Europese integratie en het
sociaal-economische beleid
De Europese integratie staat in het brandpunt van de belangstelling. De maatregelen uit
het witboek van de Europese Commissie trekken veel aandacht. Het rapport-Delors heeft
bovendien een nieuwe impuls gegeven aan de discussie over de monetaire eenwording
van Europa. In een onlangs verschenen rapport van de Commissie Economische
Deskundigen van de SER wordt zowel de betekenis van de voltooiing van de interne
markt als de problematiek van de monetaire integratie aan de orde gesteld. Een
belangrijke conclusie van het rapport is dat de Europese eenwording een vergroting van
het economisch draagvlak van Nederland gewenst maakt.
PROF. DR. D.B.J. SCHOUTEN – DRS. J.H.M. BONDERS*
Economische betekenis interne markt_____
De voltooiing van de interne EG-markt levert langs verschillende wegen een bijdrage aan de creatie van welvaart.
Het verdwijnen van de vele in de EG nog bestaande handelsbelemmeringen maakt een verdergaande arbeidsverdeling mogelijk, die de lidstaten in staat stelt de produktie
te verhogen zonder dat daarvoor een grotere inzet van arbeid en kapitaal nodig is. Het ontstaan van een thuismarkt
van 323 miljoen mensen maakt bovendien in een aantal
sectoren een verlaging van de produktiekosten mogelijk
door een betere benutting van schaalvoordelen bij de produktie en de bedrijfsorganisatie. De interne markt veroorzaakt verder meer concurrentie, die de efficientie in ondernemingen ten goede komt en monopolies aantast. Ten slotte geeft de marktintegratie een impuls aan de technologische vernieuwing. Zonder voltooiing van de interne markt
bestaat er geen uitzicht op het tot ontwikkeling komen van
een Europese sector van hoogtechnologische bedrijvigheid die als motor van economische groei fungeert1.
Het kwantitatieve onderzoek van zowel de Cecchinigroep als het Centraal Planbureau naar de economische
gevolgen van de liberalisering van het verkeer van goederen, diensten, personen en kapitaal toont het belang van
de voltooiing van de interne markt aan2. De betekenis van
de gemeenschappelijke markt strekt zelfs nog verder dan
deze studies aangeven. In een kwantitatieve analyse kan
namelijk niet of nauwelijks rekening worden gehouden met
sociaal-psychologische factoren en evenmin met de dynamische effecten op lange termijn, zoals een versnelling van
de technologische innovatie. Zonder openheid geen grote
technische vooruitgang! Indien de resterende handelsbelemmeringen in de Gemeenschap niet worden opgeheven,
kunnen welvaart en economische groei in Europa achterblijven bij die in Noord-Amerika en Japan. Het is daarom
gewenst dat de vrije interne markt op het afgesproken tijdstip wordt gerealiseerd. Met andere woorden, er moet naar
worden gestreefd dat de maatregelen uit het witboek van
640
de Europese Commissie, die de handelsbelemmeringen
beogen op te heffen, tijdig worden genomen.
Goed mededingingsbeleid____________
De schepping van de interne markt leidt vooral tot een
versterking van de aanbodzijde van de Europese economieen. Als gevolg van de gemeenschappelijke markt zal
de concurrentie toenemen en zal de produktiviteit van arbeid en kapitaal groter worden. Ten einde de effecten van
het interne-marktprogramma volledig tot hun recht te laten
komen dienen ook die belemmeringen op de concurrentie
waaraan in het witboek geen of onvoldoende aandacht
wordt geschonken zoveel mogelijk te worden bestreden.
Hiertoe zijn een Europese kartelwetgeving en een stringent
mededingingsbeleid onontbeerlijk. Bovendien moet worden voorkomen dat Europa zich afschermt van de concurrentie van buiten de Gemeenschap. Een vrij handelsverkeer, ook met niet-EG-landen, is op termijn in het algemeen
het meest gunstig voor de ontwikkeling van de welvaart.
Voorwaarde daarvoor is wel dat ook de andere landen hun
markt open stellen.
