Ga direct naar de content

Empirische micromodel-simulatie van effecten van overheidsbeleid

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: maart 13 1985

Berekend beleid
Empirische micromodel-simulatie van ef fecten
van overheidsbeleid
IR. F.G. VAN HERWAARDEN – MR. C.A. DEKAM DRS. E.J. POMMER*
Veranderingen in de belastingwetgeving, herziening van het stelsel van sociale zekerheid, invoering of
verhoging van eigen bijdragen, al dergelijke beleidsmaatregelen hebben directe gevolgen voor de
inkomenspositie van huishoudens. Hoe groot deze effecten precies zijn is vaak echter maar tot op
zekere hoogte bekend. Veelal zijn de gevolgen alleen berekend voor een bepaald
standaardhuishouden (b.v. dat van de modale-inkomenstrekker), dat slechts representatief is voor een
klein deel van de werkelijk bestaande huishoudens. Bovendien bestaat er in het algemeen weinig
inzicht in de kans dat de effecten van verschillende maatregelen binnen een huishouden cumuleren.
Veel onduidelijkheid is er dikwijls ook over de z.g. weglekeffecten van het beleid, die zich voordoen
als bepaalde maatregelen in de primaire en secundaire inkomenssfeer tot hogere subsidie-uitgaven
elders leiden zodat de beoogde ombuigingen maar ten dele worden gerealiseerd. Om aan dergelijke
bezwaren tegemoet te komen is een meer verf ijnde methode nodig om de inkomens- en budgettaire
effecten van beleidsmaatregelen te berekenen. Een methode die hiervoor bruikbaar is, is de z.g.
micromodel-simulatie die de auteurs in dit artikel presenteren en aan de hand van actuele voorbeelden
toelichten.
1. Inleiding en probleemstelling
De meeste overheidsprogramma’s hebben invloed op de inkomenspositie van huishoudens. Dit geldt met name voor overheidsprogramma’s die leiden tot ongebonden inkomensoverdrachten tussen huishoudens en de kassen van de collectieve sector. Op het ogenblik zijn de verdelingseffecten van bestaande
overheidsprogramma’s slechts ten dele bekend. Een integraal
overzicht van de verdelingseffecten van het overheidsingrijpen
op de secundaire en tertiaire inkomensverdeling ontbreekt. De
voornaamste reden is dat de voor de berekening van deze verdelingseffecten noodzakelijke gegevens ontbreken. Ook indien de
benodigde gegevens wel beschikbaar zouden zijn, blijft er een
aantal problemen over. Overheidsprogramma’s – of het nu
gaat om heffingen of uitkeringen – zullen als regel leiden tot gedragsveranderingen van huishoudens.
Van grote betekenis is bij voorbeeld de afwenteling van belastingen. Over de afwenteling van inkomensoverdrachten aan
en door de collectieve sector is nog steeds onvoldoende bekend.
In feite moet worden betwijfeld of wetenschappelijk onderzoek
– rekening houdend met alle relevante gedragsreacties van economische subjecten – ooit een betrouwbaar beeld zal kimnen
geven van het uiteindelijke neerslagpunt van collectieve heffingen en van collectieve uitgaven. Maar ook indien we ons beperken tot eerste-orde-effecten van bestaande overheidsprogramma’s, moet worden vastgesteld dat in veel gevallen een betrouwbaar beeld van de gevolgen van die programma’s voor de personele inkomensverdeling ontbreekt.
De verdelingseffecten van wijzigingen in bestaande overheidsprogramma’s zijn eveneens slechts tot op zekere hoogte bekend. Verandering van de belastingwetgeving, herziening van
het stelsel van sociale zekerheid, invoering of verhoging van
eigen bijdragen, al dergelijke programmawijzigingen hebben gevolgen voor de inkomens van huishoudens. Deze verdelingseffecten worden op het ogenblik in beleidsstukken onbesproken
gelaten of benaderd met standaardsimulaties. Bij een standaardsimulatie wordt nagegaan hoe een (wijziging van een) bepaald
overheidsprogramma de inkomenspositie be’invloedt van huishoudens, met een bepaald standaard-inkomensniveau en een bepaalde st andaard-huishoudenssamenstelling.
244

