Ga direct naar de content

Het perspectief van de chemische industrie

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 12 1990

Het perspectief van de
chemische Industrie
De markt voor chemische produkten ontwikkelt zich van een geografisch verdeelde
produktmarkt tot een produktverdeelde wereldmarkt. De concurrentie op het kennisfront
neemt toe. Innovatie wordt complexer. Produkten en processen moeten aan strengere
milieu-eisen voldoen. Naast meer aandacht voor fijnchemie is ook kwaliteitsverbetering
in de basischemie geboden om op deze ontwikkelingen in te kunnen spelen. De overheid
kan de chemische Industrie hierbij steunen door het scheppen van een
innovatievriendelijk klimaat, het verbeteren van het onderzoek en onderwijs en het
voeren van een innovatiestimulerend milieubeleid.

DR. W.M. DE JONG*
De chemie is, als wetenschap en als Industrie, sterk in
beweging. Het aantal bekende en beschreven chemische
verbindingen neemt meer dan exponentieel met de tijd toe.
Het Chemical Abstracts Register omvat momenteel rond
tien miljoen verschillende verbindingen. Per jaar komen
daar op dit moment ruwweg 800.000 nieuwe bij. De wetenschappelijke kennis wordt op een aantal gebieden snel
groter. Verschuivingen in marktstructuren en de toenemende noodzaak voor een goed milieubeheer dwingen de
chemische industrie tot een fundamentele reflectie. Zij
staat aan het begin van een periode van belangrijke structurele aanpassingen. Enkele van deze aanpassingen zullen in dit artikel worden besproken.

De tendens tot internationalisering krijgt een extra accent door de komende Voltooiing’ van de Europese interne
markt. De vermindering van fysieke, fiscale en technische
belemmeringen laat haar niet ongemoeid. De marktdimensie van Europa is door de beoogde eenwording herontdekt.
De Europese markt is voor de in Europa producerende
chemische industrie een onmisbare thuismarkt voor het
opbouwen van wereldwijde posities (in de VS, in Japan en
in de Pacific). Echter ook voor de niet-Europese industrie
is deze markt van betekenis. De concurrentiedruk zal daardoor verder toenemen. Het ziet er naar uit dat de mondiale
concurrentie in een voltooide Europese markt een interessant en belangrijk slagveld zal vinden.

Toenemende Internationale concurrentie

Technologische uitdaging

In de chemische industrie bestaat reeds sinds enige
jaren een sterke tendens tot internationalisering. Centrale
verschijnselen zijn grensoverschrijdende schaalvergroting, acquisities, fusies en diverse vormen van Internationale samenwerking en alliantievorming (voor het openbreken van nieuwe markten en voor het verkrijgen van complementaire kennis). Onderzoeksstromen, innovatiestromen, kapitaalstromen en handelsstromen worden internationaler. Verbeterde (tele)communicatie- en transportsystemen, een toenemende transporteerbaarheid van produkten (minder volume en massa per functioned eenheid,
hogere toegevoegde waarde per eenheid volume of massa) en een mede met de technische ontwikkeling samenhangende convergentie in behoeften in verschillende landen maken een verdere schaalvergroting niet alleen mogelijk, maar ook economisch voordelig en daarom in een
concurrerende omgeving noodzakelijk. De toenemende
Internationale concurrentie dwingt chemische bedrijven tot
concentratie op kernactiviteiten; activiteiten waarbij een
substantieel deel van de wereldmarkt kan worden geclaimd. De geografisch verdeelde produktmarkt verschuift
meer en meer naar een produktverdeelde wereldmarkt.