* Dit artikel is gebaseerd op het rapport van de Commissie Economische Deskundigen, Rapport Europese integratie en het sociaal-economische beleid, Den Haag, 1989. Ten tijde van de voorbereiding van dit rapport waren de auteurs achtereenvolgens
waarnemend voorzitter en secretaris van de Commissie Economische Deskundigen (CED) van de SER.
1. J.W. Nelson en J.L.M. Pelkmans, Naar een voltooide interne
markt: Enkele empirische argumenten, ESB, 4 december 1985,
biz. 1216-1221.
2. Zie: Commissie van de Europese Gemeenschappen, The economics of 1992, European Economy, nr. 35, Luxemburg, 1985,
en: Centraal Planbureau, Nederland en Europa ’92, Werkdocument nr. 28, Den Haag, 1989.
Flexibele lonen en prijzen
De uitvoering van de maatregelen u it het witboek zal herstructureringen veroorzaken, die sneller tot stand komen
naarmate de markten voor goederen en diensten flexibeler werken en de noodzakelijke aanpassingsprocessen
minder door overheidsoptreden worden verstoord.
Ookdeflexibiliteit van de arbeidsmarkt moet worden vergroot. Dit betekent dat de loonvorming in elke regio flexibel
moet reageren op veranderingen in de situatie op de lokale arbeidsmarkt. Als er onvoldoende differentiate is tussen
de loonvorming in de verschillende regie’s en bovendien
onvoldoende interregionale arbeidsmobiliteit, zal de werkgelegenheid in bepaalde gebieden te kort schieten ten opzichte van het arbeidsaanbod en zal de vraag naar arbeid
in andere regie’s niet volledig gehonoreerd worden bij gebrek aan voldoende arbeidsaanbod. Een Europees regionaal beleid voor achtergebleven gebieden blijft echter nodig.
Niet alleen de regionale maar ook de functioned mobiliteitvan de werknemers moet worden vergroot, omdatanders
een ongunstig effect op de werkgelegenheid kan ontstaan.
Met het oog op een grotere functioned mobiliteit van arbeid
is het nodig dat de loonvorming flexibel reageert op wijzigingen in de schaarsteverhoudingen op de arbeidsmarkt.
Vergroting economisch draagvlak________
Een internationale vergelijking van de hoogte van de collectieve- uitgavenquote en de collectieve-lastendruk wordt
door veel factoren bemoeilijkt3. Harde conclusies ten aanzien van de precieze relatieve hoogte van deze twee kengetallen kunnen daarom niet worden getrokken. Dit neemt
niet weg dat de collectieve-lastendruk in ons land aan de
hoge kant is en dat deze grootheid in veel EG-landen lager is dan hier. Vooral de marginale lastendruk op het looninkomen is in ons land hoog in vergelijking met elders.
In Nederland zijn – in vergelijking met de andere EG-landen – vooral de uitgaven voor de sociale zekerheid aan de
hoge kant. Het verschil tussen de sociale-zekerheidsuitgaven in de rijke EG-landen en de arme (zuidelijke) lidstaten
is voor een deel het gevolg van het relatief hoge peil van
de sociale uitkeringen in de rijke landen. De relatief hoge
sociale- zekerheidsuitgaven in ons land hangen daarnaast
samen met de grote omvang van de open en verborgen
werkloosheid. Hetaantal personen met een invaliditeitsuitkering is in Nederland, onder andere als gevolg van de soepele toetredingsvoorwaarden tot de wao, erg hoog in vergelijking met de andere EG-landen.
Als gevolg van de grote omvang van de zichtbare en onzichtbare werkloosheid is het economisch draagvlak in ons
land relatief klein. De in vergelijking met andere landen lage
participatiegraad van de beroepsgeschikte bevolking
vormt een aanwijzing voor de grote omvang van de verborgen component van de werkloosheid. Vooral de deelnemingsgraad van vrouwen is in ons land relatief laag. Het
economisch draagvlak wordt bovendien ongunstig be’ihvloed doordat het aandeel van deeltijdarbeid in de totale
werkgelegenheid in Nederland groter is dan elders.
