Ga direct naar de content

Nederlanders met vakantie; Een micro-economische analyse

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: februari 5 1986

Nederlanders met vakantie
Een micro-economische analyse
Vakanties spelen een belangrijke rol in onze Rationale economie en in het internationale
economische verkeer. Het lijkt waarschijnlijk dat in een tijd van veranderende
bestedingsmogelijkheden en toenemende vrije tijd ook het vakantiepatroon
veranderingen te zien zal geven. Om op deze veranderingen in te kunnen spelen is
onderzoek naar de determinanten van het vakantiegedrag noodzakelijk. Gebruik makend
van enquetegegevens van ruim 1.800 Nederlandse huishoudens wordt in dit artikel vanuit
een kwantitatieve, micro-economische invalshoek het vakantiegedrag van huishoudens
geanalyseerd. Tot de bevindingen behoren een markant verschil in inkomensgevoeligheid
van buitenlandse en van binnenlandse vakanties en een duidelijk stempel van het bezit van
duurzame goederen, zoals zeilboot of caravan, op de vakantiebestemming van
huishoudens.

DRS. A. VAN SOEST – DRS. P. KOOREMAN*

Micro- versus macro-economische
analyse van vakantiegedrag
Het toerisme heeft in de achter ons liggende decennia
een stormachtige ontwikkeling doorgemaakt. Een groeiend deel van de bevolking gaat met vakantie; er is sprake
van een verschuiving van binnenlandse naar buitenlandse
vakanties, van een toenemend gebruik van auto en vliegtuig als vervoermiddel naar de vakantiebestemming en
van de opkomst van ‘tweede’ (waaronder wintersport-) vakanties. Ondanks de grote betekenis van het toerisme
voor de regionale en nationale economie en werkgelegenheid, en het grote stempel dat het reisverkeer drukt op de
ontwikkeling van de lopende rekening van de betalingsbalans, is de belangstelling vanuit de economische wetenschap voor de analyse van vakantiegedrag relatief beperkt
1). Met name tegen de achtergrond van het toenemen van
de beschikbare vrije tijd (in de vorm van bij voorbeeld arbeidstijdverkorting, vervroegde pensionering of werkloosheid) en het teruglopen van de reele bestedingsmogelijkheden waarmee de toename van vrije tijd in het algemeen
gepaard gaat, is het van belang inzicht te verkrijgen in de
factoren die op het vakantiepatroon van invloed zijn 2). Afhankelijk van de reacties op individueel niveau kunnen deze veranderende economische omstandigheden op geaggregeerd niveau verschillende consequenties hebben
voor bij voorbeeld de werkgelegenheid in de toeristische
branche, de lopende rekening van de betalingsbalans,
voor het door de overheid te voeren beleid met betrekking
tot recreatie en toerisme, en voor het inkoopbeleid van
reisorganisatoren.
In dit artikel wordt een micro-economische analyse gegeven van vakantiegedrag op huishoudniveau. De keuze
voor deze invalshoek hangt samen met de beschikbaarheid in Nederland van omvangrijke micro-economische
databestanden over het vakantiegedrag van huishoudens.
Naast het jaarlijks door het CBS uitgevoerde vakantieonderzoek en het NRIT/lnteract-databestand, bevat het
doorlopend budgetonderzoek, ook van het CBS, uitgebreiESB 5-2-1986

