Verkiezingen
De leuzen verschillen, de programme’s lopen uiteen,
maar alle politic! op verkiezingspad hebben gemeen dat
zij doen alsof het vooral van hen en van een stem op
hun partij afhangt, hoe het verder zal gaan met de
economie en het milieu, met het onderwijs en de gezondheidszorg, met de veiligheid en de cultuur. Dat is
natuurlijk onzin. De meeste zaken gaan gewoon door,
ongeacht wie er op het regeringspluche zit. De feitelijke
ontwikkeling hangt af van allerlei factoren waarop politici
nauwelijks invloed hebben. Dat geldt voor de meeste
beleidsterreinen, maar zeker voor de economie.
In de eerste plaats is er natuurlijk de internationale
conjunctuur. De economische ontwikkeling in ons land
wordt voor drie kwart of meer door de internationale
conjunctuur bepaald. Dat blijkt ook uit de doorrekening
van de verkiezingsprogramma’s door het Centraal Planbureau. Het PvdA-program genereert op korte termijn
een kwart procent meer groei dan uit de centrale projectie van het CPB roll; het VVD-programma verlaagt de
collectieve-lastendruk 0,7 procentpunt meer; D66 en de
PvdA scheppen voor enkele tienduizenden personen
extra werkgelegenheid. Dat zijn getallen die in de foutenmarge van de CPB-voorspelling liggen. Misschien
herinnert men zich hoe CDA en VVD tien jaar geleden
bij de opstelling van Bestek ’81, het economische programma van het kabinet-Van Agt/Wiegel, voor de jaren
1979-1982 uitgingen van een economische groei van
gemiddeld 3%. Maar helaas, de conjunctuur sloeg om
en de groei werd negatief. Tevens gingen zij uit van een
vermindering van de werkloosheid van 225.000 naar
150.000 manjaren. In werkelijkheid steeg de werkloosheid tot boven de 500.000. Ook nu worden de conjuncturele vooruitzichten tamelijk gunstig beoordeeld en dat
lijkt niet onterecht. Maar als om een of andere reden de
conjunctuur tegenvalt, zullen de economische programma’s van de politieke partijen als kaartenhuizen in elkaar
storten. Dan zijn de verkiezingsbeloften geen dubbeltje
waard.
Een tweede reden waarom de greep van Haagse
politici op de economische werkelijkheid maar zeer beperkt is en in feite steeds beperkter wordt, is het Europese integratieproces. Het magische jaar 1992, dat in
de volgende kabinetsperiode valt, markeert een fase in
het Europese integratieproces waarin een substantiele
vermindering van de nationale beleidsautonomie optreedt. Het monetaire beleid, het milieubeleid, hettechnologiebeleid, het fiscale beleid, het regionale beleid,
het mededingingsbeleid worden in toenemende mate in
Europees verband bepaald. En voor zover er op deze
terreinen nog nationale beleidsruimte resteert, dwingt
de internationale concurrentie tot nauwkeurige afstemming van het beleid op hetgeen elders in de Europese
Gemeenschap gebeurt. Men vindt daar in de verkiezingsprogramma’s bedroevend weinig van terug. Nergens treft men uitgewerkte ideeen aan over welk deel
van het beleid naar Europees niveau moet worden
doorgeschoven en welk deel beter natio-naal bepaald
zou kunnen blijven. Toch zullen deze vragen in de
volgende kabinetsperiode uitdrukkelijk aan de orde komen.
Vervolgens is er de ‘maatschappelijke ontwikkeling’
die politici zo graag in een bepaalde richting willen
sturen. Maar zij hebben die ontwikkeling niet in de hand.
De plotselinge doorbraak van het milieubewustzijn is
niet door de politiek tot stand gebracht, net zo min als
de internationalisatie, de individualisering en de opmars
van het marktdenken in de economie. De politiek speelt
ESB 30-8-1989
slechts in op naar voren komende trends en tracht de
ontwikkelingen zo goed en zo kwaad als het gaat bestuurlijk in goede banen te leiden. Zij speelt dus veeleer
een volgende dan een initierende rol. De maatschappelijke ontwikkeling bepaalt de politieke programma’s en
niet andersom.
Maar zelfs op terreinen die wel binnen de politieke
invloedssfeer vallen, is de invloed van de politiek op de
alledaagse realiteit vaak beperkt. Er is een groot verschil
tussen het formuleren van beleid in een Haagse vergaderzaal en het effectueren van maatregelen op de plaats
waar ze bedoeld zijn. Dat is in de afgelopen kabinetsperiode duidelijk genoeg gebleken bij de problemen rond
de studiefinanciering, het nieuwe paspoort, de visserijfraude en de budgetdiscipline. Dat waren gevallen die
in de media breed zijn uitgemeten, maar elke beleidsambtenaar kan ze moeiteloos aanvullen met andere
voorbeelden van beleid dat niet werkte, verkeerd uitpakte of helemaal niet van de grond kwam. Niet omdat er
boze opzet in het spel was, maar omdat de uitvoeringsproblemen niet waren onderkend, de maatschappelijke
reacties niet goed waren ingeschat, de coordinate ontbrak, er onvoldoende mensen en middelen beschikbaar
waren of domweg omdat er sprake was van incompetentie. Hoewel de belangstelling van de politiek voor de
uitvoeringvan het beleid de laatste jaren zeker is toegenomen, valt er op dit terrein nog heel wat te verbeteren.
Doelmatigheid van het beleid heeft meestal niet de
hoogste politieke prioriteit.
Als het beleid niet in de overheidsorganisatie zelf
verzandt, kan het ook nog vastlopen bij de uitvoering ‘in
het veld’. In vrijwel elke sector waar de overheid opereert, stuit zij op goed georganiseerde netwerken van
belanghebbenden die grote invloed op de gebeurtenissen hebben. Er is geen sprake van dat politici de ontwikkelingen in zo’n sector kunnen dicteren. Het beleid
moet in moeizame onderhandelingen met de betrokkenen tot stand worden gebracht. Als verzekeraars en
specialisten het plan-Dekker in de gezondheidszorg niet
willen, dan komt dat plan er niet. Als werkgevers- en
werknemersorganisaties zich niet achter de tripartisering van de arbeidsvoorziening stellen, dan komt dat
beleid niet van de grond. Op de meeste beleidsterreinen
waar de overheid opereert, is zij slechts een van de
onderhandelingspartners, die te midden van de andere
haar doelstellingen probeert te realiseren. Het is een
illusie dat politici de dienst kunnen uitmaken.
Het bovenstaande is niet bedoeld om u te ontmoedigen aanstaande woensdag uw stem uit te brengen.
Want ondanks alle beperkingen is de rol van de politiek
in het geheel van maatschappelijke krachten toch niet
onbelangrijk. Politici kunnen helpen de maatschappelijke ontwikkelingen in goede banen te leiden en daaraan
richting en betekenis te geven. Maar omdat die ontwikkelingen voor een groot deel onvoorspelbaar zijn is het
veel belangrijker vanuit welke fundamentele overtuigingen – of zo men wil: grondhouding – politieke partijen
de gebeurtenissen tegemoet treden dan wat ze precies
aan concrete beleidsvoornemens in hun programma’s
hebben staan. Helaas wordt over die overtuigingen niet
veel gepraat, maar spitsen de meningsverschillen zich
toe op een kwart procent meer groei of een half procent
minder collectieve lasten. Daar gaat het dus niet om
aanstaande woensdag.
L. van der Geest
837