Op dit moment is de veroudering van de bevolking in ons
land minder ver voortgeschreden dan in veel andere EGlanden. Volgens vooruitberekeningen zal de Nederlandse
bevolking de komende decennia echter sneller verouderen
dan de bevolking van de overige lidstaten. Vooral in de eerste decennia van de volgende eeuw zullen wij met een sterke vergrijzing en ontgroening worden geconfronteerd, welke ontwikkelingen per saldo een opwaartse invloed op de
groei van de overheidsuitgaven zullen hebben.
ESB 5-7-1989
Voor de toekomstige ontwikkeling van de collectieve uitgaven is daarnaast van belang dat Nederland een bijzonder
dichtbevolkt, erg waterrijk en sterk gei’ndustrialiseerd land is.
Een dergelijk land staat voor de noodzaak van relatief hoge
investerings- en milieu-uitgaven. Afgezien van milieuvoorschriften en uitgaande van een gegeven doelstelling voor het
overheidstekort kunnen de kosten van de milieubescherming worden gefinancierd uit of wel een verhoging van de
collectieve-lastendruk of wel een vermindering van de overige overheidsuitgaven. Als deze kosten bij de vervuiler worden gelegd zonder subsidies van overheidswege hebben zij
een opwaartse invloed op de collectieve-lastendruk. Uiteraard kan deze opwaartse invloed worden gecompenseerd
door bezuinigingen op de uitgaven van de publieke sector,
gecombineerd met algemene lastenverlaging. De collectieve-lastendruk kan ook stijgen wanneer de overheid – uitgaande van een gegeven norm voor het financieringstekort
– besluit aan de vervuilende bedrijven subsidies te verlenen
ten einde de kosten van milieumaatregelen draaglijk te maken. De financiering van dergelijke overheidssubsidies kan
vanzelfsprekend ook geschieden door een vermindering van
de overige collectieve uitgaven.
De stijging van de collectieve-lastendruk, die het gevolg
zou kunnen zijn van de demografische veranderingen en de
investerings- en milieu-uitgaven, kan mede worden beperkt
c.q. voorkomen, indien een verhoging van de participatiegraad tot een stijging van het inkomen van de marktsector
leidt en daarmee via het noemereffect tot een daling van de
collectieve- uitgavenquote. Een dergelijke gang van zaken
is uiteraard slechts mogelijk bij een voldoende tempo van de
groei van de werkgelegenheid in arbeidsjaren. De collectieve-uitgavenquote daalt ook via het tellereffect als de werkgelegenheid in de marktsector sneller groeit dan het arbeidsaanbod. Als dit zou lukken, behoeft Nederland om zijn werkloosheidsprobleem op te lossen geen koploper te zijn wat betreft de arbeidstijdverkorting in uren per arbeidsjaar. Zo’n verkorting levert zeker geen bijdrage aan een vergroting van het
economisch draagvlak, in uren gerekend.
In het vorige rapport van de CED is uitvoerig ingegaan
op het vraagstuk van de optimale omvang van de publieke
sector4. Geconcludeerd werd dat deze optimale omvang
niet kan worden bepaald, omdat de maatschappelijke voorkeuren niet kunnen worden gekwantificeerd en omdat de
economische theorie en empirie geen uitsluitsel geven
over de precieze aard en omvang van de effecten van de
collectieve uitgaven en lasten op het economische proces.
De Europese economische integratie leidt ertoe dat de negatieve aanbodeffecten van de hoogte van de collectievelastendruk aan betekenis winnen vanwege het concurrentie-effect op arbeids- en goederenmarkt. Daarmee wordt
de kans groter dat een verlaging van de collectieve- uitgavenquote die gepaard gaat met een dienovereenkomstige
vermindering van de collectieve-lastendruk per saldo tot
een stijging van de nationale welvaart leidt.