Een bekend standaard-inkomensniveau is bij voorbeeld het
modale loon, dat prominent figureert in de koopkrachtoverzichten van het Centraal Planbureau. Het loon van de modale werknemer wordt jaarlijks vastgesteld op een rond bedrag juist onder
de premiegrens van de Ziekenfondswet (in 1984: bruto
f. 39.000). De standaard-huishoudenssamenstelling in koopkrachtoverzichten is: gehuwd, twee kinderen van 6-11 jaar. Bij
een standaard-simulatie kan in beginsel worden uitgegaan van
ieder willekeurig inkomensniveau (bij voorbeeld rninimumloon,
twee maal modaal) en van ieder willekeurig type huishouden (bij
voorbeeld ongehuwde, eenoudergezin, gehuwde). Ook kunnen
tal van aanvullende veronderstellingen worden gemaakt, bij
voorbeeld over de verdiensten van de partner, over het niveau
van de woonlasten en van de ziektekosten.
De resultaten van zulke standaard-simulaties vullen vele bladzijden parlementair drukwerk. Dergelijke simulaties geven zonder twijfel een redelijk inzicht in de verdelingseffecten van overheidsmaatregelen voor huishoudens die in relevante opzichten
(inkomen, huishoudenssamenstelling enz.) vrijwel precies overeenstemmen met de standaard-huishoudens waarvoor de simulatie is uitgevoerd. Een bezwaar van dit type berekeningen is echter dat daarmee geen beeld kan worden gegeveft van de mate
waarin de inkomenspositie van werkelijk bestaande huishoudens (nader getypeerd naar een aantal relevant ge06rdeelde kenmerken) door de wijziging van een overheidsprbjjf amma wordt
bei’nvloed.
De beperkingen van standaard-simulaties kom«V onder andere aan het licht bij de problematiek van de weglekeffecten 1).
Van beleidsmatige weglekeffecten is sprake als inkomensmaatregelen in de primaire en secundaire sfeer voor groepen inkomenstrekkers tot hogere subsidie-uitgaven leiden, zodat de met
deze maatregelen beoogde ombuigingen gedeeltelijk ,,weglekken” 2). Zo kunnen bezuinigingen op bij voorbeeld sociale uit-

*) Alien werkzaam op de afdeling Systeemanalyse, van het Sociaal en
Cultured Planbureau.
1) Miljoenennota 1984, biz. 56.
2) Inkomensontwikkeling en -verdeling, Tweede Kamer, zitting
1983-1984, 18 189, nr. 2, biz. 88.

keringen leiden tot hogere uitgaven voor inkomensafhankelijke
subsidies (individuele huursubsidie, studietoelagen) en tot een
geringere opbrengst van inkomensafhankelijke eigen bijdragen
(bij voorbeeld bij de gezinsverzorging en de rechtshulp).
Het is op zich zelf mogelijk om — onder een groot aantal bijkomende veronderstellingen — de weglekeffecten van een bepaalde maatregel met een simulatie voor standaard-huishoudens
te kwantificeren. Maar zodoende wordt geen inzicht verkregen
in de mate waarin weglekeffecten optreden bij werkelijk

bestaande huishoudens. Daardoor is het moeilijk de omvang
van weglekeffecten met een standaard-simulatie te bepalen.
De beperkingen van standaard-simulaties komen eveneens
aan het licht bij een ander vraagstuk dat de afgelopen jar en veel
aandacht heeft gekregen: de mate waarin huishoudens te maken
hebben met een cumulatie van (overheids)maatregelen. Onder
cumulatie wordt verstaan de samenloop van verdelingseffecten
in de primaire, secundaire en tertiaire sfeer door autonome ontwikkelingen en door het beleid 3).

