Ga direct naar de content

Sterkte/zwakte-analyse van het Nederlandse bankwezen

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 12 1990

Sterkte/zwakte-analyse van het
Nederlandse bankwezen
Veranderingen in institutionele spelregels houden het bankwezen in hun greep. De
wereldmarkt wordt geliberaliseerd en toetredingsbarrieres verdwijnen. Door de openheid
van de sector, het bestaan van clusters van met elkaar verweven ondernemingen en de
breedte van het produktenpakket kan het Nederlandse bankwezen deze uitdaging aan.
Voorwaarde is wel dat in de Nederlandse regelgeving gelijke concurrentievoorwaarden
worden geschapen als in het buitenland.

DRS. J. DE LEEUW*
Zowel de nota Economic met open grenzen1 als de SMOstudie De economische kracht van Nederland2 spreken een
redelijk tot zeer positief oordeel uit over de positie van de
Nederlandse financiele sector. De goede positie van de
financiele sector wordt genoemd als een van de factoren die
bijdragen aan de economische kracht van Nederland.
Hoewel deze omschrijving een compliment betekent
voor het tot op heden gevoerde beleid in de Nederlandse
financiele sector, geldt uiteraard ook voor deze sector dat
er sprake moet zijn van een continu proces van vernieuwing en strategische overwegingen. In dit artikel zal voor
de Nederlandse bancaire sector – als onderdeel van de
financiele sector – een analyse worden gemaakt van de
sterke en zwakke kanten. Tevens zal worden gei’nventariseerd welke strategische heroverwegingen noodzakelijk
zijn in het licht van de grote veranderingen in Europa en de
rest van de wereld.

sterdam – i.e. Nederland – als financieel centrum en daarvan profiteren alle banken in Nederland. Ook het actieplan
van de Initiatiefgroep Amsterdam als Internationaal Financieel Centrum richt zich ondermeer op het aantrekken van
buitenlandse kredietinstellingen6. Het belang van een netwerk van sectoren, een van de vier determinanten die
Porter onderscheidt bij de vaststelling van het nationaal
voordeel7, wordt hiermee onderkend.
De grote vrijheid voor buitenlandse banken om zich hier
te vestigen is echter niet altijd wederkerig. De Nederlandsche Bank heeft tot op heden geen gebruik gemaakt van
de mogelijkheid tot het stellen van een reciprociteitseis bij
vestiging in Nederland. Art. 7 in de Wet toezicht kredietwezen (WTK) biedt hiertoe wel de mogelijkheid. Nederlandse
banken hebben daardoor relatief weinig pressiemiddelen
bij de vergunningaanvraag in het buitenland8.
label 1 illustreert het open karakter van de bancaire
sector. Ook het aantal nieuwe bankvestigingen geeft een
indruk van de effecten van de vrije-toetredingsmogelijkheid

Uitgangspositie
Een open sector
De Nederlandse bancaire sector wordt gekenmerkt door
een zeer grote mate van openheid; de toetreding van
nieuwe-buitenlandse-concurrenten isvolledig vrij. Daarnaast geldt dat de laatste deviezenrestricties reeds in 1986
volledig zijn weggenomen. Ook het kapitaalverkeer is in
Nederland sinds 1986 volledig geliberaliseerd. De EGrichtlijn gericht op de liberalisatie van het kapitaalverkeer3,
welke voor de meeste EG-landen uiterlijk per 1 juli 1990
zou moeten zijn ingevoerd, heeft derhalve geen directe
gevolgen gehad voor Nederland4.
Een andere belangrijke factor bij de grote vrijheid van
vestiging in Nederland, is de wijze van toezicht door De
Nederlandsche Bank. In het kader van een recente studie
werd dit toezicht door een gei’nterviewde bankier omschreven als: “efficient, degelijk, voidoende en noodzakelijk”5.
De wijze waarop het bancaire toezicht in Nederland is
geregeld, zal voor banken die overwegen zich hier te
vestigen dan ook een positieve factor zijn.
De Nederlandse bancaire sector erkent de noodzaak
van deze vrije vestiging; het versterkt de positie van Am-