de informatie betreffende vakantiegedrag 3).
Een voordeel van het gebruik van micro-gegevens is dat
het aantal beschikbare waarnemingen meestal vele malen
groter is dan bij macro-studies. Bovendien kunnen meer
relevante variabelen in beschouwing worden genomen,
waarbij men naast micro-variabelen overigens nog steeds
macro-variabelen ter verklaring kan opnemen. Voorts is
het mogelijk de effecten van bij voorbeeld veranderingen
in de inkomensverde//nfif op de vakantiebestedingen op
geaggregeerd niveau te traceren, terwijl in een macrostudie praktisch uitsluitend de gevolgen van veranderingen in het gemiddelde inkomensniveau kunnen worden
bestudeerd 4).
In de empirische analyse zullen wij gebruik maken van
de gegevens uit het doorlopend budgetonderzoek (dbo)
van het CBS uit 1981. Een belangrijke overweging om de
dbo-data te gebruiken is de relatief meer gedetailleerde
meting van inkomens en bestedingen in deze enquete.
Het dbo bevat onder meer informatie over de (eventuele)
vakanties van respondenten (waaronder bestemming, ver* Beide auteurs zijn verbonden aan de Subfaculteit Econometrie van
de Katholieke Hogeschool Tilburg. Zij danken prof. dr. ir. A. Kapteyn
en drs. J.W.M. van Doom voor commentaar op een eerdere versie.
1) Met name econometrisch onderzoek op dit terrein is in Nederland
nauwelijksverricht. Eenuitzonderingisdestudievan M.M.G. Faseen
F. Spaans, Reisverkeer en betalingsbalans voor Nederland: een statistische analyse over de jaren zeventig, De Nederlandsche Bank,
Kwartaalbericht, 1979, nr. 3.
2) Van Bijsterveldt spreekt in ESB van 21/28 december 1983 de verwachting uit dat de sterke toename van de beschikbare vrije tijd o.a.
zal leiden tot een verschuiving van geldintensieve naar tijdsintensieve
vrije-tijdsactiviteiten en een toenemende verscheidenheid in de wijze
van vrije-tijdsbesteding.
3) CBS, Budgetonderzoek 1978, Den Haag, 1982.
4) Bij de analyse van geaggregeerde gegevens, zoals door Fase en
Spaans, doet zich het bekende aggregatieprobleem voor: slechts onder zeer stringente veronderstellingen zijn micro-economische gedragsrelaties ook op geaggregeerd niveau geldig. Een additioneel
probleem met de reisverkeergegevens uit de betalingsbalans zoals
die zijn gebruikt door Fase en Spaans, is dat deze voor een onbekend
deel betrekking hebben op andere economische activiteiten, zoals
contante aan- en verkopen van goederen en kapitaalvlucht.

143

Vakantiebestedingen zijn een typisch voorbeeld van een
zogenaamde gemengd discreet/continue -variabele 8): de
participatie-beslissing en de beslissing om in het binnen- of
buitenland op vakantie te gaan zijn discreet, terwijl de beslissing met betrekking tot de hoogte van de uitgaven continu is.
Dit komt tot uitdrukking in het vaak voorkomen van nulwaarnemingen. Zoals blijkt uit label 1 gaan veel personen of
in het binnenland of in het buitenland op vakantie (zodat dan
respectievelijk w2 = 0 of Wi =0), maar niet in beide. Weer
anderen gaan in het geheel niet op vakantie (wi = 0 en
w/2 = 0). label 1 laat ook zien dat met name voor buitenlandse
vakanties lage niet-nul uitgaven relatief weinig voorkomen 9).
Dit verschijnsel vinden we weerspiegeld in figuur 1 , waarin
een individuele Engelcurve is getekend in het geval van een
gemengd discreet/continue variabele. De letter m geeft de
(niet direct observeerbare) kosten weer die men minimaal
moet maken voor een bepaalde vakantie (zoals vervoerskosten en kosten van levensonderhoud). Zodra het inkomen
van de consument het drempelinkomen ym overschrijdt, zal
hij of zij besluiten op vakantie te gaan.

Figuur 1. Individuele Engelcurve
Uitgaven

Inkomen

voermiddel, bezit van vakantieartikelen en vakantieuitgaven), alsmede een aantal demografische en andere variabelen (waaronder gezinssamenstelling, opleiding, bezit
gebruiksgoederen, arbeidsmarktstatus, netto inkomen en
consumptieve bestedingen.

Een micro-economisch model van
vakantiegedrag
Vakantie is geen ondubbelzinnig begrip. Er zijn vele
schakeringen mogelijk in de bestemming en de lengte van
vakanties, de logiesvorm, detijd van het jaar waarin de vakantie valt enz. Wij zullen in dit artikel slechts twee typen
vakanties onderscheiden, namelijk de binnenlandse en de
buitenlandse.
Als uitgangspunt voor de verklaring van vakantiebestedingen kiezen wij Engelcurven van het zogenaamde Working-Leser-type 5):
W, = «j + /?jlog y

(i = 1,2)

0)

Hierin is:
y: netto gezinsinkomen 6);
w,: vakantiebestedingen 7) in het binnenland als fractie
van het netto gezinsinkomen y;

w2: vakantiebestedingen in het buitenland als fractie van
het netto gezinsinkomen y.
«ien ySizijn parameters. Een buitenlandse vakantie is een
noodzakelijk goed als /?2>0 en een luxe goed als /?2<0.