Opnieuw is het op zich zelf mogelijk om een standaardsimulatie te doen van de inkomensverandering van een huishouden (bij een gegeven inkomensniveau en van een bepaalde samenstelling) dat te maken krijgt met bij voorbeeld de volgende
maatregelen:
– verlaging van de WAO-uitkering;
– bevriezing van de kinderbijslagbedragen;
– invoering van schoolgeld voor kinderen vanaf 12 jaar;
– versnelde huurharmonisatie;
– verhoging van de aardgasprijs;
– verhoging van de gemeentelijke onroerend-goedbelasting.

Maar om de simulatie te kunnen uitvoeren dient voor dit
standaard-huishouden dat met de cumulatie van deze maatregelen te maken krijgt, een groot aantal (betrekkelijk willekeurige)
aanvullende veronderstellingen te worden gemaakt, bij voorbeeld over het aantal kinderen dat schoolgeldplichtig wordt, het
huurniveau en jaarlijks gasverbruik. De waarde van deze berekeningen blijkt center beperkt. Want de grote vraag is opnieuw:
hoeveel werkelijk bestaande huishoudens verkeren precies in de
omstandigheden van het standaard-huishouden waarvoor de simulatie is gedaan? Een groot bezwaar lijkt voorts, dat het niet
moeilijk is om de omstandigheden van een denkbeeldige familie
Splinter zodanig te kiezen dat de simulatie een zeer eenzijdig
beeld van de verdelingseffecten van het kabinetsbeleid oplevert.
Zoals reeds opgemerkt, worden ook de koopkrachtoverzichten
van het Centraal Planbureau vervaardigd met standaard-simulaties 4).
Gegeven de beperkingen die eigen zijn aan standaardsimulaties (niet voor werkelijk bestaande huishoudens, niet geschikt voor kwantificering van weglekeffecten en cumulatie van
overheidsmaatregelen), komt de vraag op of er niet een meer verfijnde methode is om de verdelingseffecten van overheidsmaatregelen zichtbaar te maken. Er is inderdaad zo’n methode:
micromodel-simulatie.

2. Micromodel-simulatie
Verdelingseffecten en budgettaire effecten van bestaande
overheidsprogramma’s, en van voorgestelde wijzigingen daarvan, kunnen worden nagegaan door empirische simulaties met
micro-economische modellen op basis van gegevens uit representatieve enquetes. ,,Micro” geeft aan dat het gaat om afzonderlijke huishoudens. ,,Simulatie” duidt op de nabootsing van
effecten van overheidsmaatregelen. ,,Empirisch” geeft aan dat
gegevens over werkelijk bestaande huishoudens worden gebruikt.
Het micromodel bestaat uit reeksen vergelijkingen die de van
belang zijnde overheidsprogramma’s (belastingwetgeving,
hoogte van het sociaal minimum enz.) beschrijven. De verdelingseffecten en budgettaire effecten van overheidsmaatregelen
(bij voorbeeld de belastingmaatregelen voor tweeverdieners)
kunnen op basis van het gebruikte gegevensbestand worden gesimuleerd door aan het micromodel vergelijkingen toe te voegen
die deze (voorgenomen) maatregelen beschrijven. Een vergelijking van de modelresultaten, uitgaande van het bestaande overESB 13-3-1985