1226

* De auteur is als adjunct-secretaris verbonden aan de Nederlandse Vereninging van Banken. Hij dankt de drs. P.J. Boomsma en
de mr. J.R. Steinhauser voor hun waardevolle commentaar. Dit
artikel is op persoonlijke titel geschreven.
1. Nota Economie met open grenzen, ministerie van Economische
Zaken, 1990, biz. 78.
2. D. Jacobs, P. Boekholt, W. Zegveld, De economische kracht van
Nederland, SMO, 1990, biz. 75-76.
3. Richtlijn van de Raad van 24 juni 1988 voor de uitvoering van
artikel 67 van het Verdrag, nr. 88/36/EEG.
4. Nederland wordt binnen de OESO – in casu het Committee on
Capital Movements and Invisible Transactions – gerekend tot de
selecte groep van vijf landen met een zeer liberaal regime voor
het kapitaalverkeer. H. J. Blommestein, A.F. Tulp, Naareen geliberaliseerd internationaal verkeer van kapitaal en diensten, NIBE,
november 1987, biz. 389-393.
5. NVB, Europa 1992 en de Nederlandse bancaire sector, Amsterdam, September 1990.
6. Initiatiefgroep Amsterdam als Internationaal Financieel Centrum, Amsterdam: financial gateway to continental Europe, maart
1989.

7. D. Jacobs, P. Boekholt en W. Zegveld, op.cit., biz. 75-76.
8. Bij een inventarisatie van handelsbelemmeringen voor de lopende GATT-onderhandelingen door zowel de Federation Bancaire de la Commission Europeen als het Nederlandse Ministerie van
Economische Zaken, bleken voor Nederlandse banken vestigingsproblemen te bestaan in een aanzienlijk aantal landen.

en de aantrekkelijkheid van de Nederlandse financiele
sector. In de eerste tien maanden van dit jaar zijn voor niet
minder dan zeven buitenlandse banken vergunningen door
DNB afgegeven. Dit betrof twee banken van binnen de EG,
een Amerikaanse banken vierZuidoostaziatische banken.
Met Cecchini-rapport geeft aan dat de potentiele prijsdaling in de totale financiele sector en de bancaire sector als
gevolg van de voltooiing van de interne markt 4 resp. 5%
bedraagt9. Deze cijfers zijn in verhouding tot de overige
EG-landen zeer laag. Dit geeft aan dat in Nederland de
(prijs)concurrentie zeer groot is.
Institutionele wijzigingen
Bij een sterkte/zwakte-analyse van de Nederlandse
bancaire sector is een goed inzicht in het institutionele
kader waarbinnen de financiele sector opereert van groot
belang. Het gaat hierbij om de huidige situatie en de
voorgenomen veranderingen.
De belangrijkste wijziging in de Nederlandse situatie is
de liberalisatie van het zogenaamde structuurbeleid per 1
januari 1990. Het structuurbeleid, voor de banksector vastgelegd in artikel 25 van de WTK, regelt de samenwerking
tussen banken en verzekeraars. Eerst per 1 januari 1990
is ook in Nederland vergaande samenwerking tussen banken en verzekeraars toegestaan; de enige resterende restrictie is dat beide partijen niet mogen opgaan in een
juridische entiteit. De achtergrond van deze restrictie is dat,
in de visie van de toezichthoudende instanties, de grote
verschillen tussen beide onderdelen van de financiele sector een verschil in toezichtstructuur noodzakelijk maken10.
Met de liberalisatie van het structuurbeleid is de situatie
in Nederland vrijwel gelijkgetrokken aan de situatie in de
andere EG-landen. Een belangrijk concurrentienadeel dat bij de vrijmaking van de Europese markt nog zwaarder
zou wegen – is hiermee weggenomen.
In Europees verband zijn de institutionele wijzigingen
evident. Zowel de realisatie van de interne markt als de
gevolgen van de specifieke regelgeving voor de bancaire
sector zijn in velerlei verband reeds uitvoerig besproken11.
Hier wordt dan ook volstaan met de constatering dat de
totstandkoming van de interne markt eind 1992 in grote
mate tot strategische heroverwegingen zal leiden; een
proces dat zich overigens al geruime tijd aan het voltrekken
is.
Voor de bancaire sector is ook de Internationale samenwerking in BIS-verband van groot belang. Het betreft hierbij
met name de werkzaamheden van het Committee on Banking Supervison, onder voorzitterschap van DNB-directeur
mr. H.J. Muller12. De werkzaamheden van deze commissie
hebben betrekking op Internationale afspraken tussen toezichthouders inzake het toezicht op de bancaire sector13.
Hierdoor worden de gelijke concurrentievoorwaarden, welke resulteren uit de EG-richtlijnen, voor een gedeelte – het
bedrijfseconomische toezicht – op een meer mondiale
schaal gebracht. Deze globalisering beperkt zich overigens

