Ga direct naar de content

Problemen in pensioenland

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 4 1992

Problemen in pensioenland
J. Varkevisser*

H

et stelsel van AOW en aanvullendepensioenen laat te wensen over: de
pensioenbreuk is maar ten dele gelijmd; door de vaste AOW-leeftijd wordt
flexibelepensionering bemoeilijkt; door hoge franchises bouwen minimumloners en
deeltijdwerkers geen aanvullendpensioen op; bij bet eindloonstelsel bestaat geen
direct verband tussen pensioenaanspraken en betaalde premies; bet stelsel weet
slecht raad met de kosten van vergrijzing en de gevolgen van individualisering.
Stelselaanpassing ligt voor de hand: om te beginnen een nieuwepensioenformule
en belastingvrije pensioenspaarrekeningen.
Bij de 65-jarige leeftijd verdwijnt meestal het arbeidsinkomen. Toch zal men van de oude dag willen genieten. Daar moet geld voor opzij zijn gelegd. Is dat
er niet, dan moet men blijven werken tot men erbij
neervalt. Tot ver in deze eeuw was dit voor de oudere Nederlander het geval. Het genieten van de oude
dag was een luxe, die slechts voor weinigen was
weggelegd. Door het stijgen der welvaart werd het
voor grotere groepen mogelijk geld opzij te leggen
voor later. Niet voor niets werden vele pensioenfondsen pas in de jaren vijftig opgericht.
Ook de overheid voelde zich geroepen aan elke
Nederlander vanaf 65 bestaanszekerheid te verschaffen. Daarom werd in 1957 de AOW ingevoerd.
Die invoering had belangrijke gevolgen voor de
pensioenfondsen, want daardoor konden deze
zich nu tot de aanvullende pensioenen beperken.
Het basispensioen werd immers door de AOW
verzorgd.
Alras bleken AOW en aanvullende pensioenen
slecht op elkaar aan te sluiten. Ook bleken omvang
en kwaliteit van de aanvullende pensioenen een
bron van zorg. De publieke discussie hierover dateert van 1968 . Toch zijn de meeste problemen op
het gebied van AOW en de aanvullende pensioenen
nog niet naar behoren opgelost.
Naast de gebrekkige koppeling aan de AOW en de
middelloon/eindloon-problematiek, geldt dit vooral
voor de pensioenbreuk. Later kwam de individualisering van pensioenrechten als probleem naar voren, terwijl recent de beperkte mogelijkheden tot
flexibele pensionering aandacht vragen. Al deze
punten hebben grote gevolgen voor financiering en
niveau van AOW en aanvullende pensioenen.
In het hierna volgende zal ik op deze problemen ingaan. Daarbij wordt ook aandacht besteed aan de
Pensioennota (1991) van het kabinet. Ten slotte zal
ik een drietal aanbevelingen doen.

werd buiten de pensioenfondsen om gefinancierd.
Daarom behoefden de fondsen voor het met de
AOW corresponderende deel van het loon geen
voorziening meer te treffen. Zoals bekend is het
typerende verschil tussen AOW en aanvullend
pensioen dat de AOW wordt betaald vanuit een omslagpremie, terwijl het aanvullende pensioen is gebaseerd op kapitaalvorming – door premiebetaling
wordt een fonds gevormd, dat tijdens de pensioenperiode wordt ‘terugbetaald’.
Onderwijl had zich de mening gevormd dat het bruto pensioen overeen diende te komen met 70% van
het bruto loon. De consequentie hiervan is dat
werknemers die minder dan 10/7 van de AOW verdienen, geen aanvullende pensioenrechten opbouwen. De gebruikelijke franchise is momenteel 10/7
maal/ 23.000 ofwel/ 33.000. Het bruto loon boven
dit bedrag vormt de pensioengrondslag. Op basis
hiervan worden aanvullende pensioenrechten opgebouwd. Overigens zijn de fondsen in de loop der
tijd verschillende franchises gaan hanteren, zie label 1.
Volgens de pensioenformule wordt het volledige
aanvullende pensioen van 70% in veertig jaren opgebouwd tussen het 25-ste en 65-ste levensjaar; de opbouw bedraagt derhalve 1,75% per jaar (70/40, zie
kader 1). Wanneer met deze gegevens wordt berekend wat eenverdieners met een volledig aanvullend pensioen in het eindloonstelsel aan totaalpensioen ontvangen, ontstaat tabel 2.
Uit de tabel blijkt dat de doelstelling (pensioeninkomen = 70% loon) lelijk door de combinatie van
AOW en franchise wordt doorkruist. Alleenstaanden
zijn er door hun lagere AOW slechter aan toe dan
partners. Verder geldt hoe lager de franchise, des te
hoger het aanvullende pensioen. Algemeen geldt
dat hogere pensioenen, hoe ook tot stand gebracht,
tot hogere premies leiden en daardoor tot hogere
arbeidskosten en verbreding van de wig.

