fcw.
Kwakkelen
Volgens een oud Hollands spreekwoord is het niet
verstandig de huid te verdelen voordat de beer is geschoten, maar aan politieke partijen die bezig zijn met
hun concept-verkiezingsprogramma’s is die wijsheid
niet besteed. De Partij van de Arbeid wil als zij aan het
bewind komt, in de volgende kabinetsperiode de koppeling tussen lonen en uitkeringen herstellen en reserveert
daarvoor alvast een bedrag van / 10 mrd. Het CDA wil
ook wat doen aan de koopkracht van de laagstbetaalden en acht het bovendien noodzakelijk dat de uitgaven
van het rijk voor het milieubeleid worden verdubbeld. De
VVD vindt het met het oog op de Internationale concurrentiepositie noodzakelijk dat de belastingbetaler in de
volgende kabinetsperiode een flinke belastingverlaging
tegemoet kan zien. In alle partijen zijn politieke rekenaars in de weer om te becijferen hoe een en ander valt
te financieren.
Nu gaat het natuurlijk een stuk beter met de economic dan een aantal jaren geleden en er is goede hoop
dat er in de komende jaren meer valt te verdelen dan in
de laatste kabinetsperioden het geval is geweest. Maar
er liggen toch nog een paar onbetaalde rekeningen die
misschien beter eerst kunnen worden voldaan voordat
het grote uitgeven weer gaat beginnen. Want al heeft
het bezuinigingsbeleid er zijn twaalfeneenhalfjarige jubileum al opzitten, de groei van de staatsschuld gaat
nog steeds aanmerkelijk boven die van het nationale inkomen uit, de renteverplichtingen lopen nog steeds op
en verdringen andere collectieve uitgaven, en de (her)financiering van de staatsschuld kan nog de nodige problemen opleveren. Bovendien zijn de collectieve lasten
in ons land naar Internationale maatstaven nogal hoog
en dat kan een aantal vervelende economische effecten hebben. Er is dus nog het een en ander te doen aan
de sanering van de openbare financien.
Wat er precies moet gebeuren, wordt besproken in
het pas verschenen rapport van de Studiegroep Begrotingsruimte, Naar gezonde overheidsfinancien^. De
Studiegroep adviseert het financieringstekort in de volgende kabinetsperiode (1990-1994) met 2% te laten dalen tot 3,25% van het nationale inkomen in 1994. Daarnaast moeten eventuele meevallers voor verlaging van
het financieringstekort worden gebruikt. Onder de veronderstelling dat het nationale inkomen in de komende
jaren met zo’n 2,5% per jaar blijft groeien en er een procentje inflatie is zou dan net tegen het eind van de volgende kabinetsperiode het omslagpunt in de stijging van
de staatsschuldquote kunnen worden bereikt. Het is opmerkelijk dat de Studiegroep niet krachtiger stelling
neemt voor verlaging van het financieringstekort en
daarmee afremming van de groei van de staatsschuld.
Binnen de OESO is Nederland – na Belgie en Italie het land met de hoogste overheidsschuld. Bovendien
geniet ons land de twijfelachtige eer koploper te zijn wat
betreft de stijging van de overheidsschuld in de periode
1986-1990. Stabilisatie en vervolgens daling van de
staatsschuldquote zou een mijlpaal zijn in de jarenlange strijd tegen de uit de hand gelopen overheidsfinancien. Het advies van de Studiegroep is echter een halfzacht compromis tussen degenen die prioriteit geven
aan het verlagen van het financieringstekort, degenen
die meer heil zien in het verlagen van de collectieve-lastendruk en degenen die het volgende kabinet niet op
voorhand met nieuwe ombuigingen willen opzadelen.
Het bereiken van een omslagpunt in de stijging van
de staatsschuld is te meer belangrijk omdat de reele rente zich momenteel op een historisch ongekend hoog niveau bevindt. Dat betekent dat zelfs bij Stabilisatie van
de staatsschuld als percentage van het nationale inko-
ESB 8-2-1989
men, de stijging van de rentelasten nog aanzienlijk boven het tempo van de economische groei blijft uitgaan.