label 1. Procentuele verdeling van binnen- en buitenlandse vakantie-uitgaven in guldens a)
Binnenlandse uitgaven

Buitenlandse
uitgaven

0

0<-800

0

37,0
2,3
7,5
8,3
5,6
4,0
5,9

8,3
0,7
1.2
0,9
0,8
0,4
0,6

70,5

13,0

0<- 800
800 < – 1600
1 600<-2.400
2400<-3.200
3.200<- 4.000
> – 4.000
totaal

800 <1 600

Deze variabelen worden in de empirische analyse geincorporeerd door vergelijking (1) te vervangen door
0 = 1,2)

(2)

met als XT t/m Xio de bovengenoemde verklarende variabelen en een storingsterm t . In termen van figuur 1 betekent dit een voor elk individu verschillende ligging van de
Engel-curve. Ook de minimale uitgaven m zullen vermoedelijk verschillen per huishouden en met name afhangen
van de gezinsgrootte en het bezit van duurzame vakantiegoederen. Ook met deze mogelijke afhankelijkheid zal in
de empirische analyse rekening worden gehouden. Het
model als geheel is te vinden in een kader.
Aangezien het model wordt geschat op basis van dwarsdoorsnedegegevens, worden macro-variabelen, zoals wissel5) Zie A. Deaton en J. Muellbauer, Economics and consumer behavior, Cambridge, 1980, biz. 19.
6) Het in de empirische analyse gehanteerde inkomensbegrip is: netto gezinsinkomen minus (netto) besparingen. Zie voor een nadere toelichting het rapport: A. van Soest en P. Kooreman, A microeconometric analysis of vacation behavior, Katholieke Hogeschool
Tilburg, 1986.

1.600<
-2.400

<2.400

8,2
0,2
0,8
0,7
0,4
0.1
0,2

3,5
0,1
0,2
0,1
0,2
0,6
0,0

1.6
0,0
0,0
0,1
0,0
0,1
0,0

10.6

4,1

1,8

Totaal
58,7
3,3
9.6
10,1
6,9
4,7
6,7
100

a) Gebaseerd op 1.822 waarnemingen uit het doorlopend budgetonderzoek 1981.

144

Uiteraard is dit een gestyleerde weergave van het werkelijke beslissingsproces. Naast inkomen spelen vele andere factoren een rol. De gegevens in het dbo stellen ons in staat een
relatief groot aantal van deze factoren in beschouwing te nemen. Hierbij onderscheiden wij 3 categorieen variabelen 10):
– demografische variabelen:
1 . leeftijd hoofd huishouden;
2. gezinsgrootte;
3. urbanisatiegraad van het gebied waar het gezin woont;
– arbeidsmarktstatus-variabelen:
1 . hoofd huishouden is in loondienst of directeur NV/BV;
2. hoofd huishouden is inactief;
3. hoofd huishouden is student;
4. hoofd huishouden is zelfstandige c.q. landbouwer;
– bezits-variabelen:
1 . bezit auto/motor;
2. bezit bungalowtent/tourcaravan;
3. bezit tweede woning/stacaravan;
4. bezit zeil-/motorboot.

7) Hieronder wordt begrepen de reis- en verblijfskosten, de uitgaven
voor voeding en overige bestedingen die rechtstreeks verband houden met de vakantie(s) en zijn gedaan vdor, tijdens of na de vakantie(s). Uitgaven voor duurzame vakantieartikelen, zoals caravan en
tent, worden niet meegerekend. In navolging van het CBS wordt een
vakantie gedefinieerd als ,,een verblijf buiten de woning voor recreatieve doeleinden met tenminste vier achtereenvolgende overnachtingen”.
8) Zie voor een recent overzicht van de ontwikkelingen binnen de
econometrie hieromtrent: G.S. Maddala, Limited-dependent and qualitative variables in econometrics, Cambridge, 1983.
9) Dit is mede een gevolg van de door het CBS gehanteerde definitie
van vakantie; zie voetnoot 7.
10) Zie voor de precieze definiering van de variabelen label 2.

