Ga direct naar de content

Golfloon

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 30 1991

Golfloon
De omslag kwam heel plotseling. De ene dag nog
werd de discussie over de ‘tussenbalans’ beheerst
door de vrees voor een loongolf. Dat werd er niet
minder op toen begin januari de Industriebond FNV
van mening bleek dat er voor vakbonden ‘geen taak
was weggelegd op het punt van de rijksbegroting’.
Maar toen dook ineens de uitdrukking ‘Golfloon’
op. Nog voor de oorlog in de Golf werkelijk losbarstte gaven de bonden al te kennen dat ze bij hun
looneisen rekening wilden houden met de gevolgen
daarvan. Weliswaar hielden ze de nodige slagen om
de arm, het zou allemaal nog eens precies berekend
moeten worden en de laagste inkomens zouden
moeten worden ontzien, maar toch, de spanning op
de loonketel werd duidelijk minder. Van loongolf
naar golfloon, op het eerste gezicht een hele omwenteling. Maar wat verandert er nu werkelijk?
De budgettaire problemen van Den Haag blijven
even groot, d.i bijna onoplosbaar. De loonontwikkeling wordt eerder omhoog gestuwd door knelpunten op de arbeidsmarkt dan door cao-eisen. En die
knelpunten zijn op hun beurt weer een gevolg van
het feit dat de omvang van de overheidsuitgaven te
groot is in verhouding tot het economisch draagvlak. In de marktsector blijft de dwang tot produktiviteitsverhoging onverminderd groot waardoor een
groot deel van het potentiele arbeidsaanbod feitelijk
van het arbeidsproces blijft uitgesloten. Dat maakt
loonkostenbeheersing zowel wenselijk als uiterst
moeilijk. Veel bedrijven betalen hun werknemers al
meer dan de cao strikt genomen voorschrijft. Vakbondsbestuurders die tegen de arbeidsmarkt in willen matigen kunnen wel de betekenis van de cao
verder verminderen maar verliezen dan hun greep
op de feitelijke loonontwikkeling. Een positiever effect op de bruto-loonkosten zou mogen worden verwacht van een verlaging van de belasting- en premiedruk. Maar die weg lijkt afgesloten door de
bestaande budgettaire problemen en door de noodzaak om meer te investeren in de infrastructuur. Om
over de milieuproblematiek nog maar te zwijgen.
Merkwaardig genoeg heeft het kabinet zich in het regeerakkoord van 1989 wel verplicht tot verlaging
van het financieringstekort volgens een vast tijdschema maar niet tot een aanpak van de structurele problemen die dit tekort in stand houden.
De vakbeweging is medeverantwoordelijk voor het
feit dat het economisch draagvlak te smal en de effectieve arbeidsparticipatie te beperkt is. Maar dat
zit hem niet in de eerste plaats in de loonontwikkeling, ook al is alle aandacht daarop gefixeerd. Het
cao-spel tussen werkgevers en werknemers speelt
zich af in een andere wereld dan die van MEV, Miljoenennota en SER-adviezen en zal alleen al om die
reden geen soelaas bieden voor de problemen die
bij de tussenbalans aan de orde zijn. Dit spel moet
zijn gebaseerd op argumenten waarvan de juistheid
door de betrokken werknemers kan worden vastgesteld in hun eigen bedrijfsomgeving. Het begrip
‘loonkostenbeheersing’ is voor de cao-onderhandelaars goed hanteerbaar, maar dan uitsluitend in het

ESB 30-1-1991

licht van de voor hen actuele situatie op de arbeidsmarkt en niet in
het licht van Haagse problemen.
De negatieve bijdrage van de vakbeweging zit in haar invloed op de
politieke besluitvorming. Zij versterkt de neiging van politici om
vast te houden aan alles wat ooit in
het verleden werd geregeld en om
het feit te ontkennen dat dit een negatief effect kan hebben op de
werkgelegenheid. Daarmee staat
de vakbeweging haar eigen doelstelling in de weg: de instandhouding van een adequaat stelsel van
sociale zekerheid. Zowel bij FNV
als CNV kunnen we het standpunt
horen dat de financiering van de sociale zekerheid min of meer neutraal is, dat wil zeggen gee-n effect heeft op de werkgelegenheid. Ze
zien geen bezwaar tegen verhoging van de collectieve lasten voor dit doel. Dat is de fictie die mede de
dwang tot produktiviteitsverhoging in stand houdt,
de toegang tot de arbeidsmarkt belemmert voor
laag-produktieve werknemers en het vliegwiel van
de uitstoot van ‘arbeidsongeschikten’ draaiende
houdt. Zo schept de sociale zekerheid door middel
van de financiering haar eigen klandizie.
Het is sympathiek dat de bonden de mogelijke gevolgen van de Golfoorlog in hun beleid onder ogen
willen zien. Maar ook in dit geval bepaalt de situatie
op de arbeidsmarkt wat zinvol en mogelijk is. Belangrijker dan het begrip ‘Golfloon’ is daarom dat
de oorlog niet als excuus wordt gebruikt om opnieuw uit te stellen wat al te lang is blijven liggen.
Erkend moet worden dat het regeerakkoord niet uitvoerbaar is. Het financieringstekort kan al niet meer
worden teruggebracht tot 3,25% aan het einde van
de kabinetsperiode. Dat is jammer, maar er valt mee
te leven als tegen die tijd een beleid gericht op verbreding van het economisch draagvlak effectief zou
zijn geworden. Daarop moeten de inspanningen in
eerste instantie worden gericht. Naarmate de overheid zelf minder bijdraagt aan verhoging van de bruto-loonkosten zou ze met meer recht van spreken
een beroep op de vakbeweging kunnen doen om
de sinds 1983 toegepaste beheersing van de loonontwikkeling vol te houden. En de vakbeweging zou
moeten afstappen van de fictie dat de financiering
van de sociale zekerheid en de omvang van het economische draagvlak niets met elkaar te maken hebben. Wat we nodig hebben is niet zozeer een geslaagde tussenbalans als wel een keerpunt. Maar de
vakbeweging kan alleen door de bocht als overheid
en werkgevers dat ook doen.

119

Auteur