niet tot de G-10-landen die participeren in het comite. Ten
eerste sluiten veel landen zich vrijwillig aan bij de bereikte
akkoorden van de G-1014. Ten tweede geldt dat de bereikte
resultaten worden ingebracht in de tweejaarlijkse conferentie van toezichthouders, de International Conference on
Banking Supervision (ICBS). In het najaar van 1990 heeft
deze ICBS voor het laatst plaatsgevonden.
Door het Committee on Banking Supervision wordt momenteel overleg gevoerd metde International Organisation
of Securities Commissions (IOSCO). De doelstelling hierbij
is te komen tot afspraken over de wijze waarop toezicht
moet worden uitgeoefend op internationaal opererende
financiele instellingen, welke zowel bancaire als effectendiensten verrichten.
Als laatste belangrijke institutionele wijziging geldt de
nog lopende Uruguay-ronde van de GATT-onderhandelingen15. Binnen deze zeer ambitieus opgezette onderhandelingsronde, maakt de dienstensector een van de vijftien
onderhandelingsdossiers uit. Het uiteindelijk doel is een
zogenaamd ‘General Agreement on Trade in Services’
(GATS). Het GATS is bedoeld als een raamwerk voor de
liberalisatie van de Internationale handel in diensten. Hoe
belangrijk deze exercitie kan zijn voor het Nederlandse
bankwezen, bleek uit een enquete van het Ministerie van
Economische Zaken uit 1987 en begin 1988. De Nederlandse bancaire sector meldde hier bijna duizend knellende belemmeringen in diverse landen buiten de EG. Het
betrof niet zozeer traceerbare belemmeringen door regelgeving, doch feitelijk ervaren belemmeringen bij de uitoefening van de buitenlandse activiteiten; de duizend belemmeringen vormen slechts een topje van de ijsberg.
Tegen het licht van bovenstaande institutionele wijzigingen speelt zich in het bankwezen een proces van strategische herorientatie af. De zwakte punten worden aangepast, de sterke uitgebouwd.

Sterkte/zwakte- analyse16
In deze paragraaf wordt een aantal aspecten van het
Nederlandse bankwezen besproken, waarbij een zodanige
volgorde is gehanteerd dat sprake is van een oplopende
reeks; van zwakke punten naar sterke aspecten. Aange9. P. Cecchini, Alles op alles voor Europa, de uitdaging 1992,1990,
biz. 91.