koersen en het weer, nog buiten beschouwing gelaten. In
principe kunnen echter, bij koppeling van dwarsdoorsnedebestanden uil opeenvolgende jaren, ook de effecten van deze
grootheden op het vakantiegedrag worden onderzocht.
In de analyse zijn alleen huishoudens met minstens twee
volwassen partners betrokken. Het vakantiegedrag van alleenstaanden of onvolledige gezinnen en het gedrag van volledige gezinnen verschillen vermoedelijk teveel om door middel van een model beschreven te kunnen worden. Als vakantie-uitgaven gelden alle uitgaven die tijdens elke vakantie van
een of meer leden van het huishouden gedaan worden. Een
klein aantal gezinnen is om diverse redenen (zoals onvolledige gegevens) verwijderd. Tabel 2 vermeldt van de overgebleven 1.822 waarnemingen de steekproefgemiddelden.
Het model, bestaande uit de vergelijkingen ter verklaring
van de vakantie-uitgaven en de hoogte van de minimumuitgaven (m), is geschat met de methode van de grootste aannemelijkheid 11). In tabel 3 zijn de schattingsresultaten samengevat. Allereerst valt op dat de buitenlandse vakantiebestedingen in vergelijking met de binnenlandse een grotere gevoeligheid vertonen voor inkomensveranderingen. Gezien het discreet/continue karakter van de te verklaren variabele splitsen
we het inkomenseffect in een participatie- en een bestedingseffect. Indien het inkomen met 1% toeneemt, daalt de gemiddelde binnenlandse participatiegraad licht (nl. met 0,1%) en
stijgen de gemiddelde uitgaven van de binnenlandse vakantiegangers met 0,9%. Per saldo resulteert een stijging van de
bestedingen op geaggregeerd niveau met 0,8%. De buitenlandse participatiegraad neemt echter toe (met 0,9%), terwijl
de gemiddelde uitgaven van de buitenlandse vakantiegangers met 1,2% stijgen. Gezamenlijk leiden deze effecten tot
een stijging met 2,0% van de buitenlandse bestedingen op
geaggregeerd niveau. De dating van de gemiddelde binnenlandse participatiegraad bij een inkomensstijging is de resultante van twee tegengestelde effecten. Bij huishoudens met
hogere inkomens vindt substitutie plaats van buitenlandse
voor binnenlandse vakanties, waardoor de binnenlandse participatiegraad daalt, terwijl anderzijds huishoudens in de
lagere-inkomensgroepen de binnenlandse ‘vakantiedrempel’
eerder zullen overschrijden. Een en ander vinden we ook terug in figuur 2.

Met betrekking tot de demografische variabelen blijkt dat
ouderen – ceteris paribus – minder op vakantie gaan en met
name minder snel kiezen voor een buitenlandse vakantie.
Grotere gezinnen zijn eerder geneigd om de vakantie in het
binnenland dan in het buitenland door te brengen. Wonen gezinnen in verstedelijkte gebieden, dan wordt relatief vaker
voor een buitenlandse vakantiebestemming gekozen.
Het hebben van een eigen bedrijf heeft, zoals te verwachten
is, een duidelijk remmend effect op de vakantieparticipatie.
Werkloosheid en arbeidsongeschiktheid hebben, naast het

Het model
w*= EXjOij
m, = £ Xjy,j + (5, (<5j is storingsterm)
J
w, = w*als WiV = rrij
Wi = 0 als WiV

Tabel 2. Steekproefgemiddelden
Te verklaren variabelen

2657

Uitgaven buitenland (in gld.) a)
Uitgaven binnenland (in gld.) a)

1.078

Verklarende variabelen
netto gezinsinkomen (gld)

Demografische variabelen
1. leeftijdsklasse hoofd huishouden b)

4.6
3.2
3,9

2. gezinsgrootte
3. urbanisatiegraad c)
Arbeidsmarktstatus variabelen d)
1. inactief
2. student
3. zelfstandige c.q. landbouwer

0,37
0.008
0.06

Bezitsvariabelen e)
1. auto/motor
2. bungalowtent/tourcaravan
3. tweede woning/stacaravan
4. zeil-/motorboot

0,77
0.19
0.05
006

a) Gemiddeld per gezin dat in binnen- resp. buitenland op vakantie gaat.
b) 1:<20 jr.; 2 : 20-24 jr.: 3 : 25-29 jr.; …; 12 : 70-74 jr.; 13 :>75 jr.

c) 1 : plattelandsgemeente; 2 : verstedelijkte plattelandsgemeente; 3 : forensengemeente; 4 : plattelandssteden; 5 ; middelgrote steden; 6 ; grote steden.
d) Dummies die betrekking hebben op de arbeidsmarktstatus van het hoofd huishouden. Nemen de drie dummies de waarde 0 aan. dan is het hoofd huishouden in loon-

dienst of directeur NV/BV
e) Dummies, die de waarde 1 of 0 aannemen al naar gelang het huishouden minstens
een van de betreffende goederen bezit of niet.