Een belangrijke kracht achter veel veranderingen in de
chemische industrie hangt samen met de opkomst en
diffusie van een nieuwe generatie basistechnologieen. Vrijwel elk chemisch bedrijf heeft direct of indirect met deze
nieuwe technologieen – informatietechnieken, nieuwe materialen en (nieuwe) biotechnologische technieken – en
nun synergetische afgeleide te maken. Als voorbeeld van
hun indringende kracht kunnen de ontwikkelingen op het
gebied van automatisering dienen.
De drastische vooruitgang in computersystemen en instrumenten geeft mogelijkheden voor een aanzienlijke wetenschappelijke versteviging van de R&D-functie in de
chemische industrie. Door het gebruik van geavanceerde
apparatuur zullen chemische reactieprocessen beter kunnen worden gevolgd en worden begrepen. De kennis omtrent dynamische verschijnselen neemt snel toe. Computers zullen meer en meer worden ingezet om reactiviteiten

1222

* De auteur is fysicus en werkzaam bij de Wetenschappelijke Raad
voor het Regeringsbeleid. Het artikel is gebaseerd op W.M. de
Jong, Perspectief in innovatie: de chemische industrie nader

beschouwd, voorstudie WRR, januari 1991.

r
te voorspellen, reactiepaden te ontwerpen, moleculaire
structuren te begrijpen en te koppelen aan macroscopische
functionele eigenschappen van stoffen en produkten. Met
wordt meer en meer mogelijk zeer complexe produktiesystemen vrij natuurgetrouw na te bootsen en vooraf ‘op net
droge’ te onderzoeken en te optimaliseren. Bij deze optimalisatie kunnen verschillende aspecten worden meegenomen (grondstoffen, energie, veiligheid, milieu).
Met doelgericht en op meer wetenschappelijke wijze
zoeken naar nieuwe produkten vindt ingang. Reeds bij het
ontwerp van nieuwe produkten en van nieuwe processen
zal met specifieke eisen van de klant rekening kunnen
worden gehouden. De produktiefilosofie binnen de chemische industrie verandert aanzienlijk. Er is sprake van een
dynamisering van het produktieproces, in die zin dat niet
meer vanuit een gegeven input(mix) een lange tijd vooraf
vastgestelde output(mix) wordt geproduceerd, maar dat
flexibel wordt ingespeeld op interne en externe veranderingen. Er zijn mogelijkheden voor een flinke kwaliteitsverbetering van chemische produkten. Daar waar vroeger sprake was van enkele basisprodukten, ontstaan nu vele honderden produkten. Voorraadvorming is minder zinvol. De
klant bestelt en het produkt wordt steeds meer op specificatie geproduceerd en geleverd.
De voortdurende aandacht voor nieuwe mogelijkheden
van automatisering heeft een gunstige bijkomstigheid.
Voortgang vereist een toenemende kennis van de materieen energiestromen en van de organisatorische vormgeving
van het totale produktieproces. Een toename van deze
kennis van bestaande systemen geeft op zich al een
behoorlijke verbetering en kan ook in milieutechnisch opzicht veel betekenen.

De noodzaak van innovatie

__

In perioden waarin op het gebied van de economische
bruikbaarheid van kennis snel vooruitgang wordt geboekt,
en derhalve bestaande kennis economisch snel veroudert,
zal de concurrentie tussen bedrijven (en tussen nationale
economieen) meer aan het kennisfront worden gevoerd.
Het vormgeven aan het snel verschuivende kennisfront of
het volgen daarvan wordt in dat geval van groot strategisch
belang. Steeds meer middelen moeten voor dit doel worden
gereserveerd. Er zijn ook andere redenen voorde noodzaak
van een toenemende innovatie-inspanning. Zo rukt technische innovatie in de chemische industrie op naar complexere
gebieden en behoeften. Vernieuwing stuit daar vaak op vrij
fundamentele wetenschappelijke, technische, economische
en maatschappelijke barrieres. Het slechten hiervan is een
kwestie van veel tijd, geld en mensen. Samenwerking tussen
uiteenlopende disciplines, tussen verschillende bedrijfslagen en bedrijven en tussen bedrijfsleven en overheid is in
toenemende mate een noodzakelijke voorwaarde voor economisch succes. De markt stelt steeds hogere eisen. De
meerwaarde van chemische produkten wordt in toenemende
mate bepaald door daaraan gekoppelde dienstverlening (bij
voorbeeld in termen van scherpe klantafhankelijke specif icaties). Vele chemische produkten worden onderdeel van een
functioneel systeem, bij voorbeeld ter bestrijding van planteziekten of ter bestrijding van milieuvervuiling. De chemische
industrie moet met een toenemend aantal aspecten rekening
houden. Chemische produktie, produkten en produktsystemen zullen aan strenger wordende marktcondities en randvoorwaarden moeten voldoen, zoals op milieugebied. Ook
dit maakt innovatie op een aantal gebieden complexer. Technisch en economisch veelbelovende innovaties kunnen afvallen doordat zij niet voldoen aan noodzakelijke milieu-eisen. Tot slot kan worden opgemerkt dat de resultaten van
innovatie sneller beschikbaar moeten zijn. De levenscyclus