10. Recentelijk is tussen DNB en de Verzekeringskamer een
protocol overeengekomen. Dit protocol regelt de samenwerking

tussen beide toezichthouders in geval van samenwerkingsverbanden van banken en verzekeraars. Bron: 20 884 Handelingen II,
1989-1990, structuurbeleid; Kamerstukken II 1988-1989, 20 800
1xB nr. 61; Kamerstukken II 1989-1990, 20300 1xBnr. 11.
11. Zie onder andere R.J.H. Smits, Banking regulation in a European perspective, in: Legal issues of European integration, nr.
1989, biz. 61 -87 en P. A.A. M. Cornet, Issues in banking supervision
and regulation from the perspective of a banking supervisor, DNB
overdrukkenreeks, nr. 251, 1990.

12. Zie voor een recent overzicht van de werkzaamheden van dit

Tabel 1. Kerncijfers Nederlands bankwezen3 (cijfers 1989)
Nederlandse
banken

Buitenlandse
banken

Aantal
Aandeel totale activa (%)

46
85,4

Aandeel buitenlands bedrijf (%)

72,6

43
14,6
27,4

Aandeel interbancaire
kredietverlening (%)

68

32

a. Cijfers voor de groep algemene banken (inclusief Postbank) en Rabobank.
b. Gedefinieerd als banken met een buitenlands belang van 50% of meer.
Bron: DNB, eigen berekeningen.

ESB 19/26-12-1990

Comite: Baste Committee on banking supervision: international
developments in banking supervision, Report nr. 7, Bazel, September 1990.
13. De totstandkoming van het Concordaat in 1986, het solvabili-

teitsakkoord in 1988, de voortgaande werkzaamheden om te
komen tot een akkoord inzake marktrisico’s en het voornemen
voor een aanbeveling voor grote posten, zijn de belangrijkste

werkzaamheden van het Comite.
14. Voorbeelden hiervan zijn voor het solvabiliteitsakkoord, Aus-

tralie, Oostenrijk, Israel, Nieuw-Zeeland, de Golfstaten en vele
off-shore centra, DNB, Jaarverslag 1989, biz. 125.
15. Zie voor een meer algemene bespreking van de GATT-onderhandelingen A. Basoski, Bedrijfsleven maakt zich op voor GATTfinale, Management Team, nr. 16, 8 oktober 1990, biz. 47-55.

16. Deze paragraaf is mede gebaseerd op NVB, op.cit., September
1990; en Amro-bank, Het Nederlands bankwezen, Amro Beleggingsresearch, oktober 1990.

1227

geven aan dat het Nederlandse bankwezen ruimschoots
aan de gestelde normen voldoet en in een gunstige uitgangspositie de verdere internationalisering van het bankwezen tegemoet gaat28.
De efficiency van het Nederlandse bankwezen is, zoals
blijkt uit de hiervoor besproken cijfers van het Cecchini-rapport, zonder meer een sterke kant van de sector.

Strategische herorientatie____________
Versneld door de bovengenoemde institutionele wijzigingen en gericht op het wegwerken van de zwakke punten
en uitbouw van de sterke aspecten, vindt in de Nederlandse bancaire sector een duidelijk proces van herstructurering plaats. De vormen van herstructurering zijn weliswaar
zeer divers, maar worden voor een groot deel gekenmerkt
door een zodanige systematiek dat sprake is van schaalvergroting. Gelet op de vergroting van de thuismarkt, door
de realisatie van de interne markt, is dit een logische stap.
De belangrijkste uitzondering op de schaalvergroting, is de