heidsprogramma, met de modelresultaten die worden gevonden
bij simulatie van de (voorgenomen) programmawijziging, laat
zien welke huishoudens (naar kenmerken als inkomen, sociale
groep, leeftijd) in welke mate door de wijziging zouden worden
geraakt. Micromodellen maken ook simulaties mogelijk, waarbij ter zelfder tijd een aantal overheidsmaatregelen — die elkaar
over en weer be’invloeden — in aanmerking worden genomen.
De gedachte ligt voor de hand om de voor micromodelsimulaties benodigde gegevens over huishoudens te putten uit de
regelmatig door het Centraal Bureau voor de Statistiek gepubliceerde Inkomensstatistieken. Dit blijkt echter niet mogelijk. In
de Inkomensstatistiek — hoeveel informatie deze ook biedt —
ontbreken bepaalde essentiele gegevens. Bovendien kunnen
,,derden” niet beschikken over (van de belastingdienst afkomstige) gegevens op het niveau van afzonderlijke huishoudens. De gepubliceerde Statistiek geeft slechts klassegemiddelden voor de waarde van de daarin opgenomen inkomensbestanddelen. Daardoor geeft de Statistiek geen inzicht in de
spreiding van inkomensbestanddelen over afzonderlijke huishoudens (en in de waarde van inkomensbestanddelen per huishouden dat zulke bestanddelen heeft). De genoemde beperkingen maken de gepubliceerde CBS-Inkomensstatistiek ongeschikt als gegevensbron voor micromodel-simulaties.
De benodigde gegevens over huishoudens kunnen in beginsel
worden verzameld via een representatieve enquete onder de Nederlandse bevolking. In die enquete zouden respondenten moe-

ten worden ondervraagd over de samenstelling van het huishouden (aantal personen, hun leeftijd en burgerlijke staat), genoten
opleiding, inkomen (uit verschillende bronnen), gebruik van aftrekposten, woonlasten en eventueel ontvangen huursubsidie,
aanwezigheid van studerende kinderen en eventueel door hen
ontvangen studietoelage, het gebruik dat wordt gemaakt van
door de overheid gesubsidieerde voorzieningen, betaalde eigen

bijdragen enz. Zo’n enquete met een ,,alomvattende” vragenlijst wordt in Nederland niet georganiseerd (trouwens in andere
landen evenmin). Het is echter goed mogelijk om voor de beoogde simulatie gebruik te maken van bestaande enquetes, die met
andere oogmerken zijn gehouden. De gegevens uit een representatieve enquete vormen de invoer van het gebruikte micromodel.
Door ophoging van de voor afzonderlijke huishoudens gevonden resultaten worden nationale totalen verkregen, bij voorbeeld voor de opbrengst van verschillende sociale premies en de
door huishoudens in totaal ontvangen huursubsidie. Door deze
geaggregeerde simulatieresultaten te vergelijken met gegevens
over de opbrengst van de bedoelde sociale premies en de overheidsuitgaven voor huursubsidie uit andere bron (de Nationale
Rekeningen, begrotingshoofdstukken enz.) is controle mogelijk
op de representativiteit van het gebruikte gegevensbestand en op
de kwaliteit van de gebruikte ophoogfactoren.
De methode van simulatie met micromodellen is voor het eerst
gepropageerd door Orcutt, aan het eind van de jaren vijftig 5).
De analyse van de effecten van overheidsprogramma’s (en van
wijzigingen daarvan) met micromodellen is vervolgens in de
loop van de jaren zestig en zeventig in het bijzonder in de Verenigde Staten tot ontwikkeling gekomen. Simulaties hebben zich
daar ontwikkeld tot een veel gehanteerd instrument bij de beleidsvoorbereiding en de beleidsevaluatie 6).
In Nederland staat de ontwikkeling van de micromodel-simulatie nog in de kinderschoenen. Dit is jammer, omdat een weldoordachte beleidsvoorbereiding eist dat de effecten van bestaande overheidsprogramma’s — en van allerlei voorstellen om
daarin veranderingen aan te brengen – zo goed mogelijk in
kaart worden gebracht, alvorens beleidsbepalende instanties ter
zake besluiten nemen. Om slechts enkele voorbeelden van ingrij3) Idem, biz. 85.
4) M. van Schaaijk, Het koopkrachtoverzicht, ESB, 13 juli 1983, biz.
616-620.
5) G. Orcutt, A new type of socio-economic system, The Review of Economics and Statistics, maart 1957, biz. 113-123.
6) R.H. Haveman en K. Hollenbeck, Microeconomicsimulation models
for public policy analysis, New York, 1980. Voorts: Microanalytic simulation models to support social and financial policy, Preprint of papers
for Symposium, Gesellschaft fur Mathematik und Datenverarbeitung,

Bonn, 20-22 juni 1983.