AOW en aanvullend pensioen
Door de AOW kregen alle Nederlanders vanaf 65
jaar een minimum pensioen. In huidige bruto bedragen was dat ongeveer/ 23.000 voor echtparen en
/ 16.000 (= 70%) voor alleenstaanden. Dit minimum

* De auteur is gepensioneerd wetenschappelijk medewerker van de NW/FNV.
1. Zie Pensioen voor alien, uitgave NW, 1968.

pr——

om zoveel vrouwen geen
of een laag aanvullend

Kader 1. De peusioenformule

pensioen hebben. Deeltijdarbeid is een belangrijke

– 10/7 x AOW – / 33.000
lzg aanv. pensioen = bruto loon – franchise
+ aanvullend pensioen – 70% bruto loon
ioenopbouw gedurende 40 jaar (25-65) over
‘•”’ ejfe: pensioengrondslag
* ojsbouwpercentage (jaarlijks) – 70%/40 = 1,75%

oorzaak, omdat hierdoor
weinig vrouwen boven de
franchise uitkomen. De
roep om een tijdevenredi-

ge franchise komt daaruit
voort: bij een halve baan
behoort een halve franchise.

Sitel gehuwde eenverdiener met 40 opbouwjaren,
die met / 70.000 bruto met pensioen gaata:

10/7 x AOW
10/7 x 0,8 AOW
10/7 x 0,7 AOW

29

36
7
13
15

Nog minder
Geen franchise
Bron: Pensioenkamer.

Tabel 1.

Dit lijkt vanzelfsprekend, doch is het niet. De alleen- Overzicbt
gebanteerde
staande minimumloner komt uit op een pensioen

* pensioengrondslag -/ 70.000 – franchise -/ 37.000

* 6j|rx>uwpercentage (totaal) – 40 x 1,75% – 70%
* aanvullend pensioen = 70% x/ 37.000 – / 25.900
* pensioen – AOW (echtpaar)+ aanv. pensioen ‘

Geldig voor %
der deelnemers

Hoogte franchise

van 64% (label 2). Bij een tijdevenredige franchise

franchises

zou de halve-baanbekleder met/ 25.000 uitkomen

op een pensioen van 88%. Een motivering voor dit
verschil ontbreekt. Toch onderschrijft het kabinet
het principe van de tijdevenredigheid. Ook met dit

-/23.000+/25.900 =/48.900-70%

idem,
bij een alleenstaande:

principe, echter, zullen veel vrouwen geen aanvullend pensioen verwerven omdat het voltijdsloon

– AOW (alleenst.) + aanv. pensioen –

van hun baan onder de (voltijds) franchise ligt. Een

– / 16.000 + / 25.900 =/ 41.900 = 60%

lagere (voltijds) franchise zou wel effect sorteren.
Daarnaast kan worden gewezen op de individualisering van de AOW. Toen de gezins-AOW niet aan

a. Hier wordt uitgegaan van het eindloonstelsel.

de EG-richtlijn voor gelijke behandeling voldeed,
werd de AOW ge’individualiseerd. Hierdoor kreeg
iedere partner 50% van de gezins-AOW en dus een
zelfstandig inkomen. Het ligt voor de hand deze
wijziging ook te laten doorwerken naar de franchise; deze zou dan voor iedereen/ 16.500 moeten be-

Bij tweeverdieners kunnen nog grotere afwijkingen
ontstaan. Hebben beide partners het minimumloon

(samen bruto/ 50.000), dan valt hun comfortabele
arbeidsinkomen bij de hoge franchise terug tot de
AOW van/ 23.000, dus 46%. Geen van beiden

dragen.
In de Pensioennota gaat het kabinet een stap in
deze richting. Het wil de franchise op het niveau

bouwt immers aanvullende pensioenrechten op. Bij
een lage franchise van/ 23.000 wordt wel aanvullend pensioen opgebouwd zodat het pensioenin-

van het minimumloon leggen: iedereen die meer
verdient dan bruto/ 25.000 bouwt dan aanvullend

komen verbetert tot 52%. Een oplossing voor de

sterke teruggang van het bruto inkomen bij pensionering is franchiseverlaging.

pensioen op. Tabel 2 laat zien dat franchiseverlaging tot hogere aanvullende pensioenen leidt. Bij
handhaving van de pensioenformule leidt dit immers tot een hogere pensioengrondslag.