label 2. Herorientatie Nederlands bankwezen

Interbancaire samenwerking
– Samenwerkingsverband Bank der Bondsspaarbanken met een aantal Europese spaarbanken, onder andere met een gezamenlijk beleggingsfonds.
– Samenwerking Rabobank en Banco Popular Espagnol (Spanje).
– Samenwerking Rabobank en Credit Agricole (Frankrijk).
– F. van Lanschot wordt een bijna volledige dochter van
National Westminster (in plaats van 2 bancaire grootaandeelhouders).
– Van der Hoop Offers wordt overgenomen door de
Kredietbank (Belgie).
– Fusie NMB en Postbank.
– Fusie ABN en Amrobank.
Samenwerking banken en verzekeraars
– Fusie Verenigde Spaarbank en AMEV (en vervolgens
fusie AMEV/VSB met AG Groupe (Belgie).
– Centrale Volksbank, Algemene Spaarbank voor Nederland, Hollandse Koopmansbank, fuseren met 2 verzekeri ngsmaatschappijen.
– Rabobank verwerft een meerderheidsdeelneming in
Interpolis.
– De aangekondigde fusie NMB Postbank Groep en
Nationale Nederlanden.
Samenwerking banken en andere financiele instellingen
– Pierson, Heldring & Pierson neemt David Morgan
Futures over.
– NIB neemt een meerderheidsdeelneming in Sneeker
en Strating.
– Samenwerking Rabobank en Robeco.
Herstructurerings-activiteiten
– Reorganisatie Banque Paribas Nederland, sterkere
concentratie op specifieke produkten en marktsegmenten.
– Reorganisatie Bank Mees & Hope, sterkere concentratie op specifieke produkten en marktsegmenten.
Bran: mede gebaseerd op NVB, Europa 1992 en de Nederlandse bancaire
sector.

herstructurering gericht op specialisatie, zoals beoogd
door onder andere Banque Paribas en Van Haften & Co.
Een (niet uitputtend) overzicht van verschillende samenwerkingsverbanden is weergegeven in tabel 2.
Uit de grote diversiteit in de opsomming van samenwerkingsverbanden blijkt dat geen eenduidig recept is te geven
voor het antwoord op de grote veranderingen. Het Nederlandse bankwezen kenmerkt zich door de zeer grote mate
van verscheidenheid. Niet alleen is het hierdoor vrijwel
onmogelijk om over de sterke en zwakke punten te spreken, ook geldt, mutatis mutandis, dat geen standaardoplossingen voor de institutionele wijzigingen zijn aan te
geven. De herorientatie in het kader van de individuele
sterkte/zwakte-analyse van een bank dient ‘maatkleding’
te zijn.
Voor de toekomstige herstructureringen in de Nederlandse bancaire sector kunnen dan ook slechts enkele
algemene uitspraken worden gedaan. Het zal duidelijk zijn
dat noch binnen Europa, noch binnen Nederland plaats is
om alle bestaande banken te laten evolueren tot banken
die met een volledig produktenpakket de volledige EG
bestrijken. De individuele banken zullen een keuzedienen
te maken op basis van onder andere hun eigen huidige
produkt/markt-combinatie, de sterkte/zwakte-analyse en
de mogelijkheden geboden door de institutionele wijzigingen. Interessant in deze is de gedachte die is ontwikkeld
in de hiervoor genoemde studie, uitgevoerd in opdracht van
de NVB. Hierin wordt geconcludeerd dat de enige produkt/markt-combinaties met goede overlevingskansen een
smal produktenpakket op EG-niveau en een breed produktenpakket op regionaal, nationaal of EG- niveau zijn29.

Wensenlijst
Wanneer de hierboven geanalyseerde zwakke kanten
van het Nederlandse bankwezen worden gecombineerd
met de te verwachten gevolgen van de genoemde institutionele wijzigingen, dan resulteert een – zeker niet uitputtende – lijst met gewenste punten voor enigerlei gezamenlijke actie; actiepunten die deels op het terrein van de
overheid liggen en deels de verantwoordelijkheid zijn van
de bancaire (of financiele) sector zelf. De volgende actiepunten zijn te onderscheiden.
Gelijke concurrentievoorwaarden
De implementatie van EG- en overige internationale
regelgeving in de Nederlandse wetgeving dient zodanig te
geschieden, dat werkelijk sprake is van gelijke concurrentievoorwaarden (level playing field) ten opzichte van het
buitenland. Dit betekent dat de toezichthoudende autoriteiten zeer grote terughoudendheid dienen te betrachten bij
het gebruik maken van de vrijheden die in de internationale
regelgeving zijn vastgelegd. Immers, stringenter toezicht
voor de Nederlandse banken ten opzichte van buitenlandse concurrenten en van binnenlandse niet-banken die op
dezelfde – Nederlandse – markt actief zijn, levert een
concurrentienadeel op dat zeer grote gevolgen kan hebben.
Een ander aspect is, dat duidelijkheid in de regelgeving
– door volledige aansluiting bij de internationale regelgeving – prioriteit verdient boven fine tuning.