245

pende veranderingen te noemen: er is een stelselherziening bij de
sociale verzekeringen gaande 7), het stelsel van ziektekostenverzekeringen gaat binnen afzienbare termijn op de helling 8), er is
een nieuw stelsel van studiefinanciering aangekondigd 9) en de
Nederlandse belastingbetalers hebben inmiddels ervaring met
drie achtereenvolgende fasen van de Wet tweeverdieners.
Op het Sociaal en Cultured Planbureau (SCP) wordt al een
aantal jaren gewerkt aan de ontwikkeling van een micromodel.
Deze week verschijnt de SCP-studie Berekend beleid, waarin resultaten van een groot aantal empirische micromodel-simulaties
worden gerapporteerd 10). De bedoeling van de SCP-studie is
primair de mogelijkheden te illustreren van simulaties met micromodellen. Inhoudelijk valt de studie in drie delen uiteen. Het
eerste deel is vooral beschrijvend van aard. Het geeft een beeld
van de betekenis van de collectieve sector voor de (her)verdeling
van inkomens. Het tweede deel is vooral empirisch. Eerst worden de twee voor de studie gebruikte enquetes besproken. Dit
zijn het CBS Woningbehoeftenonderzoek 1981 (WBO 81) en de
CBS Gezondheidsenquete 1981 (GEZ 81). Deze bestanden bevatten voor de beoogde simulaties bruikbare informatie over
40.700 respectievelijk 2.900 SCP-huishoudens 11). Vervolgens
wordt – op basis van het WBO 81 – een beeld gegeven van ver-

delingen van huishoudenstypen, inkomens en relevante inkomensbestanddelen (in 1981). Deze verdelingen vormen als het
ware ijkpunten waartegen veranderingen door de gesimuleerde
maatregelen kunnen worden afgezet.
Het derde deel van de studie geeft een beeld van de verdelingseffecten en budgettaire effecten van diverse ingrij pende overheidsmaatregelen. Het gaat om in totaal negentien afzonderlijke
simulaties van effecten van achtereenvolgens een algemene arbeidstijdverkorting, de herziening van het stelsel van sociale zekerheid, verschillende fiscale maatregelen, de herziening van de
individuele huursubsidie en mogelijke wijzigingen van het stelsel
van ziektekostenverzekeringen. Alle simulaties worden uitgevoerd voor 1981, dat wil zeggen dat is verondersteld dat in plaats
van de in 1981 geldende regelingen dat jaar de te simuleren gewijzigde overheidsprogramma’s van kracht waren.
Hoofdstuk 10 van de studie geeft inzicht in hoeverre de gevolgen van enkele van de gesimuleerde overheidsmaatregelen bij

huishoudens cumuleren. Bovendien worden de weglekeffecten
die optreden bij twee overheidsprogramma’s (individuele huursubsidie en collectieve ziektekostenverzekeringen) gekwantificeerd. Dit artikel geeft enkele resultaten uit hoofdstuk 10 weer,
om te demonstreren dat empirische micromodel-simulaties bepaalde beperkingen van de gebruikelijke koopkrachtoverzichten
kunnen opheffen.
3. Hoe de resultaten te interpreteren?

Zowel in de SCP-studie als in dit artikel worden resultaten van
de uitgevoerde simulaties gepresenteerd op huishoudensniveau.
Huishoudens zijn op drie manieren ingedeeld: naar inkomen,
naar type en naar inkomenscategorie van het hoofd. De indeling

geschiedt steeds aan de hand van het oorspronkelijke inkomen,
van het oorspronkelijke huishoudenstype en van de oorspronkelijke inkomenscategorie. Een voorbeeld kan dit verduidelijken.
Als een werkloze uit het eerste deciel na arbeidstijdverkorting
een baan krijgt toegewezen, blijft hij bij de presentatie van de
verdelingseffecten ingedeeld in het eerste deciel (hoewel hij gezien zijn loon bij voorbeeld op zou moeten schuiven naar het
vierde deciel) en ingedeeld als uitkeringsontvanger (hoewel hij
na arbeidstijdverkorting werknemer is geworden).