Individualisering
Franchiseverlaging ligt om meer redenen voor de

Hoewel ik een verlaging van de franchise van

hand. Sinds het ‘zelfstandig inkomen’ het fiscale
toneel beheerst, valt de aandacht op de vraag waar-

/ 33.000 naar/ 25-000 toejuich, vraag ik me af of het
juist is om bij toenemende individualisering de fran-

Tabel 2a. Penstoeninhomens van atteenverdieners (AOW + AP) bij veertig deelnetnersjaren, in guldens

Bruto jaarloon (/)
25.000 (min.loon)

alleenstaand

gehuwd

16.000
+ 0

23.000
+ 0

35.,000
alleengehuwd
staand

50.000
gehuwd
alleenstaand

100.,000
alleengehuwd
staand

Franchise
10/7 x AOW
(33.000)
10/7 x 0,7 AOW

(23.000)

16.000
+1.400

23.000
+1.400

16.000
+11.900

23.000
+11.900

16.000
+46.900

23.000
+46.900

16.000

23.000

16.000

23.000

16.000

23.000

16.000

23.000

+1.400

+ 1.400

+8.400

+8.400

+18.900

+18.900

+53.900

+53.900

Tabel 2b. Idem, inprocenten van bet bruto jaarloon

(33.000)

64

92

50

70

56

70

63

70

(23.000)

70

98

70

90

70

84

70

77

ESB 4-11-1992

BBBB^^HBI

chise te baseren op het minimumloon: dit is immers
bedoeld als gezinsinkomen. Het ware beter terug te
gaan tot bij voorbeeld/ 20.000 (of/ 16.500). Dit
brengt het aanvullend pensioen (en de daarbij horende premies) flink omhoog, tenzij het opbouwpercen-

tage van de pensioenformule wordt verlaagd.

De Aww en aanvullend pensioen
Van oudsher waren ouderdomspensioen en weduwenpensioen aan elkaar gekoppeld. Na de regeling der minimum- ouderdomspensioenen in de
AOW, gebeurde hetzelfde kort daarop voor de
weduwen en wezen (AWW). Sindsdien bekommeren de fondsen zich slechts om de aanvullende

wedu wevoorzieningen.
Tegenwoordig stelt men de vraag waarom een weduwe, naast AWW of AOW, slechts 70% van het aanvullend pensioen krijgt, terwijl de weduwnaar, naast
de AOW, het voile aanvullend pensioen behoudt.
Ook de weduwe zou 100% moeten krijgen.
Alleenstaanden en gehuwden betalen dezelfde pre-

mie: alleenstaanden financieren dus ten dele het
weduwepensioen. Aangezien de vrouw haar man

gemiddeld zeven a acht jaar overleeft, gaat het hier
om een flinke premieoverdracht. Optrekking van

het weduwepensioen zou die overdracht vergroten.
Dit zou de solidariteit verder op de proef stellen terwijl deze door de vergrijzing toch al onder druk
staat. Wanneer gehuwden zo graag een weduwepensioen willen hebben, zou de niet onredelijke conclusie kunnen luiden, dat zij dit maar apart moeten verzekeren. De sexe-neutrale Algemene Nabestaanden
Wet, die de AWW gaat opvolgen, ziet reeds af van
een onvervreembaar recht op zo’n uitkering, en is

dus reeds een voorteken hiervan.

