De heilige koe
Een van de eerste dingen die de aankomende economiestudent leert als hij nog wat onwennig de collegebanken inschuift, is dat het bruto nationaal produkt de maatstaf is voor de welvaart van landen.
Tegelijk wordt hem verteld dat aan het gebruik van
die maatstaf nogal wat bezwaren kleven. Er zijn problemen met het meten van de produktie van de collectieve sector, huishoudelijke arbeid wordt niet
meegeteld, het zwarte circuit blijft buiten de cijfers
en er is sprake van dubbeltellingen. Bovendien is
de welvaart van meer factoren afhankelijk dan alleen van het kunnen beschikken over een hoeveelheid goederen en diensten. Maar of het nu komt
door de slechte akoestiek van de collegezalen of
doordat de kersverse student het nog te druk heeft
met zijn medestudenten, om de een of andere reden
gaat het tweede deel van de boodschap bijna altijd
verloren. Er blijft alleen hangen dat de groei van het
bnp de toename van de welvaart weergeeft.
Dat het bnp als indicator voor de welvaart grote beperkingen kent, is hoogst actueel geworden door de
discussie rond het milieu. Zoals bekend is de groei
van de produktie, vooral in de laatste decennia, gepaard gegaan met grote schade voor het milieu. Zozeer zelfs dat ongewijzigde voortzetting van de produktiegroei een regelrechte bedreiging vormt voor
het voortbestaan van de menselijke soort. Omdat de
vernietiging van het milieu niet in het cijfer van het
bnp tot uitdrukking komt, houden economen niet alleen zichzelf maar ook de rest van de mensheid op
bijna misdadige wijze voor de gek als zij de groei
van het bnp blijven propageren als de juiste maatstaf voor toeneming van de welvaart.
Aan de andere kant is het haast niet voor te stellen
dat de jacht op produktiegroei zo maar wordt opgegeven. De wens om het individuele c.q. nationaal
inkomen te vergroten en de bestedingsmogelijkheden te verruimen, ligt aan het hart van het economische keuzegedrag. Dit geldt niet alleen voor diegenen die in ontwikkelingslanden in de meest
behoeftige omstandigheden verkeren, maar ook
voor de bewoners van rijke landen die zich in een
geweldige materiele overvloed kunnen koesteren.
De ‘economic van het genoeg’ heeft nooit veel aanhang gevonden.
Zijn groei van de produktie en behoud van het milieu met elkaar te verzoenen? Onze landgenoot
R. Hueting, die als hoofd van de afdeling Milieustatistieken van het Centraal Bureau voor de Statistiek
als een van de eersten op systematische wijze de
relatie tussen groei en milieu in kaart heeft proberen te brengen, is daarover zeer somber. Volgens
Hueting is sparen van het milieu slechts mogelijk
zonder de produktiegroei te remmen, wanneer een
technologic wordt uitgevonden die (i) schoon genoeg is, (ii) in voldoende mate minder beslag legt
op schaarse ruimte, (iii) de bodem intact laat,
(iv) energie en grondstoffen niet uitput en (v) niet
duurder is dan de thans gangbare technologic. “Dit
is nauwelijks denkbaar voor het hele terrein van
onze activiteiten”l.
ESB 15-7-1992
Het World development report 1992 daarentegen is
veel optimistischer over de mogelijkheden om
groei en milieubehoud te verzoenen. Volgens de
schrijvers van het rapport is de opvatting dat toenemende economische activiteit onvermijdelijk ten
koste gaat van het milieu, gebaseerd op te statische
aannamen omtrent de technologische ontwikkeling, individuele en collectieve voorkeuren en milieu-investeringen. De Wereldbank citeert met instemming eeri OESO-rapport waaruit blijkt dat de
ge’industrialiseerde landen sinds 1970 op uiteenlopende terreinen, zoals de luchtverontreiniging, de
waterkwaliteit, de afvalverwerking en de uitstoot
van bepaalde schadelijke stoffen, een opmerkelijke
verbetering hebben gerealiseerd zonder dat de economische groei is afgenomen2. Integendeel, de betrokken OESO-economieen zijn in de betreffende
periode met 80% gegroeid. De verbeteringen zijn
bereikt tegen jaarlijkse kosten in de orde van 0,8
tot 1,5% van het bnp. Natuurlijk erkent ook de Wereldbank dat er nog enorm veel blijft te doen. Maar
mits de juiste maatregelen worden genomen in de
sfeer van het efficienter gebruik van hulpbronnen,
de overdracht van technologic, een betere marktwerking en het inbouwen van prikkels om de werkelijke waarde van het milieu in economische beslissingen tot uitdrukking te laten komen, ziet de
Wereldbank geen strijdigheid tussen behoud van
het milieu en economische ontwikkeling.
Waar het om gaat is dat we anders dan in het verleden met het milieu leren omgaan. Duurzame ontwikkeling vereist dat consumenten en producenten
het belang van een schoon milieu als iets vanzelfsprekends in hun afwegingen betrekken. Met andere woorden, het milieu moet in economische beslissingen worden geinternaliseerd. Dit is lang niet zo
bijzonder als het lijkt. De economische geschiedenis kent verschillende voorbeelden van hulpbronnen die naarmate ze schaarser werden, in het prijsmechanisme werden opgenomen. Dat is gebeurd
met land, zee, water en bodem (mijnbouw)3. De
econoom kan aan dat internalisatieproces bijdragen door aan ieder die het maar horen wil te blijven verkondigen dat ‘welvaart’ of ‘vooruitgang’ iets
anders is dan groei van het inkomen of het bruto
nationaal produkt.
L. van der Geest
1. R. Hueting, P. Bosch en B. de Boer, Het duurzaam nationaal inkomen, ESB, 22 april 1992, voetnoot 8.
2. Development and the environment, World development
report 1992, biz. 40.
3. Zie ook Centraal Planbureau, Scanning the future, Den
Haag, 1992, biz. 175.