Tabel 3. Schattingsresultaten a)
Buitenland

Binnenland

coefficient

coefficient

asympto-

1,6
-2,1
-2,1
0.4
1,4

-56.9

-8.0
8.4
-0.1

3,0
-1,2
-2,2
-0,7

asymptotische

t-waarde

tische
t-waarde

w”-vergelijking b):
6,6

– constante term

Figuur 2. Participatiekansen voor het gemiddelde huishouden als functie van het totale inkomen
Kans
in procenten
75.

^-

/

45.

_ /
30.
15.

/

/

/

ESB 5-2-1986

0,4
0,6
1.7

m-vergelljking c):
– constante term
– auto/motor

60

80

Inkomen in gld. x 1.000

5,8
0.1
5,6
0,5
0,9
0,4
0.4
0.2

2,9
4.5
-4,8
-4,8
-0,6
0.5

– bungalowtent/

– gezinsgrootte

40

0,5
0,1
0,4
-0,1
-1,2
-0,2

– zeil-/motorboot

——— Participatiekans binnenlands
—— – Participatiekans buitenlands

20

-0,8
-0,8

– 2e woning/stacaravan

s

/”* ^7*” —————___
/
/
.

log inkomen
inactief
studerend
urbanisatiegraad
gezinsgrootte
leeftijdsklasse
zelfstandige/landbouwer
auto/motor
tourcaravan

^
60.

– bungalowtent/
tourcaravan
– 2e woning/stacaravan

– zeil-/motorboot

1,2
1.0
3,3

0,8
– 3,3
– 0,9

1.7
-3.1
-1,0

158,10
18,40
51.60

2,60
-1,40
1,40

872,90
– 46,40
-140.40

7,60
-1.50
-1.70

0,70
171
53,90

0
2.30
0.80

-122,80
– 16.30
243,30

-1.30
-0.10
1,50

a) Voor het bepalen van de significance van het effect van een duurzaam vakantietegoed X, dient de samengestelde hypothese «,, = rr2| = )’i) = )’2, = 0 te worden getoetst. Alhoewel de afzonderlijke t-waarden aan de lage kant zijn wijst een Wald-toets op de samengestelde hypothesen uit, dat met uitzondering van auto/motor de in beschouwing
genomen duurzame goederen een significant effect hebben
b) Uitgedrukt in procenten

c) Uitgedrukt in guldens

145

effect van een inkomensdaling waarmee het inactief worden
vaak gepaard gaat, eveneens een negatieve invloed op de vakantiedeelname. Verder blijken studenten veel eerder voor
een buitenlandse dan een binnenlandse vakantie te kiezen.
Het bezit van duurzame vakantiegoederen drukt een duidelijk stempel op het vakantiepatroon van huishoudens. Is men
in het bezit van een zeil- of motorboot dan vergroot dat de
kans dat voor een binnenlandse vakantie wordt gekozen, aanzienlijk 12). Dit geldl ook voor het bezit van een tweede woning of stacaravan (die meestal in Nederland zijn gesitueerd).
Het omgekeerde effect doet zich voor bij het bezit van een
bungalowtent of caravan. Hierdoor zijn de kosten van overnachtingen relatief laag, waardoor men eerder besluit het buitenland op te zoeken. Alhoewel de resultaten gezien de eenvoud van het model met voorzichtigheid moeten worden geTnterpreteerd, lijkt hier voor de overheid een belangrijk aanknopingspunt te liggen voor het stimuleren van de binnenlandse
vakantie.

Figuur 4. Verwachte uitgaven van het gemiddelde huishouden als functie van het inkomen (= participatiekans
maal verwachte uitgaven bij gegeven participate)
Uitgaven
in gld. x 1.000

/
/

40.
30.

20.
——— Uitgaven binnenlandse vakantie
— – – Uitgaven buitenlandse vakantie

10.