De pensioenbreuk
Een aanstootgevend element van het stelsel van aanvullende pensioenen bleek de pensioenbreuk te
zijn. Deze wordt door inflatie veroorzaakt. Stapte iemand na x jaar deelnemerschap over naar een ander
pensioenfonds, dan kreeg hij van het oude fonds
een nominale premievrije polis mee op basis van de
reeds betaalde premies. Voortaan was hij in zijn
oude fonds een zogenoemde ‘slapende’ deelnemer.
Het naoorlogse tijdperk was echter inflatoir en wanneer na verloop van tijd het nominale pensioen
werd uitbetaald, was het sterk in koopkracht aangetast. Dit noemt men de pensioenbreuk.
De fondsen stelden dat zij voor de verdwijnende
deelnemer weliswaar een bedrag in beheer hadden,
maar geen middelen meer kregen voor eert toekomstige inflatie-aanpassing daarvan. Bij de actieve
fondsdeelnemers speelde dit probleem ook, doch
dit werd in eigen beheer opgelost. De deelnemers
betaalden namelijk extra premies om de waarde van
hun eerdere rechten op peil te houden. Dit wordt
‘back service’ genoemd. De ‘back service’ wordt
niet contant betaald, maar met zogenaamde inhaalpremies uitgesmeerd over de periode tot aan de
pensionering. Aangezien voor een ‘slaper’ deze inhaalpremies niet langer werden betaald, had het
fonds voor betrokkene minder geld in huis dan overeenkwam met het pensioen over zijn deelnemersjaren. Zo was het uit te keren pensioen bij twintig
deelnemersjaren aanzienlijk minder dan de helft van
het volledige aanvullende pensioen na veertig deel-

nemersjaren. Via de Pensioen- en Spaarfondsen Wet
(PSW) is toen bepaald dat de hoogte van het uiteindelijke pensioen evenredig moest zijn met het aantal deelnemersjaren. Dit was een kleine verbetering
van de pensioenbreuk, die echter wel premieverhoging met zich meebracht. Daartegenover krijgen alle
fondsdeelnemers het recht op een pensioen, dat
evenredig is aan hun aantal deelnemersjaren, ook
wanneer zij tussentijds vertrekken.
Bij de reeds ingegane pensioenen speelt hetzelfde
inflatieprobleem. De gemiddelde gepensioneerde
ontvangt ongeveer 15 jaar pensioen. Bij een inflatie
van 3% per jaar is de koopkracht van het oorspronkelijke pensioen na die tijd met een derde verminderd. Pensioenfondsen trachten dit te voorkomen
door de ingegane pensioenen jaarlijks met het inflatiepercentage te verhogen. Dit is echter een streven
en geen plicht. De fondsen financieren dit streven
vooral uit een eventueel extra rendement op hun
vermogen.
Om discriminatie te voorkomen is kort geleden in
de PSW bepaald dat slapende rechten op dezelfde
wijze moeten worden aangepast als ingegane pensioenen. Daartoe zullen de fondsen voldoende overschotten moeten genereren. Lukt dit niet, dan moeten slapers en gepensioneerden de armoe delen.
De pensioenfondsen zien de pensioenbreuk als een
ernstig probleem. Sinds enige jaren doen meerdere
fondsen daarom aan waarde-overdracht. Dit betekent dat het oude fonds het verzamelde geld overdraagt aan het nieuwe fonds, en dat laatstgenoemde
zorgt voor indexatie van de oude rechten. Dit is een
effectieve werkwijze, doch vergt extra premie, omdat het nieuwe fonds back-service moet gaan betalen over het pensioen, dat in het oude fonds is opgebouwd. Het kabinet werkt aan een door de sociale
partners ondersteund wetsvoorstel waarbij waardeoverdracht wordt verplicht. Voor degenen die zich
terugtrekken van de arbeidsmarkt (bij voorbeeld
vrouwen die kinderen krijgen) is waardeoverdracht
niet mogelijk: zij blijven slapers en als zodanig afhankelijk van het fondsrendement.
Uit het oogpunt van gelijke behandeling zijn alle
maatregelen ter heling van de pensioenbreuk gerechtvaardigd. Zij brengen echter wel hogere pensioenpremies met zich mee.

Middelloon-eindloon
De inflatie geeft financieringsmoeilijkheden en maakt
het voor de deelnemers moeilijk te begrijpen hoe
hoog hun aanvullende pensioen zal zijn. Veel fondsen kozen daarom voor het eindloonsysteem. Het
aanvullende pensioen wordt daarbij: het aantal deelnemersjaren maal de pensioengrondslag (op het moment van pensionering) maal 1,75% (zie kader 1).