Bij de interpretatie van de tabellen verdient ook het volgende
de aandacht. De gepresenteerde verdelingseffecten (naar inkomen, huishoudenstype en inkomenscategorie) geven de gemiddelde mutatie per onderscheiden klasse. Ook als de gemiddelde
mutatie per klasse gering is, kan de mutatie voor afzonderlijke
huishoudens in die klasse (een deciel, een huishoudenstype, een
inkomenscategorie) fors zijn. Met name als te verwachten valt
dat een gesimuleerde wijziging binnen een klasse uiteenlopende
verdelingseffecten heeft, verdient het daarom overweging om
behalve gemiddelde mutaties, ook de spreiding van de optredende verdelingseffecten (per onderscheiden klasse) te presenteren.
In de SCP-studie Berekend beleid wordt de spreiding van verde246

lingseffecten in een aantal relevante gevallen ook gegeven.

Een aantal gesimuleerde wijzigingen van overheidsprogramma’s is budgettair neutraal, bij voorbeeld de invoering van een
volledige respectievelijk een beperkte volksverzekering tegen
ziektekosten. In deze gevallen veranderen de gepresenteerde verdelingseffecten niet door direct met de gesimuleerde programmawijziging samenhangende andere beleidsmaatregelen.
Een aantal andere simulaties is niet budgettair neutraal. Bij de

simulatie van de gevolgen van bij voorbeeld de stelselherziening
sociale zekerheid staat tegenover een – per saldo – daling van
het totaal van de huishoudensinkomens een even groot positief
budgettair effect voor de collectieve sector. De lagere uitgaven
leiden — het overige gelijk zijnde — tot een vermindering van

het tekort van de collectieve sector, of maken een verlaging van
belastingen en premies voor de sociale verzekeringen mogelijk.
In het laatste geval kunnen de gepresenteerde verdelingseffecten
veranderen door direct met de gesimuleerde programmawijziging samenhangende maatregelen, bij voorbeeld een verlaging

van sociale-verzekeringspremies of van de tarieven van een of
meer rijksbelastingen. Bij de simulaties is geen rekening gehou-

den met de effecten van dergelijke eventuele belasting- en premieverlagingen.
Een vergelijkbare kwestie is aan de orde bij de gesimuleerde
arbeidstijdverkorting. Door de gehanteerde veronderstellingen
• evenredige verlaging van bruto schaallonen, onvolledige herbezetting en een gelijke produktie-omvang — valt een omvangrijke produktiviteitswinst toe aan het ,,overig inkomen”. Zoals
in de SCP-studie wordt aangestipt, is de kans groot dat de overheid door flankerende beleidsmaatregelen (bij voorbeeld premieverlaging voor werknemers en verhoging van werkgeverslasten) een deel van het overig inkomen zal doorsluizen naar
de huishoudens (om het koopkrachtverlies te beperken). Ook

van dergelijke tweede-orde-effecten is bij de uitgevoerde simulaties geabstraheerd. De drie voornaamste overwegingen voor deze aanpak zijn:
• bij de stelselherziening sociale zekerheid betreft het wijzigingen die vooral beogen de groei van de collectieve uitgaven te
beteugelen. Hoe die uitgavengroei zonder de bedoelde programmawijzigingen zou zijn gedekt is niet duidelijk (met andere woorden, er ontbreekt een ,,counterfactual” voor simulaties die tevens met een eventuele lastenverlichting rekening
houden);
• bij arbeidstijdverkorting is onduidelijk in welke mate en met
welke concrete maatregelen een ,,flankerend” koopkrachtbeleid zou worden gevoerd, omdat ook rendementsherstel
een belangrijke beleidsdoelstelling vormt;
• het meenemen van de bedoelde tweede-orde-effecten – in
gevallen dat dit technisch kan zonder dat bij de simulatie al
te veel willekeurige elementen hoeven te worden ge’introdu-