Naarmate de werknemers met een lager nettoloon genoegen nemen, heeft een in vergelijking met het buitenland
hoge collectieve- lastendruk een minder nadelige invloed
op produktie en werkgelegenheid. Een relatief laag nettoloonpeil neemt evenwel niet alle ongunstige effecten van
een relatief hoge collectieve- lastendruk weg, althans indien rekening wordt gehouden met de internationale mobiliteit van vooral hooggeschoolde werknemers. Bij interna3. Een uitvoerige bespreking van de problemen die aan een internationale vergelijking van de hoogte van de collectieve-uitgavenquote en de collectieve-lastendruk verbonden zijn, kan worden
aangetroffen bij: K.C. Messere en J.P. Owens, International comparisons of tax levels, pitfalls and insights, OECD Economic Studies, nr. 8, Parijs, 1987. Zie ook: Financiele nota sociale zekerheid
1989, Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20805 nrs. 1-2.
4. Commissie Economische Deskundigen, Rapport publieke-uitgavennorm en collectieve lastendruk, Den Haag, 1988.
641
tionale mobiliteit van deze werknemers kan een relatief
laag nettoloonpeil namelijk tot een vermindering van het
aanbod van hooggekwalificeerde arbeid leiden. Langzaam
maar zeker moeten daarom de verschillen tussen de EGlanden wat de micro-lastendruk betreft kleiner worden.
Bedrijven baseren hun vestigingsplaatskeuze niet alleen op de hoogte van de collectieve-lastendruk, maar ook
op de voorzieningen die de overheid ter beschikking stelt.
Voor elk land, dus ook voor Nederland, is vooral een goede infrastructuur van groot belang en een goede scholing
van de beroepsbevolking. Evenals bedrijven hebben ook
hooggekwalificeerde werknemers niet uitsluitend oog voor
de hoogte van belasting- en premiedruk, maar ook voor de
kwaliteit van de collectieve voorzieningen, bij voorbeeld op
het gebied van cultuur en onderwijs.
Financiering van het onderwijs________
In Nederland geschiedt de financiering van het onderwijs in belangrijke mate viade overheidsbegroting. De samenleving investeert langs deze weg grote bedragen in
menselijk kapitaal. Indien de afgestudeerden na hun studie besluiten elders in de EG te gaan werken, staan tegenoverdeze uitgaven geen inkomsten voor de overheidssector via belastingen en premies. De grotere internationale
mobiliteit van afgestudeerden waartoe de Europese integratie zal leiden, vormt daarom een argument om afgestudeerden van Nederlandse onderwijsinstellingen na afloop
van hun studie een groter deel van de voor hen gemaakte
kosten te laten terugbetalen. Bij het laten terugbetalen van
studiekosten moet echter niet te veel worden afgeweken
van wat elders gebruikelijk is.
Sociale zekerheid__________________
Monetaire integratie
In de discussies over de gevolgen van de Europese eenwording neemt het sociale-zekerheidsstelsel een belangrijke plaats in. Volgens sommige auteurs moet het Nederlandse stelsel met het oog op ‘1992’ worden aangepast.
Deze stalling steunt vooral op de volgende twee argumenten:
– het Nederlandse stelsel gaat gepaard met een relatief
hoge collectieve-lastendruk, die een ongunstige invloed
op de concurrentiepositie heeft;
– het Nederlandse stelsel kan tot “sociale-zekerheidstoerisme’ leiden. Onder dit verschijnsel wordt migratie van
niet-actieven naar landen met relatief hoge sociale uitkeringen verstaan met het doel van deze uitkeringen gebruik te maken.
Een verlaging van de hoogte van de sociale uitkeringen
ten opzichte van de lonen maakt een vermindering van de
collectieve- lastendruk mogelijk. Zo’n vermindering heeft op zich beschouwd – een gunstige invloed op de nationale welvaart. Dit gunstige effect moet echter worden vergeleken met de dating van de nationale welvaart die door de
vergroting van de inkomensverschillen wordt veroorzaakt.
Een dating van de collectieve-lastendruk kan beter worden
nagestreefd door een vergroting van het economisch
draagvlak. Daarvoor is een relatieve loonmatiging nog
steeds het beste instrument.