ESB 19/26-12-1990

van (vooral fijnchemische) produkten heeft, onder druk van
de technologie en van de toenemende concurrentie, de
neiging korter te worden. Om de kosten van vernieuwing
terug te verdienen, dient snel te worden gehandeld. De
eliminatie van bedrijfsinterne en bedrijfsexterne traagheden
wordt van groot belang.
Het succes van innovatie wordt in toenemende mate
bepaald door de mate waarin de verschillende delen van
de innovatie- en de produktieketen flexibel en naadloos op
elkaar kunnen worden aarrgesloten. Het verminderen van
externe traagheden dwingt het bedrijfsleven in toenemende mate in politieke en maatschappelijke gebieden te treden die ver buiten de eigenlijke bedrijfsactiviteiten vallen.
Voorgaande opsomming heeft vooral betrekking op chemische bedrijven die zelf vorm geven aan het technologische front: de echte innovatoren. De volgers en imitatoren
zijn echter meestal niet veel beter af. Om voldoende snel
te kunnen imiteren is vaak vrijwel een zelfde kennisbasis
vereist als om te creeren. Vrijwel alles moet al in huis zijn.
Sterk toenemende innovatiekosten stellen eisen aan het
economische en het maatschappelijke draagvlak voor innovatie, zowel binnen als buiten de bedrijven. In een aantal
gevallen dient een toenemend percentage van de middelen te worden ingezet voor innovatie, dat wil zeggen voor
activiteiten waarvan de uitkomst over het algemeen zeer
onzeker is, en in een aantal belangrijke gevallen onzekerder lijkt te worden. Niet in alle gevallen kan er bij voorbaat
van worden uitgegaan dat een dergelijk draagvlak aanwezig is. Verschillen tussen bedrijven en tussen landen in de
bereidheid tot het nemen van bepaalde innovatierisico’s
zullen in de toekomst een grote(re) rol gaan spelen in de
verdeling van economische welvaart. Hierbij zal het overigens niet altijd zo zijn dat de grootste risicobereidheid
samengaat met het grootste economische succes.

Fijn- of basischemie?_______________
In veel rapporten is er op gewezen dat de toekomst van
de Nederlandse chemische industrie vooral ligt aan de
kennisintensieve kant van het produktenspectrum, dat wil
zeggen in de fijnchemische ‘specialties’. Als zeer algemene
conclusie is hier weinig tegen in te brengen. Toch kan deze
uitspraak leiden tot belangrijke misverstanden.
In Nederland neemt de basischemie een belangrijke
plaats in. In 1986 had 74,3% van de totale produktiewaarde
van de Nederlandse chemische industrie betrekking op
basis- of bulkgoederen. Dit percentage is het laatste decennium nauwelijks gewijzigd. De vaak noodzakelijk geachte verschuiving naar fijnchemie is (nog) niet noemenswaardig opgetreden. Dit kan op verschillende manieren
worden geinterpreteerd. Zo zou het mogelijk kunnen zijn
dat de Nederlandse chemische industrie als geheel onvoldoende dynamiek aan de dag legt en te weinig opschuift
naar veelbelovende (fijn)chemische activiteiten. Het kan
echter ook worden gezien als een teken uit de markt dat
de opschuiving naar fijnchemie genuanceerder ligt dan
wellicht in eerste instantie werd gedacht.
Technisch-economische beschouwingen over de industriele structuur hanteren vaak het concept van de levenscyclus. De basischemie wordt in deze beschouwingen wel
gezien als een ‘mature industry’, gekenmerkt door structureel dalende groeicijfers, een lager wordende produktiviteitsgroei, intensieve concurrentie, weinig innovatie en afnemende marges. Overgang op nieuwe, vooral fijnchemische, activiteiten is zinvol omdat deze nog aan het zeer
rendabele begin van hun levenscyclus staan. De vraag is
in hoeverre dit beeld, gelet op recente ontwikkelingen in de
basischemie en in de fijnchemie, nog volledig juist is. Vanuit
de theorie en de praktijk van de levenscyclus is bekend dat