Dit systeem kan tot ‘fraude’ leiden. Geeft men betrokkene een jaar voor pensionering een loonsverhoging van/ 10.000, dan zal dit leiden tot een extra

pensioenuitkering van/ 7.000 (bij 40 deelnemersjaren). Bij een gemiddelde pensioenperiode van 15
jaar, kost de promotie het pensioenfonds dus ruim
/ 100.000. Deze extra pensioenuitkering is op geen
enkele manier uit premies gefinancierd. Het extraatje komt derhalve voor rekening van de overige
deelnemers van het fonds.
Volgens de Pensioenkamer valt 71% der fondsdeelnemers onder een eindloonstelsel. De pensioenfond-

sen die dit stelsel hanteren, wapenen zich tegen
deze trues door het eindloon te middelen over de
laatste drie jaar of door promoties vanaf het zestigste levensjaar niet meer mee te tellen. Excessen verdwijnen daardoor, doch de tendens van het systeem

blijft bestaan: zij die meer promotie maken zien hun
pensioen ten dele gefinancierd door de premies die
worden betaald door hen die geen of een kleine car-

riere hebben.
Bij het middelloonsysteem (16% van de fondsdeelnemers) wordt het aanvullend pensioen opgebouwd
over de afzonderlijke jaren. Zolang betrokkene min-

der verdient dan de franchise, bouwt hij over die jaren geen aanvullende pensioenrechten op. Komt
hij/zij via promoties bij voorbeeld/ 1.000 boven de
franchise uit, dan bedraagt de pensioengrondslag
voor dat jaar/ 1.000. Over dat jaar wordt dan
/ 17,50 aanvullend pensioen toegekend. Bij voort-

gaande carriere wordt voor de voortgaande jaren
het per jaar opzij gelegde bedrag hoger. Bij de 65ste verjaardag worden de jaarbedragen opgeteld: sa-

men vormen zij het aanvullende pensioen.
Ten einde de invloed van inflatie uit te schakelen,

wil het fonds financieel rondkomen. Een jaar vervroeging betekent een jaar minder premie en een
jaar langer pensioen. Samen komt dit uit op verlaging van het aanvullend pensioen met circa 8%. Omgekeerd zou pensionering op het 66-ste levensjaar
een vergelijkbare verhoging opleveren. In de ons
omringende landen bestaan zulke regelingen.
Uit tabel 2 kan worden opgemaakt dat het aanvullend pensioen alleen vrijwel nooit voldoende is om

van te leven. Vervroegde pensionering vereist dus
ook een flexibele AOW. Het kabinet stelt echter in
de Pensioennota, dat de AOW-leeftijd gefixeerd
moet blijven. Motivering ontbreekt.
Als bezwaar tegen AOW-flexibiliteit kan worden

aangevoerd, dat voor werknemers zonder aanvullend pensioen (of andere middelen) geen vervroegd
pensioen mogelijk is zonder een beroep op de bijstand te doen. Bij latere pensionering zouden zij
een wat hogere AOW ontvangen, een aantrekkelijk
perspectief, met name voor alleenstaanden.

AOW en vergrijzing

worden de jaarbedragen waarde- of welvaartsvast
ge’indexeerd. Zijn prijzen/lonen sinds de toeken-

In 1957 was de AOW-premie circa 6%, het aantal gerechtigden 9% der bevolking. Nu is de premie 14%
en het bevolkingsaandeel 13%. Als gevolg van de

ning van de/ 17,50 verdubbeld, dan verdubbelt

hoge geboortecijfers in de periode 1945-1970 zal het

ookde/17,50.
Het middelloonsysteem sluit de besproken premieoverdracht uit. Het resulterende pensioen is immers

aantal 65-plussers sterk toenemen, van 1,85 miljoen
in 1988 tot 2,45 miljoen in 2010 en tot 3,75 miljoen
in 2035.

direct gekoppeld aan de ingelegde premies. Hier-

De potentiele premiebetalende beroepsbevolking

door leidt het middelloonstelsel over het algemeen
tot lagere pensioenen dan het eindloonstelsel, met
name voor de carrieremakers. Door een overgang
van het middel- naar het eindloonstelsel ontstaat

vermindert, omdat het geboortecijfer na 1970 met
een kwart is gedaald. Om de AOW-uitkeringen op
peil te houden zal dus premieverhoging en/of verhoging van de ingangsleeftijd nodig zijn. Reden om