Enkele simulaties
Ter illustratie van de werking van het model voeren wij in deze paragraaf een tweetal simulaties uit. Allereerst onderzoeken wij de effecten op het vakantiegedrag van veranderingen
in de inkomensverdeling bij een gelijkblijvend gemiddeld inkomen in de maatschappij. Dit is een exercitie die bij uitstek
kan worden uitgevoerd met behulp van een micro-economisch model 13). We bezien eerst de effecten van een nivellering van inkomens, corresponderend met een afname van
10% in de standaardafwijking van de (logaritmische) inkomens in de steekproef. Deze nivellering is zodanig doorgevoerd dat huishoudens met een inkomen boven het (geometrisch) gemiddelde inkomen procentueel meer inleveren naarmate het inkomen hoger is. Omgekeerd gaan huishoudens
met een inkomen dat lager is dan het gemiddelde er procentueel meer op vooruit naarmate het inkomen lager is. Een gevolg van deze nivellering is dat de verhouding tussen het
hoogste en het laagste netto inkomen in de steekproef afneemt van 8,4 tot 6,8. Ook nu blijkt weer de geringe invloed
van inkomen op de binnenlandse vakantiebestedingen: zowel
de binnenlandse participatiegraad als de gemiddelde bestedingen per participant wijzigen nauwelijks. Anders is het
gesteld met de buitenlandse vakantieuitgaven. De buitenlandse participatiegraad stijgt licht, maar de gemiddelde uitgaven per participant dalen. De totale uitgaven in het buitenland op geaggregeerd niveau, de grootheid die voor de betalingsbalans relevant is, zouden dalen met ongeveer 1,2%.

Figuur 3. Verwachte uitgaven als gegeven is dat geparticipeerd wordt (met de betreffende bestemming) voor het
gemiddelde huishouden als functie van het inkomen
Uitgaven
in gld. x 1.000

20

40

60

80

Inkomen in gld. x 1.000

Een denivellering van de inkomens, op analoge wijze, zou
leiden tot een stijging van de totale buitenlandse uitgaven met
1,4%.
Ter afsluiting onderzoeken we de effecten van een toename
van de vrije tijd in de samenleving, gecombineerd met een inkomensdaling. Uiteraard kan de vrije tijd op vele verschillende manieren toenemen (meer vakantiedagen, kortere werktijd
per week, werkloosheid, vervroegde pensionering). Hier zullen we aannemen dat het aantal inactieve personen (werklozen, gepensioneerden en arbeidsongeschikten) met 50% toeneemt. We gaan er van uit dat het netto inkomen van de betreffende huishoudens met 10% daalt. Deze veranderingen
hebben een duidelijk remmende invloed op zowel de binnenlandse als de buitenlandse vakantiebestedingen. Het inactief
worden op zich (d.w.z. afgezien van de inkomensvermindering) heeft een dalende invloed op de kans op een binnenlandse vakantie: weliswaar wordt dit effect deels gecompenseerd
door een tegengesteld effect als gevolg van de inkomensvermindering, maar per saldo daalt deze kans gemiddeld met
3%. De gemiddelde uitgaven per vakantieganger dalen eveneens met 3%. Ook voor de buitenlandse vakantie dalen zowel
de participatiekans als de gemiddelde uitgaven per vakantieganger, en wel met resp. 2 en 2,5%.

Slotopmerkingen

45.

In het voorgaande hebben wij geprobeerd de lezer ervan te
overtuigen dat een micro-economische invalshoek bij de analyse van het vakantiegedrag van Nederlandse huishoudens
een vruchtbare is. Gebruik makend van de beschikbaarheid
van Nederlandse enquete-gegevens over vakantiegedrag op
huishoudniveau enerzijds en moderne econometrische technieken voor dit type data anderzijds, hebben wij een aantal
belangrijke determinanten van het vakantiegedrag kunnen
traceren. Alhoewel de huidige analyse een verkennend karakter draagt kan zij worden uitgebouwd tot een nuttig hulpmiddel bij de beleidsvoorbereiding op het gebied van recreatie en
toerisme.

30.

P. Kooreman

75.
60.

A. van Soest

15.

^nf

— — Uitgaven binnenlandse vakantie
—- Uitgaven buitenlandse vakantie

20

40

60

80

Inkomen in gld. x 1.000

11) Zie voor technische details het in voetnoot 6 genoemde rapport.
12) Ter illustratie: indien een huishouden in het bezit komt van een
zeil- of motorboot, neemt de kans op een buitenlandse vakantie af van
47 tot 42% (bij gemiddelde waarden voor de overige verklarende
variabelen).
13) Vergelijk J.S. Cramer, The effect of income redistribution on consumer demand, in: Relevance and precision; essays in honour oi Pieterde Wolff, 1976, biz. 123-138.

146

Auteurs