Om twee redenen is het niet waarschijnlijk dat de voltooiing van de interne markt op grote schaal tot ‘socialezekerheidstoerisme’ zal leiden. Ten eerste valt niet te verwachten dat de maatregelen uit het witboek grote migratiestromen zullen veroorzaken. De culturele verschillen tussen de EG-landen en de taalbarrieres zullen waarschijnlijk
met zich brengen dat slechts een beperkt deel van de bevolking – vooral hooggekwalificeerde werknemers – migratie naar een andere lidstaat als reele optie zal beschouwen.
In de tweede plaats bestaat in Europa overeenstemming
over het uitgangspunt dat niet-actieven bij vestiging in een
ander EG- land geen beroep op de middelen van het gastland mogen doen. Rechtmatig verblijf in bij voorbeeld Nederland is dus slechts mogelijk wanneer de niet-actieve
over voldoende bestaansmiddelen en passende huisvesting beschikt voor hem of haar zelf en zijn of haar meekomende familieleden. Ten einde een ongewenste financiele
druk op het Nederlandse stelsel van sociale zekerheid tegen te gaan, is het gewenst dat Nederland zich aan dit uitgangspunt houdt. Overigens ligt het voor de hand dat de
Europese integratie via een welbewuste sociale politiek tot
een geleidelijke vermindering van de verschillen tussen de
sociale- zekerheidsstelsels van de EG-landen zal leiden.
De aantrekkelijkheid van ‘sociale-zekerheidstoerisme’ zal
daarmee langzaam maar zeker verminderen.
642
De voordelen van de interne markt komen pas volledig
tot hun recht indien de EG erin slaagt het reeds lang geleden geformuleerde ideaal van een monetaire unie tot stand
te brengen. Het Europese bedrijfsleven heeft groot belang
bij de realisatie van een monetaire unie omdat deze een
eind maakt aan de onzekerheid ten aanzien van de toekomstige wisselkoersen en omdat een gemeenschappelijke Europese munt tot kostenbesparingen leidt (minder
vreemd-geldtransacties, eenvoudiger valutabeheer).
Een monetaire unie kan echter pas tot stand komen als
de EG- lidstaten bereid zijn hun autonomie op het terrein
van de monetaire politiek prijs te geven en gezamenlijk afspraken te maken over de omvang en financieringswijze
van de financieringstekorten. Een dergelijke unie maakt de
oprichting van een Europees systeem van centrale banken
noodzakelijk. De dit systeem overkoepelende Europese
centrale bank zou verplicht moeten zijn om prijsstabiliteit
voor Europa na te streven. Deze bank dient het beheer te
voeren over (een deel van) de goud- en deviezenvoorraden van de lidstaten en moet het (op prijsstabiliteit gerichte) wisselkoersbeleid van de Gemeenschap voeren. De
centrale bank moet verder worden belast met het toezicht
op de Europese banken en dient te fungeren als ‘lender of
last resort’ voor deze banken. Ten slotte moet deze bank
de monetaire kredietverlening aan de overheden van de
aangesloten landen reguleren. Het zal waarschijnlijk nog
geruime tijd vergen voordat een dergelijke centralisatie van
het monetaire beleid tot stand wordt gebracht.
De lidstaten van een monetaire unie moeten gezamenlijk afspraken over de omvang van de financieringstekorten maken, omdat een niet gecoordineerde budgettaire politiek ertoe kan leiden dat de expansiefste landen met tekorten in het internationale handelsverkeer worden geconfronteerd. Een decentrale vaststelling van de financieringstekorten kan daarom tot reele transfers leiden van overschotlanden naar tekortlanden. Ervan uitgaande dat landen met een gedisciplineerd begrotingsbeleid niet bereid
zijn tot voortdurende reele transfers naar landen die vanwege een grote omvang van hun overheidstekorten in het
onderlinge handelsverkeer tekorten realiseren, moeten
over de omvang van de financieringstekorten centrale afspraken worden gemaakt. Dergelijke afspraken liggen bovendien voor de hand omdat een expansief begrotingsbeleid van een van de lidstaten – als de uitgangssituatie door
een volledige bezetting van de rendabele produktiecapaciteit gekenmerkt wordt – tot een internationale rentestijging
kan leiden en daarmee tot een aantasting van de economische groei in alle landen van de Gemeenschap.
