Maaiveld
Hoewel het een twijfelachtig genoegen is om als
martelaar door het leven te mogen gaan, moet de
achtdaagse staatssecretaris In ‘t Veld zich maar troosten met de gedachte dat zijn affaire misschien wel
een keerpunt zal blijken te zijn geweest in het denken over presteren en belonen in Nederland. Want
benepener en miezeriger kan dat denken toch haast
niet worden. Waar ter wereld kan het gebeuren dat
een bekwaam mens uit een openbaar ambt wordt
gedrukt omdat hij te veel presteert terwijl hij van zijn
volstrekt normale beloning nog een deel terugstort
ook? Dat kan alleen in het land van het maaiveld,
waar bovengemiddelde prestaties als uitsloverij worden gezien en waar wie zich voor zijn prestaties laat
belonen als een graaier wordt gebrandmerkt. leder
land krijgt wat het verdient en de beloning voor dit
land, dat een hekel heeft aan uitblinkers, is een al
vele jaren achterblijvende welvaartsontwikkeling.
In de jaren tachtig leek het er even op dat de
beleidsmakers hun naar binnen gekeerde houding
van economische bekrompenheid hadden laten varen. Dit was de ‘no nonsense’-periode. Even leek het
crop alsof onze politici de blik naar de wereld hadden gericht en wakker waren geworden voor de
nieuwe concurrentieverhoudingen. Maar de affaireIn ‘t Veld maakt in een klap duidelijk dat we met het
Haagse denken weer terug zijn in de grauwe jaren
zeventig, toen nivellering het hoogste ideaal was.
Het is iedere keer weer verbijsterend te moeten
constateren hoe ver de Haagse politick van de marktsector afstaat. In de marktsector wordt het geld verdiend, dat Den Haag daarna zo graag verdeelt. In
de marktsector weet men dat prestaties naar waarde
moeten worden beloond – niet te hoog maar ook
niet te laag. In de marktsector reageert men op vraag
en aanbod. Om een marktpositie te behouden moet
een voortdurende strijd met de concurrentie worden
geleverd. Is de kwaliteit niet goed of de prijs te hoog,
dan gaat men er aan. Wie presteert wordt beloond,
maar wie dat niet doet valt af. Inkomensplaatjes zijn
wel mooie Haagse bedenksels, maar de markt trekt
zich daar weinig van aan – iets wat bij sommige parlementariers, zoals het kamerlid Vermeend, gelukkig
inmiddels ook bekend begint te raken.
Het merendeel van onze politici lijkt echter in
een eigen, naar binnen gerichte wereld te leven. Politici communiceren, als regel via de pers, met elkaar.
Wat andere politici vinden is belangrijker dan wat de
klanten vinden. Die interne gerichtheid heeft alles
met de achtergrond van onze politici te maken. Het
merendeel is afkomstig uit de zachte sector van de
maatschappij: uit de welzijnswereld, de sociale sector, het onderwijs, of uit.de ambtenarij. De meeste
politici hebben nooit voor de markt gewerkt; ze hebben nooit de druk van de concurrentie gevoeld. Hun
salaris is vrijwel altijd een salaris geweest dat betaald
werd uit de collectieve middelen. En dus was het een
gereglementeerd salaris: zoveel periodieken, zoveel
ESB 21-7-1993
rangen. Te weinig was slecht, maar
te veel was helemaal uit den boze.
In hun wereld wordt produktie
typisch gemeten als input – zoveel
uren per week – in plaats van als
output, zoals in de gewone wereld
gebruikelijk is. In hun maatschappelijke carriere hebben politici vrijwel
altijd aan de verdelende kant gestaan. Het maken van welvaart is
nooit hun vak geweest. Daar weten
ze niets van en daar ligt hun belangstelling ook niet.
Van onze volksvertegenwoordigers kan men dus bepaald niet
zeggen dat ze doen wat hun naam
zegt: ze vertegenwoordigen allerJJ. van Duijn
minst het volk in zijn brede geledingen. Ze vertegenwoordigen slechts een bepaald segment van onze
maatschappij. Nu in Den Haag, om wat voor redenen
dan ook (waarschijnlijk de recessie) het anti-marktsentiment weer sterker lijkt te worden, is de kans
op een toenadering tussen de verdeelwereld en de
maakwereld ook weer kleiner geworden. Succesvolle
Nederlanders die in het bedrijfsleven werkzaam zijn,
voelen zich allerminst tot de politick aangetrokken.
De taal is anders, de aandachtsgebieden zijn anders,
de besluitvormingscultuur is totaal anders, en nu is
dan ook weer eens overduidelijk gebleken dat de
politick in feite de werking van de markt niet wil
accepteren. Den Haag spreekt niet alleen een andere
taal, men leeft er in een complect andere wereld.
Men heeft wel de mond vol over werkgelegenheid
en banenplannen, maar de Nederlanders die die banen moeten creeren vertrouwt men in diepste wezen
niet. Als In ‘t Veld al door het ex-kamerlid De Visser
op kwalijke wijze als een ‘slimme zakenman’ wordt
neergezet, dan kan men zich wel voorstellen welke
Bul-Super-achtige kwalificaties deze voormalige
geachte afgevaardigde over zal hebben voor ondernemers die echt succesvol zijn geweest (en die al
die banen hebben gecreerd waar onze politici zo
om verlegen zitten).
Hoe moet het nu verder? Ik zou het niet weten.
Bij de eerstvolgende Kamerverkiezingen zullen de
trends van de laatste jaren vel worden doorgetrokken. Een nog eenzijdiger samengesteld parlement, en
een weer lagere opkomst op verkiezingsdag. Zolang
onze politici hun marktvreemde ideeen blijven koesteren, niet de handen vuil willen maken aan de sector, waar het geld in Nederland wordt verdiend, en
succes blijven wantrouwen, zal de vervreemding tussen Den Haag en de rest van Nederland alleen maar
sterker worden.
Maar misschien, heel misschien, heeft In ‘t Veld
wel voor een keerpunt gezorgd.
-r