Het aandeel van de rentelasten in de collectieve uitgaven blijft dus toenemen ten koste van andere overheidsuitgaven. De budgettaire ruimte wordt kleiner en het
toch al moeizame begrotingsproces komt onder extra
druk te staan. Gezien de internationale ontwikkelingen
aan het rentefront valt niet te verwachten dat de rente
op korte termijn zal dalen. Zoals in het artikel van Szasz
twee weken geleden in ESB werd uiteengezet, is de
trend veeleer opwaarts gericht.
Een derde reden waarom het belangrijk is dat de
staatsschuld niet verder oploopt, is dat de financiering
ervan problemen kan gaan opleveren. In de afgelopen
jaren waarin de staat veel moest lenen om de hoge financieringstekorten te financieren is haar positie op de
kapitaalmarktverzwakt. Zij moest genoegennemen met
een aanzienlijke verkorting van de gemiddelde looptijd
van staatsleningen . In de komende jaren wordt de rekening daarvoor gepresenteerd. Ook als het financieringstekort in 1994 naar 2,25% van het nationale inkomen is teruggebracht, neemt de financieringsbehoefte
van de staat nog tot ver na 2000 met miljarden guldens
per jaar toe. In de afgelopen jaren heeft de herfinanciering van de staatsschuld geen grote problemen opgeleverd. Dat was onder meer te danken aan de daling van
de kapitaalmarktrente en de sterke positie van de gulden. Het is niet gezegd dat de omstandigheden in de
toekomst zo gunstig zullen blijven. Zeker niet als de nationale spaarquote als gevolg van de vergrijzing van de
bevolking gaat dalen.
Natuurlijk is vermindering van het financieringstekort
niet het enige dat tell. Het financieringstekort is zelfs een
zeer gebrekkig richtsnoer voor beleid omdat het een saldo van inkomsten en uitgaven is en daardoor sterk afhankelijk van de conjuncture^ ontwikkeling. Terecht beveelt de Studiegroep Begrotingsruimte daarom ook een
normering van de uitgaven aan en maatregelen om de
budgetdiscipline te versterken (voor een verdere bespreking van het rapport, zie het artikel van De Haan,
De Kam en Sterks in deze ESB). Maar nu de conjunctuur meezit en er ook de komende jaren op een redelijke economische groei mag worden gerekend, had men
de gelegenheid moeten aangrijpen om de sanering van
de openbare financien te voltooien. Nu blijft het gevaar
bestaan dat ook na de volgende kabinetsperiode de problemen rond de overheidsfinancien nog niet zijn opgelost. Het bezuinigingsbeleid heeft er dan bijna twintig
jaar opzitten.
Natuurlijk zou het prettig zijn om in de volgende kabinetsperiode niet meer te hoeven bezuinigen (minister
Deetman weigert nu al nog verder aan ombuigingen
mee te werken). Natuurlijk zouden we liever de collectieve-lastendruk verlagen en geld beschikbaar hebben
voor nieuw beleid. Maar dan wordt de rekening weer
naar de toekomst verschoven. Nu het einddoel van gezonde overheidsfinancien binnen handbereik komt,
moet het karwei worden afgemaakt. Anders blijft het
kwakkelen met de collectieve sector.
L. van der Geest
1. Naar gezonde overheidsfinancien, Achtste rapport Studiegroep Begrotingsruimte, Tweede Kamer, vergaderjaar 19881989,20995, nr. 1.
2. Zie M.J.L Jonkharten B.G.J. Walschots, Het financieringsbeleid van de Staat der Nederlanden, ESB, 6 januari 1988 en
M.V.A. Pohlkamp, Het financieringsbeleid van de staat, ESB,
30 maart/6april 1988.
125