1223

het zeer moeilijk is van te voren te bepalen of het einde van
een levenscyclus is genaderd. Een conjuncturele terugval
kan gemakkelijk worden aangezien voor een structurele
afvlakking, terwijl een structurele afvlakking weer kan worden doorbroken door een nieuwe impuls vanuit de techniek
of vanuit de markt.
Het is zinvol het bedrijfsmatige rendement van de basischemie eens te vergelijken met dat van de fijnchemie (zie
de label). De basischemie bevond zich rond 1982 in een
diep dal. Nadien is het rendement echter weer sterk toegenomen. De laatste jaren is het rendement van de gehele
basischemie vergelijkbaar met dat van de totale fijnchemie.
Deze constatering, gevoegd bij het feit dat de basischemie
de afgelopen jaren weer fors is gegroeid, doet de vraag
opkomen of de Nederlandse basischemie wel zo dicht
aanzit tegen het einde van haar levenscyclus. Genoemd
herstel van het rendement en de groei suggereren dat de
eerder opgetreden stagnatie van de basischemie niet kan
worden geTnterpreteerd als een naderend einde (in Nederland) van deze belangrijke chemische activiteit.
Een belangrijk nadeel van de basischemie ten opzichte
van de fijnchemie is haar grotere conjunctuurgevoeligheid
en neiging tot cyclisch gedrag. Dit heeft verschillende
oorzaken. Gewezen kan worden op diverse traagheidseffecten en op het feit dat de minimumschaal waarop rendabel kan worden geproduceerd in de kapitaalintensieve
basischemie in verhouding groot is. Indien verscheidene
producenten, onder invloed van gelijke marktimpulsen,
besluiten tot uitbreiding dan ontstaat al gauw overcapaciteit. Tijdens de daarop volgende terugval zal de roep om
verschuiving naar de in dat opzicht veel stabielere fijnchemie weer sterk toenemen.
Echter ook de fijnchemie is niet zonder problemen. In
grate delen van de fijnchemie tekent zich langzamerhand
overconcurrentie en zelfs overcapaciteit af, niet alleen door
toedoen van bedrijven, maar ook door overheden die met
diverse stimuleringsmaatregelen het bedrijfsleven trachten
te steunen in de overgang naar de zo rendabel geachte
fijnchemie. Speciale produkten hebben vaak speciale problemen. In de fijnchemie is mede daarom intensief onderzoek en intensief contact met de markt een vereiste om
zich als producent voor langere tijd staande te houden. Dit
is, gegeven het feit dat voor een zelfde totale opbrengst als
in de basischemie meestal vele fijnchemische produkten
nodig zijn, niet altijd een eenvoudige zaak.
De rendementen in de fijnchemie worden onder druk
gezet door sterk toenemende ontwikkel- en innovatiekosten, relatief groot technisch risico, toenemende concurrentie, toenemende verkorting van de levenscycli, toenemende moeilijkheden bij patentering en snellere weglek naar
de concurrentie. Door deze ontwikkelingen is het niet meer
zo dat het te verwachten bedrijfsresultaat in de fijnchemie
altijd hoger zal zijn dan in de basischemie. Een grootscheepse overgang van de Nederlandse chemische sector
als geheel op fijnchemie lijkt derhalve onverstandig.
Een ander belangrijk nadeel van de basischemie lijkt te
liggen in de grote en lokaal geconcentreerde belasting van

Tabel. De verhouding bruto bedrijfsresultaat/produktiewaarde in de Nederlandse chemische Industrie (in procenten)
Basischemie