28. De conclusies in NVB, op. cit., September 1990, zijn minder

positief. De oorzaak hiervan is dat deze cijfers – voor de vergelijkbaarheid – zijn gebaseerd op de verhouding tussen enerzijds

uitsluitend kapitaal en reserves en anderzijds het ongewogen
balanstotaal.
29. NVB, op. cit., September 1990, biz. 142.

ESB 19/26-12-1990

1229

Een voorbeeld van beide aspecten is het structuurbeleid, artikel 25 van de Wet toezicht Kredietwezen. De
huidige regeling in Nederland laat slechts deelnemingen
toe tot 5% van het vermogen van het betrokken bedrijf,
tenzij toestemming wordt gegeven via een Verklaring van
geen bezwaar’30. De EG daarentegen – art. 12 in de
tweede Coordinatierichtlijn – stelt, zonder de mogelijkheid
van ontheffing, een limiet van 15% van het eigen vermogen
van de bank. Primair geldt dat de te kiezen systematiek in
Nederland niet strikter mag zijn dan de EG-regelgeving.
Daarnaast geldt dat, mits sprake is van een adequate
overgangsregeling voor huidige deelnemingen, de winst
aan duidelijkheid bij het hanteren van de EG-regel te
prefereren is boven het op diffuse wijze ‘oprekken’ van de
huidige systematiek.31
Non-discriminatoire Internationale regelgeving
De wensenlijst richt zich in deze op enerzijds de EG-regelgeving en anderzijds de Amerikaanse regelgeving.
Voor de EG geldt dat bij de onderhandelingen over de
uiterst complexe regelgeving af en toe vormen van discriminatie ontstaan. Het betreft hier een discriminerende behandeling van specifieke sectoren of bedrijven uit een
andere lidstaat, als gevolg van de EG-regelgeving en niet
door de implementatie ervan in de nationale wetgeving.
Effectenafdelingen binnen een bank bij voorbeeld vallen
grosso modo buiten de richtlijn voor beleggingsdiensten.
Dit geldt niet voor – volledig gecontroleerde en meegeconsolideerde – effectendochters van banken. Hierdoor ontstaan verschillen in toezicht . Een voorbeeld van discriminatie van bedrijven uit een andere lidstaat is het voorstel
van onder andere de Franse overheid de vrijheid van
dienstverlening (het zogenaamde Europese paspoort) in
de richtlijn voor beleggingsdiensten te beperken tot handel
via de georganiseerde markten.
De Amerikaanse regelgeving legt aan het bankwezen
beperkingen op uit hoofde van de Glass Steagall Act, de
Bank Holding Company Act en het verbod op ‘interstate
banking’. Deze regels kunnen ook de mogelijke activiteiten
in de EG beperken. Een recent voorbeeld hiervan is dat de
Federal Reserve Board de NMB Postbank Groep en Nationale Nederlanden weliswaar toestemming heeft verleend voor continuering van de beide activiteiten in de VS,
doch dit slechts onder specifieke voorwaarden heeft gedaan. Een herziening van deze – verouderde, en door het
discretionaire beleid van de Fed uitgeholde – wetten is
gewenst.
op

Slagen GATT-onderhandelingen
De doelstellingen van het dossier in de GATT-onderhandelingen worden grotendeels onderschreven door het Nederlands bankwezen. De enige kritische kanttekening die
bij de voorgenomen GATS is geplaatst, is de noodzaak tot
duidelijke participatie van detoezichthoudende autoriteiten
in het overleg van de handelsministeries over daadwerkelijke liberaliseringen.
Het zou dan ook spijtig zijn als het realiseren van de
GATS wordt verhinderd door politieke problemen met de
andere dossiers (bij voorbeeld landbouw) in de Uruguayronde.