Vervolg op biz. 648
Samenvatting en conclusies
In de Westduitse economic doen zich twee ontwikkelingen voor die potentieel bedreigend zijn voor de Nederlandse export naar West-Duitsland, namelijk sectorale veranderingen en regionale verschuivingen. Er kan worden geconstateerd dat de economie in het zuiden van West-Duitsland
de afgelopen decennia ca. 0,5% per jaar meer groeide dan
gemiddeld. In de periode 1982-1987 nam dit groeiverschil
bovendien toe. De hogere groei in deze regio wordt enerzijds
veroorzaakt door een hogere bevolkingsgroei en anderzijds
door een gemiddeld hogere per capita inkomensontwikkeling. Veel meer dan in andere regie’s werd deze groei gedragen door investeringen en export.
In de periode 1970-1987 traden ook veranderingen op in
de sectorstructuur van de Westduitse economie. Zowel in volume als waarde nam het aandeel van de dienstensectoren
toe. Terwijl op een hoog aggregatieniveau de sectorstructuur
tussen de verschillende regie’s niet zeer sterk verschilt, zijn
de verschillen op een lager aggregatieniveau groter. In het
zuiden van West-Duitsland bezit de Industrie een groter aandeel in de bruto produktie dan elders (ook dan in NoordrijnWestfalen), terwijl ook de structuur binnen de Industrie verschilt. Ondanks de verschillen in sectorstructuur lijkt de NordSud Gefalle niet uit het bedrijfstakkenpatroon te kunnen worden verklaard. Regionale groeiverschillen op sectomiveau
vormen waarschijnlijk een veel betere verklaring voor de
Nord-Sud Gefalle. Bij deze groeiverschillen moet allereerst
gedacht worden aan de tussen regie’s uiteenlopende bevolkingsontwikkeling terwijl daarnaast gedacht zou kunnen worden aan een jaargangeneffect (gesuggereerd door de relatief sterke groei van de bruto-investeringsquote in Zuid) en
aan regionale verschillen in de kwaliteit van arbeid.
Vervolg van biz. 642
De eenvoudigste regel voor het begrotingsbeleid van de
lidstaten is het stellen van de eis van een sluitende begroting. Vanuit economised oogpunt verdient het daarbij aanbeveling de lidstaten afwijkingen van deze norm toe te staan,
voor zover deze uitconjuncturele onevenwichtigheden voortvloeien. Ook de regel van de (structureel) sluitende gewone
dienst zou kunnen worden gehanteerd, maar dan moeten
wel duidelijke afspraken worden gemaakt over de uitgaven
die tot de overheidsinvesteringen mogen worden gerekend
en over het te hanteren afschrijvingssysteem.
Gemeenschappelijke conjunctuurpolitiek
__
Als een keynesiaanse recessie het voeren van een (verdergaande) conjunctuurpolitiek gewenst maakt, moet deze
op het supranationale niveau worden gevoerd. De Europese overheid kan ten tijde van een recessie de bestedingen
op twee verschillende manieren stimuleren. In de eerste
plaats kunnen aan de nationale overheden extra begrotingstekorten worden toegewezen, als gevolg waarvan de overheidsschulden van de lidstaten groter worden. In de tweede
plaats kan de Europese overheid de lidstaten middelen verschaffen om de overheidsinvesteringen te vergroten dan wel
de belastingen te verlagen. In dit geval dient de Europese
overheid zelf schulden aan te gaan.