1980
1981
1982
1983
1984
1985
1986

1224

Fijnchemie

7,6
6,8
2,8
9,0
12,9
11,4
14,9

9,0
11,0
11,5
13,0
14,7
13,2
14,9

het milieu. Alhoewel er in de basischemie reeds vele milieu-sparende maatregelen zijn genomen, is er op dit gebied nog veel te verbeteren. Dat de basischemie over het
gehele front slechter scoort of in de nabije toekomst slechter zal scoren dan de fijnchemie is echter een te bewijzen
zaak. Grote produktie-installaties, zoals die in de basischemie gebruikelijk zijn, vallen het meeste op, maar het ziet er
naar uit dat de grootste milieuproblemen per eenheid produkt zullen komen te liggen bij de kleinere produktie-installaties. Het milieurendement per ge’investeerde gulden is
daar, vanwege positieve schaaleffecten, vaak minder
groot. Bovendien zijn kleinere, meer gespreide produktieeenheden minder goed te controleren.
Nu is het natuurlijk wel zo dat in de fijnchemie de kosten
voor milieumaatregelen meer in de prijs van het produkt
kunnen worden doorberekend. In de fijnchemie wordt immers, gemiddeld genomen, minder op prijs geconcurreerd
dan in de basischemie. Toenemende internationale concurrentie in de fijnchemie en toenemende kwaliteit van de
basischemie zullen dit verschil echter reduceren. Een zorgvuldig milieubeheer dwingt niet meer automatisch tot een
significante verschuiving richting fijnchemie.
De gang naar meer kennisintensiteit heeft twee componenten: een interne transformatie van de basischemie en
een externe verschuiving naar nieuwere activiteiten. De
marktpotentie van het eerste dient niet te worden verwaarloosd.

Duurzaam milieubeheer
De milieuproblemen dwingen tot een hoge politieke en
bedrijfsmatige prioriteit van de milieuproblematiek. Milieuinvesteringen werden langetijd gezien als een (soms noodzakelijk) kwaad: in directe zin improduktief, kostenverhogend en rendementsverlagend en, voor zover er verschillen tussen bedrijven of tussen landen optreden, concurrentieverstorend.
In deze zienswijze begint verandering te komen. Milieu
wordt in de chemische Industrie in toenemende mate een
marktkracht, zij het soms een zeer grillige. Er zijn bedreigingen, maar voor het chemische bedrijfsleven zeker ook nieuwe kansen en nieuwe markten. Schoon produceren wordt
een verkoopargument. Er is op een aantal gebieden als het
ware sprake van een automatische verinnerlijking van milieufactoren. In een toenemend aantal gevallen daalt de strikt
economische kostenineffectiviteit van milieumaatregelen.
Tegenover extra kosten staan ook extra baten: grotere verkoop van het ‘groene’ produkt, lagere verzekeringspremies
(calamiteit, aansprakelijkheid), lagere lozingsrechten, geringer ziekteverzuim, verhoogde motivatie van werknemer en
werkgever (verhoogde arbeidsproduktiviteit), hogere grondstof- en energieproduktiviteit, soms betere produktkwaliteit
en, wat vager maar niet minder belangrijk, een betere relatie
met overheden, buurtbewoners en milieugroepen.
Het milieurendement per ge’investeerde gulden is over
het algemeen het grootst bij vervanging van produktie-installaties. Nu de ‘end-of-pipe’-technieken in de chemische
Industrie het gebied van de verminderde meerwaarde snel
naderen (veel duurder, minder milieurendement), zal het
milieu meer en meer (moeten) worden geTntegreerd in het
ontwerpproces van produktie-installaties en in investeringsbeslissingen. Dit vraagt op alle niveau’s binnen de
bedrijven een aanzienlijke milieubewustheid.
De milieuaspecten van chemische eindprodukten zijn
van groot belang. De chemische Industrie kan eigenlijk
geen produkt meer op de markt brengen zonder zich
serieus af te vragen hoe dit produkt zich in de ‘natuur’
houdt, dat wil zeggen bij gebruik, hergebruik, deponie,
verbranding of lozing. Er wordt een integraal ketenbeheer