Andere actiepunten
Actiepunten die in het verleden reeds door de Initiatiefgroep Amsterdam als Internationaal Financieel Centrum
en/of recent in de nota Economie met open grenzen van het
Ministerie van Economische Zaken zijn aangegeven zijn:
– verbetering fiscaal klimaat in de persoonlijke sfeer;
– verdere uitbouw van de telecommunicatievoorzieningen;
– aantrekken Internationale financiele organisaties (zoals
bij voorbeeld gerealiseerd met het Wereldgrondstoffen-

1230

fonds en wellicht nog te realiseren met de Europese
centrale bank.);
– voldoende aanbod aan scholing.
Dit laatste punt is overigens een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de overheid en de financiele sector; de
financiele sector heeft hieraan recentelijk met de oprichting
van het European Finance Institute een belangrijke bijdrage geleverd.
Dat de lijst van actiepunten niet uitsluitend is gericht tot
de overheid, blijkt uit de ‘oproep tot actie’ van de initiatiefgroep AIFC uit 1989. Van de 23 onderscheiden initiatieven,
zijn er slechts twee specifiek gericht tot de overheid33. Aan
de overige initiatieven dient door de sector zelf vorm te
worden gegeven (al dan niet in samenwerking met de
overheid). Dat de financiele sector niet stilzit, moge blijken
uit de resultaten die sinds de oproep zijn geboekt. Naast
de reeds genoemde afschaffing van de beursbelasting en
de oprichting van het European Finance Institute is onder
andere het volgende bereikt:34
– ‘fixed settlement procedure’ (februari 1990);
– verlenging handelsuren voor obligaties en futures (September 1989);
– afschaffing vaste commissie bij beurstransacties (juli
1990);
– vergroten transparantie beurshandel door rapportage
van buitenlandse intermediaires (juli 1990);
– creatie ‘open order book’ (juli 1990).
Als afsluiting geldt dat bovenstaande verlanglijst weliswaar van groot belang is voor de bancaire sector in Nederland, doch geenszins voldoende. De werkelijk belangrijke
wijzigingen zullen te alien tijde vanuit de individuele banken
zelf moeten komen en kunnen nimmer door de omgeving
worden aangereikt.

Jeroen de Leeuw

30. De hier beschreven regeling geldt uitsluitend voor bancaire

deelnemingen buiten de verzekeringssector. Voor wat betreft de
Nederlandse situatie geldt tevens nog afwijkende regelgeving met
betrekking tot middelgrote en kleine bedrijven (het z.g. participatiebeleid).
31. De implementatie van de 2e EG-Coordinatierichtlijn in de

Nederlandse wetgeving, i.e. de herzieningvan de WTK, dient voor
1 januari 1993 te geschieden.
32. Voor de banken en hun ‘effectenafdelingen’ geldt immers

slechts een beperkt aantal artikelen van deze richtlijn (nu nog een
concept-richtlijn). Met name de zeer belangrijke keuze van solvabiliteitsbelasting voor marktrisico’s, die is geregeld in de aan de
beleggingsdiensten richtlijn gekoppelde ‘Capital Adequacy Directive’, valt hierdoor weg voor deze beleggingsdochters.
33. Dit betreft de gerealiseerde afschaffing van de beursbelasting
(1 juli 1990) en de oproep tot de bouw van luxe huurwoningen en
appartementen in Amsterdam. AIFC, 1989.

34. AIFC, Financial gateway to Europe, September 1990, biz. 8.

Auteur