dus ruimte om op een kostenneutrale manier de ge-

de aanvullende pensioenen een sterke positie te

wenste franchiseverlaging te realiseren.
De Pensioennota wijst crop dat bij het eindloonstelsel de netto pensioenen de netto lonen benaderen.
Dat komt doordat de pensioentrekkers van sommige sociale premies zijn vrijgesteld. Momenteel zou
voor salarissen tussen/ 40.000 en/ 150.000 het
eindloonpensioen (bij 40 jaar opbouw) uitkomen
op 85 a 90% netto. 25 tot 30 jaar terug lag dat een
tiental procenten lager, omdat de betreffende sociale premies toen lager waren. Deze stijging is voor

gunnen.
De belastingvoornemens sporen daar echter niet
mee. Nu eens gaat het over belasting van de “overreserves’ der pensioenfondsen. Dan weer zijn er
voornemens om de pensioenpremies te belasten,
maar de uitkeringen zelf onbelast te laten (momenteel is het andersom).
Overreserves zijn reserves die niet direct nodig zijn
om de komende verplichtingen te dekken. Ze ontstaan in perioden met een hoge reele rente. Bij een
lage reele rente smelten ze weer weg. Ze vormen
eerder een buffer dan een belastingobject2. Het

het kabinet mede aanleiding te kiezen voor het middelloonsysteem. Dit past, zegt de nota, ook beter bij
de onregelmatiger carrierepatronen, die nu reeds
zichtbaar worden en in de toekomst toe zullen nemen. Daarbij gaat de nota aan het principiele bezwaar voorbij: is het voor de overheid toelaatbaar,
dat private instellingen overdrachten van arm naar
rijk bewerkstelligen?
De Stichting van de Arbeid benadert de vrees voor
zeer hoge pensioenen overigens pragmatisch. Werknemers met zulke veertigjarige carrieres zijn er vooralsnog zeer weinig.

Flexibele pensionering
Meer recent is aan de orde of in het huidige systeem, dat uitgaat van een vaste pensioenleeftijd, enige keuzemogelijkheid kan worden opgenomen, bij

belasten van pensioenpremies komt neer op een
ordinaire verhoging van de inkomstenbelasting,
respectievelijk van de winstbelasting voor zover
ondernemingen premie betalen.

Conclusies
In pensioenland zijn meer problemen dan in het bestek van dit artikel kunnen worden behandeld. Een
drietal wijzigingen zijn essentieel:
• een andere pensioenformule, gebaseerd op een
lagere franchise en een lager opbouwpercentage;
• een derde pensioenlaag naast de AOW en het
aanvullend pensioen in de vorm van een belastingvrije individuele spaarrekening;
• flexibilisering van de AOW.

voorbeeld pensionering tussen het 63 en 67-ste levensjaar. Het probleem is dat betrokkenen die keuze pas op latere leeftijd maken, terwijl de pensioenpremies afgestemd zijn op de vaste leeftijd van 65
jaar. Een vervroegd pensioen moet dan lager zijn,

ESB 4-11-1992

2. Zie C. Petersen, De vermogensoverschotheffing, ESB,

26 augustus 1992.

Tabel3- Totaalpensioenen berekend met een atternatieve pensioenformule; franchise vanf20.00O (i.p.v.
f 33.0OO) en een opbouw van 1% (ip.v. 1,75%)

Safaris eenverdiener

35.000

50.000
alleenstaand
gehuwd

25.000
alleenstaand
gehuwd

alleenstaand

gehuwd

16.000
+ 2000

23-000
+ 2000

16.000
+AQOO

23.000
+ 6000

16.000
+12.000

23-000
+12.000

72

100

63

83

56

70

100.000
alleenstaand
gehuwd

AOW +

aanvullend
pensioen

In guldens
In procenten

16.000
+ 32.000

23.000
+ 32.000

48

55

Een andere pensioenformule

de rechten reeds verdeeld, daarna gaat ieder door

Een pensioenformule geeft het samenspel aan van
franchise, opbouwperiode en opbouwpercentage.

met hel verwerven van eigen rechten. Niet-gehuwde partners kunnen een en ander vrijwillig regelen.