nageslreefd waarbij alle belangrijke fasen van de levensloop van produkten worden meegenomen.
Een belangrijk doel is de ketens zoveel mogelijk te
sluiten tot een kringloop, met behoud van economische
rentabiliteit. Dit sluiten van de kringloop is niet eenvoudig.
De problemen die zich voordoen zijn niet uitsluitend van
technische aard. Bij hergebruik liggen in vele gevallen de
grootste knelpunten op het logistieke vlak. Er moeten voldoende grote, voorspelbare en qua samenstelling vrij eenduidige toeleveringsstromen van afvalprodukten tot stand
worden gebracht. Dit stelt eisen aan regelgeving, milieugedrag en infrastructuur. Voor de produkten van de verwerkingsindustrie (recyclaten) dient een voldoende grote en
betrouwbare markt te worden geschapen. In de praktijk
blijken deze zaken meer dan eens op problemen te stuiten.
Het duurzaam sluiten van de produktieve kringloop in
ruime zin zal van de gehele samenleving, en daarmee ook
van de chemische Industrie, gedurende lange tijd op vele
gebieden een grote inspanning vragen.

Overheidsbeleid

__

__

__

__

De vraag is hoe de overheid de chemische Industrie het
beste kan ondersteunen bij haar structured aanpassingen.
Technologische innovatie is in toenemende mate een noodzakelijke voorwaarde vooreen internationaal concurrerende
en milieuvriendelijke chemische industrie. Enkele opmerkingen over innovatiebevordering zijn daarom op hun plaats.
Om te beginnen is het zinvol nog eens te wijzen op de
elementaire notie dat bevordering van innovatie veel meer
is dan het voeren van een goed R&D-beleid. Voor de
chemische industrie is het van groot belang dat de overheid, binnen de grenzen die door andere doelen worden
gesteld, met al haar vormen van beleid zorgt voor een
innovatievriendelijk klimaat. Het gaat onder meer om gunstige fiscale en investeringsregelingen, een goed mededingingsbeleid waarondereen goede (internationale) regeling
van eigendomsrechten bij innovatie, een innovatiestimulerend milieubeleid, de creatie van gunstige factormarktcondities (kwaliteit, prijs en beschikbaarheid van arbeid en
kapitaal), goed onderwijs, een goede onderzoeksinfrastructuur en ook om zaken als duidelijkheid, consistentie
en voorspelbaarheid in het overheidsoptreden.
Voor wat betreft het eigenlijke ‘technologiebeleid’ voor
de chemische industrie ziet het er naar uit dat de meeste
directe overheidsmaatregelen waar in de huidige context
aan kan worden gedacht, reeds zijn bedacht. Nu lijkt een
periode aangebroken van stroomlijning. Het gaat minder
om het bedenken van nog weer nieuwe overheidsmaatregelen, maar veel meer om het op coherente en motiverende wijze inzetten van het bestaande instrumentarium. Een
goed technologiebeleid is steeds minder los te zien van
andere beleidsvelden. Het gaat meer en meer om de
dwarsverbanden. Overheden die zich in hun beleid en
departementale werkwijze rekenschap weten te geven van
deze verbanden, zullen een sterke uitgangspositie hebben
bij het ondersteunen van innovatie.
In het overheidsoptreden voor chemie zal ruime aandacht moeten zijn voor traditionele sterkten. De algemene
notie dat de Nederlandse economie ter behoud van welvaart en werkgelegenheid zal moeten opschuiven naar
meer kennisintensiteit dient genuanceerd te worden gei’nterpreteerd. De technologiegevoeligheid -de mate waarin
produkt en produktiviteit op rendabele wijze kunnen worden verbeterd door gebruik van nieuwe en bestaande
technologieen – is bij traditioneel ogende activiteiten, zoals
de basischemie, soms verrassend hoog.
Doorde beperktheidvan de middelen zal op een aantal
strategische gebieden van de chemie moeten worden ge-

