed mogelijke opleiding. Daarnaast is er een breder maatschappelijk belang gediend bij investeringen in onderwijs. Een beter
opgeleide bevolking is gemakkelijker in staat technologische ontwikkelingen te verwerken en flexibeler
te reageren op economische veranderingen. Scholing en opleiding bevorderen de economische groei.
Omgekeerd, kunnen mensen met onvoldoende opleiding een maatschappelijke kostenpost gaan vormen als gevolg van werkloosheid. Het spreekt dus
vanzelf om een kwalitatief hoogwaardige aanbod
aan (basis)opleidingen in stand te houden en te bevorderen.
Daarnaast kan men proberen het maatschappelijke rendement van onderwijs te verhogen door eventueel marktfalen te voorkomen. Daar waar onderwijs
persoonlijk moet worden gefinancierd, zoals bij hoger onderwijs, kan iemand de risico’s van de investering overschatten, of het rendement onderschatten,
door gebrek aan kennis van de markt of van zichzelf. Overheidsfinanciering,
met voorwaardelijke
terugbetaling, neemt de risico’s (geheel of gedeeltelijk) over en verlaagt daardoor de toetredingsdrempel. Het maatschappelijke rendement van onderwijs
kan daardoor stijgen.
Ook bij bedrijven kan marktfalen tot onderinvestering in opleidingen leiden. Concurrenten gedragen
zich als ‘free riders’ indien zij intern opgeleide werknemers van concurrenten met een aantrekkelijk salaris verleiden van baan te veranderen. Kennis, die
niet exlusief van toepassing is op één onderneming,
zou zo zonder investering kunnen worden vergaard.
Deze ruïnueze concurrentie komt echter vanzelf aan
zijn eind, indien de werknemer gedurende zijn opleidingsperiode bereid is met een lager salaris genoegen te nemen, zodat de onderneming in feite geen
of nauwelijks opleidingskosten maakt. Later kan wel
een hoger salaris worden betaald, uit de opbrengsten van een hogere produktiviteit.
E5B 30-3-1994
Wil de overheid de investeringen in onderwijs
opvoeren, dan staat zij voor een aantal dilemma’s.
Moet men zich richten op specifieke, bedrijfsgerichte
opleidingen of op algemene opleidingen? Het maatschappelijk rendement van algemene opleidingen
blijkt relatief laagl. Het lijkt aantrekkelijk om doelgericht bedrijfsopleidingen te subsidiëren. Meer uitgaven voor bedrijfsgerichte opleidingen geven op de
korte termijn wellicht een hoger rendement, maar er
wordt wel een zekere verstarring mee in de hand
gewerkt. Juist in tijden van snelle verandering is
flexibiliteit van belang voor een efficiënte inzet van
werknemers. Verder bestaat het gevaar dat er een
verschuiving optreedt ten opzichte van de algemene
opleidingen, die juist garant moeten staan voor een
hoge kwaliteit van het onderwijs. Het rendement
van algemene opleidingen is wellicht laag, het externe effect van een breed ontwikkelde bevolking is
daarin niet meegerekend.
Het tweede dilemma is waar te investeren. Naarmate het werk kennisintensiever wordt, nemen de
problemen aan de onderkant van de arbeidsmarkt
toe. Als in dit segment de aansluiting met de arbeidsmarkt eenmaal is gemist, wordt het extra duur om iemand nog inzetbaar te maken. De aandacht zou dan
ook vooral moeten worden gericht op de onderste
tree van de arbeidsmarkt. Daar staat tegenover dat
investeringen in de kwaliteit van onderwijs voor
‘high potentials’ veel meer rendement kunnen opleveren. Zij kunnen zoveel toegevoegde waarde cre
eren dat er ook meer vraag ontstaat naar laagwaardige diensten.
En derde dilemma is hoe lang nog voortgegaan
kan worden met het opvoeren van overheidsinvesteringen in onderwijs. De wet van de afnemende
meeropbrengsten doet van zich spreken. Naarmate
een economie verder is ontwikkeld neemt het rendement van investeringen in kennis af. Minder ontwikkelde economieën lopen in. De aandacht zou
daarom moeten verschuiven van kennisoverdracht
als zodanig, naar de manier waarop kennis kan worden vergaard zodra dat nodig. Minder leren, en meer
oog voor de ‘kunst van het leren’.
Om de concurrentiepositie veilig te stellen wordt
steeds meer gewezen op de kwaliteit van het menselijk kapitaal als kritische succesfactor. Wil men met
dit kapitaal een voórsprong behouden dan zullen de
meeropbrengsten van de investeringen in onderwijs
moeten worden omgebogen van afnemend naar toenemend. Het gaat niet meer om de opeenhoping
van kennis. De kunst is kunstjes af te leren om
steeds weer iets nieuws te kunnen beginnen.
T.P. van Walderveen
1. ].].M. Theeuwes, Het rendement van scholing en training, ESB, 15 september 1993, blz. 845-849.