Moet er iets met de franchise gebeuren? Uit het vorige blijkt, dat een lagere franchise past bij de toenemende individualisering en nodig is om deellijdwerkers en laagbeloonden in staat te stellen een
aanvullend pensioen op te bouwen. De door het ka-

Bovendien kunnen verzekeringsmaatschappijen nabestaanden verzekeringen aanbieden, toegesneden
op individuele situaties. Risicoselectie moet worden
voorkomen door standaard polisvoorwaarden.

binet gesuggereerde verlaging tot/ 25.000 is daar-

Pensioenspaarrekeningen als derde laag

voor te gering. In het volgende rekenvoorbeeld is

Grote systemen als AOW en AP kunnen niet alles
tol ieders zin regelen. Pensioenspaarrekeningen bie-

daarom/ 20.000 aangehouden.

Het probleem van franchiseverlaging is evenwel
dat alle inkomenscategorieen ervan profiteren.
Franchiseverlaging leidt tot hogere aanvullende
pensioenen over de hele linie, hetgeen, gegeven
de huidige pensioenformule, flink hogere premies

inhoudt. Dit kan worden ondervangen door het
opbouwpercentage van de pensioenformule (nu

den uilkomsl. ledere 20-64 jarige kan zo’n rekening
afsluiten, die lol aan hel pensioen is geblokkeerd.
Jaarlijks mag uil het netlo-inkomen een te indexeren bedrag worden gespaard, nu bij voorbeeld

maximaal/ 1.000. De rente is belastingvrij met evenlueel een kleine bronheffing. Na de pensioendatum
kan het gespaarde bedrag in tien tot vijftien jaarlijk-

1,75%) te verlagen. Stelt men dit op 1% dan volgt
label 3 (opbouwtijd 40 jaar). Voor de vergelijkbaarheid met tabel 2 is ook in label 3 uitgegaan van een

se termijnen worden opgenomen3. Met zo’n rege-

eindloonstelsel.
Die vergelijking leert, na enig rekenen, dat in de huidige fondsen met/ 33.000 franchise, alle pensioen-

nodig. Ook anderen kunnen er van profiteren. Snelle wetgeving is nodig ter realisering hiervan.

irekkers met een salads onder de/ 50.000 er op
vooruitgaan. Bij fondsen met een franchise van
/ 23.000 geldt dal voor hen mel een bruto inkomen
tot/27.000.

Wie een hoger bruto salaris heeft, gaat er op achteruit (zie overigens tabel 1 voor een overzicht van de
feitelijk gebruikte franchises). Hoger beloonden zijn

ling (gekoppeld aan een lagere franchise) is voor

deeltijders een tijd-evenredige franchise nauwelijks

Flexibilisering AOW
Een flexibele pensioenleeftijd is nauwelijks mogelijk, wanneer de AOW daarvoor geen uitweg biedt.

In de kabinetsnota wordt gesleld, dat het inkomensgal, dat bij vervroegde pensionering ontstaat (door
het ontbreken van de AOW) maar moel worden ge-

De Stichting van de Arbeid onderschrijfl enige verlaging van de franchise, doch wil dil aan de fondsen

dicht met VUT-gelden. Dit is de zekerste weg om
pensioenflexibilisering uil te sluiten. De werknemers zien de VUT immers als een verworven rechl.
De werkgevers willen, ook om financiele redenen,
van de VUT af. Ze denken er dus niel over aan de
VUT-gelden een andere slruclurele beslemming te

overlaten. Gezien de uiteenlopende voorkeuren van
de fondsbestuurders (zie tabel 1) geen onbegrijpelijk slandpunl.

geven.
Flexibele pensionering zou aan oudere werknemers
een extra optie geven naast werken (eventueel een

Tol de pensioenformule kan men ook de eventuele

dagje minder in de week), VUT en WAO. Nu de laat-

weduwe/weduwnaarspensioenen rekenen. Afschaffen hiervan leidt niet tot afzien van nabestaanden-

sle twee onder druk staan, is zo’n optie des te meer

echter beler in staat langs andere wegen voor zichzelf een extra oudedagsinkomen te verkrijgen, bij
voorbeeld via pensioenspaarrekeningen.

zorg. Gehuwden kunnen de apart verworven aanspraak jaarlijks gelijkelijk delen. Heeft de een een

nodig.

J. Varkevisser

aanspraak van/ 200 verdiend en de ander van
/ 100, dan wordt/ 50 overgeschreven naar de ander. Het eenvoudigst is dil bij een middelloonsysleem, maar mel iets meer administratie is dit ook bij

een eindloonstelsel mogelijk. Bij echtscheiding zijn

3. Zie J. Varkevisser, Pensioenen en rentevrijstelling, ESB,
22 mei 1991.

Auteur