ESB 19/26-12-1990

zocht naar internationale samenwerking. Een dergelijke
samenwerking, zal alleen een hoog nationaal rendement
hebben als vanuit een positie van kracht wordt samengewerkt. Voor een klein land als Nederland zal deze positie
bij R&D vooral moeten worden gevonden in de kwaliteit van
het eigen onderzoek, ook al zal de omvang daarvan op vele
strategische gebieden beperkt zijn.
Internationale samenwerking mag geen dekmantel zijn
voor een gebrek aan kwaliteit van de ‘thuisbasis’. Gezien
vanuit de chemie, baart, gelet op het voorgaande, de
situatie bij het universitaire chemische onderzoek en onderwijs zorgen. Om dit onderzoek en onderwijs internationaal concurrerend te maken en te houden zijn nodig:
gerichte verbetering van de materiele onderzoeks- en onderwijsomstandigheden, krachtiger stimulering van de
tweede-fase opleiding, meer verantwoordelijkheid en armslag voor onderzoekers en docenten, verandering en professionalisering van de universitaire bestuursstructuur, gedifferentieerde verlenging van de studieduur en afstandelijk overheidsbeleid vooral gericht op basisvoorwaarden
voor kwaliteit en een daadwerkelijke kristallisatie hiervan
in beleidsvoorbereidende en uitvoerende structuren.
Het is van belang te streven naar topkwaliteit. Bij dit
streven dient echter wel te worden aangetekend dat de
grootste kwaliteitsproblemen zich momenteel niet zozeer
bij de (kleine) top, maar vooral bij de (grote) subtop lijken
voor te doen. Een sterke bevoordeling van de top zou, bij
gelijkblijvende middelen, de kwaliteit van de subtop nog
sterker kunnen doen dalen. Mede om deze reden is het
zinvol zogenaamde ‘centers of excellence’ de natuurlijke
uitkomst te laten zijn van kwaliteitsbevorderende stappen
over de hele linie. Multidisciplinair onderzoek wordt in de
chemie van toenemend belang. Multidisciplinaire samenwerking kan echter niet zonder een goede monodisciplinaire voeding. Het verrassende verschijnsel doet zich voor dat
de noodzaak voor meer multidisciplinariteit in feite ook een
sterke stimulans betekent voor basisdisciplinair onderzoek. Kwaliteit in een basisdiscipline is een van de belangrijkste voorwaarden voor zinvolle multidisciplinaire samenwerking. De taak van de universiteit ligt vooral in het
aanbrengen van deze kwaliteit.
De milieuproblematiek staat in het middelpunt van de
belangstelling. Het is zaak deze belangstelling niet alleen
te vertalen in traaie doelstellingen, maar ook in werkbare
structuren. Hier ligt zowel voor het bedrijfsleven als voor de
overheid een van de grootste uitdagingen voor de komende jaren. In het kader van het milieubeleid voor de chemie
is het van groot belang te komen tot internationalisering van
milieunormen en -regels. De technologische potentie van
de chemische industrie als geheel is voldoende groot om
strenge internationale milieunormen aan te kunnen, en om
bedreigingen te veranderen in nieuwe kansen. Ook hier
geldt echter dat internationale slagvaardigheid en geloofwaardigheid worden gedragen door de kwaliteit van de
‘thuisbasis’. Om deze kwaliteit op milieugebied te vergroten
zijn nodig: realistische en innovatiestimulerende tijdpaden
bij implementatie van milieunormen en nieuwe milieutechnieken, evenwichtige verdeling van aandacht over industriele en niet-industriele vervuiling, voorspelbaarheid in het
overheidsoptreden, consistentie tussen de verschillende
overheidsmaatregelen, meeronderlinge afstemming in het
internationale optreden van verschillende overheidsdepartementen en een adequate toedeling en controle op door
de overheid ter beschikking gestelde milieugelden.
Om deze stappen goed te kunnen nemen, is het van
groot belang dat het deskundigheidsgehalte van het overheidsoptreden gelijke tred houdt met de groeiende complexititeit van de milieuproblematiek. De institutionele
structuur op milieugebied dient vanuit die optiek nader te
worden bekeken.

W.M. de Jong

1225

Auteur