Als de Europese overheid besluit de bestedingen te stimuleren ten einde een recessie te bestrijden, is het van belang dat een goede coordinate tot stand komt tussen het Europese budgettaire beleid en het door de Europese centrale
bank te voeren monetaire beleid. Het voeren van begrotingsbeleid op Europees niveau met als oogmerk het bestrijden
van een keynesiaanse recessie is alleen acceptabel als de
positie van het Europese Parlement wordt versterkt. Een
648
De Nord-Sud Gefalle in West-Duitsland vormt een potentiele bedreiging voor Nederland, door de dominante positie
die Noordrijn-Westfalen in de economische betrekkingen
tussen beide landen inneemt. Terwijl de invloed hiervan via
de doorvoerproduktie, voor zover deze is te kwantificeren,
macroeconomisch niet groot lijkt – al kan een negatieve ontwikkeling vooral de binnenvaart ernstig beTnvloeden – is de
invloed die via de export loopt omvangrijk en negatief. Zowel
het volume als het waarde-aandeel van de Nederlandse uitvoer op de Westduitse invoermarkt zijn in het afgelopen decennium beduidend teruggelopen. In deze periode groeide
de invoer in Zuid aanzienlijk sneller dan in Noordrijn-Westfalen terwijl de Nederlandse goederenuitvoerjuist zeer sterk is
vertegenwoordigd in laatstgenoemde Bondsstaat en slechts
een klein marktaandeel in het Zuiden heeft. Ook wijzigde de
relatieve pakketsamenstelling van de Nederlandse uitvoer
zich in ongunstige zin. Een analyse op basis van gebrekkig
cijfermateriaal laat zien dat het marktaandeelverlies van Nederland op de Westduitse invoermarkt is opgebouwd uit een
gering marktaandeelwinst in chemie en grondstoffen en een
fors marktaandeelverlies in machines en vervoermiddelen.
Beschouwt men de bijdrage van de verschillende regie’s aan
het marktaandeelverlies dan blijkt dat de bijdrage van Zuid
het grootst is (hetgeen gezien het kleine aandeel van Zuid in
de totale invoer opvallend is). Ook in andere regie’s werd terrein vertoren. Dit leidt tot de conclusie dat als de geschetste
ontwikkelingen in West-Duitsland doorzetten er een verandering in de produktsamenstelling van het Nederlandse uitvoerpakket naar West-Duitsland nodig zal zijn om verder
marktaandeelverlies te voorkomen. In de praktijk betekent dit
dat er vooral meer machines en vervoermiddelen naar Westduitse markten moeten worden geexporteerd, die vaker dan
voorheen in het zuiden van West-Duitsland zullen liggen.
G.J. Koopman
C.W.A.M. van Paridon
eventuele Europese stimuleringspolitiek moet met andere
woorden door dit parlement worden goedgekeurd en gecontroleerd en dit parlement moet ook in staat zijn het voorgestelde beleid te veranderen. Een voordeel van centralisatie
van de conjunctuurpolitiek is dat de effectiviteit van dit beleid
hierdoor kan toenemen. De Europese landen zijn ieder voor
zich niet of nauwelijks in staat een recessie te bestrijden met
de instrumenten van het budgettaire en het monetaire beleid.
Binnen het kader van het Europese Monetaire Stelsel (EMS)
kan een conjunctuurbeleid alleen maar worden gevoerd via
coordinate, dus overleg. Bij dit stelsel bestaat de kans dat
een onderomstandigheden noodzakelijk gecoordineerd Europees conjunctuurbeleid minder gemakkelijk tot stand komt.
Voordat een volledige monetaire unie kan worden gerealiseerd, dient een uitbreiding en versterking van het EMS tot
stand te komen. Voor het EMS zou vooral toetreding van het
Verenigd Koninkrijk van groot belang zijn. Het EMS kan daarnaast worden versterkt indien alle landen op dezelfde condities aan het wisselkoersmechanisme gaan deelnemen. Een
goede werking van het EMS vereist coordinate van zowel
het monetaire als het budgettaire beleid. Indien de deelnemende landen de oprichting van een monetaire unie nastreven, dienen zij een zodanig tijdpad voor de nationale financieringstekorten te kiezen dat deze tekorten op het in het kader van deze unie toegestane niveau belanden voorde overeengekomen oprichtingsdatum.
Indien niet alle EG-landen aan een monetaire unie wensen deel te nemen c.q. erin slagen hun financieringstekort
op het vereiste niveau te brengen, kunnen de overige lidstaten tot de oprichting van een dergelijke unie besluiten (‘Europa van de twee snelheden’). Als de aldus tot stand gekomen monetaire unie succesvol is, vormt dat voor de overige
EG-landen wellicht een reden ook toe te willen treden.
D.B.J. Schouten
J.H.M. Donders