ceerd – zou een verdere complicatie betekenen bij de presentatie van de resultaten. Ook om deze reden is daarvan afgeHet voorafgaande betekent dat de gepresenteerde verdelingseffecten een partieel karakter hebben, met name als een cumulatie van verschillende programmawijzigingen wordt gesimuleerd.
Ten slotte wordt er op gewezen dat bij de simulaties geen rekening is gehouden met eventuele positieve inkomensgevolgen van

het gevoerde algemeen sociaal-economische beleid.

7) Herziening van het stelsel van sociale zekerheid, Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 475, nr. 6.
8) Brief van de staatssecretaris van WVC en van de staatssecretaris van
SZW van 18 april 1983 over Wijzigingen in en van het stelsel van

ziektekostenverzekeringen.
9) Hoofdlijnen van een nieuw stelsel van studiefinanciering, Tweede Kamer, zitting 1983-1984, 18 441, nrs. 1-2.
10) Sociaal en Cultured Planbureau, Berekend beleid, Staatsuitgeverij,
DenHaag, 1985.

11) Het SCP defmieert een huishouden als een micro-eenheid die wordt
gevormd door iedere persoon van 18 jaar en ouder, tenzij personen
(on)gehuwd samenwonen; in het laatste geval worden zij als een huishouden aangemerkt. Kinderen tot 18 jaar worden gerekend tot het huishouden van him ouders.

4. Cumulatie van overheidsmaatregelen

In de studie Berekend beleid zijn verdelingseffecten en budgettaire effecten gesimuleerd van een belangrijke ,,maatschap-

waarbij al de in de simulatie betrokken maatregelen in 1981 hadden gegolden. Er wordt als het ware een sociaal-economische dia
anno 1986 geprojecteerd op de werkelijkheid van 1981 (zoals
waargenomen via het WBO 81).

pelijke ontwikkeling” (arbeidstijdverkorting) in samenhang met
de herziening van een aantal overheidsprogramma’s. Het is in
beginsel mogelijk om de gecumuleerde effecten van wijzigingen
van zeer veel overheidsprogramma’s te simuleren. Hiervoor is
niet gekozen. Er is een nadere selectie gemaakt. Simulatie van

een samenloop van drie of vier maatregelen is op zich zelf voldoende om de mogelijkheden van empirische micromodel-simulatie te demonstreren.
Het gaat om de volgende cumulaties. Een basiscumulatie, die
wijzigingen van bestaande (overheids)programma’s omvat:
– stelselherziening van de sociale zekerheid: verlaging van de
uitkeringspercentages van WAO, WW en WWV van 80/75
tot 70. Eliminering van de verborgen werkloosheid in de
WAO (gesteld op 30% van het bestand). De stelselherziening
zou in 1986 haar beslag moeten hebben gekregen;
– arbeidstijdverkorting van 10% met herbezetting van 50%
van de vrijgekomen arbeidsuren (mogelijke ontwikkeling gedurende 1983-1986);
– nieuwe tariefgroepindeling in de loon- en inkomstenbelasting per 1 januari 1984 (tweede fase van de Wet tweeverdieners);
– individualisering van het premiemaximum volksverzekeringen voor gehuwden, zoals van kracht sinds 1 januari 1985.

Twee daarop aansluitende cumulaties, die de effecten na de
basiscumulatie op twee bestaande overheidsprogramma’s laten
zien. Deze aansluitende cumulaties betreffen:
– de gevolgen van de basiscumulatie voor de individuele huursubsidie, uitgaande van het stelsel dat gold in de periode
1981/1982;
– de gevolgen van de basiscumulatie voor de premie ziektekostenverzekering naar soort verzekering, uitgaande van het
stelsel dat gold in 1981.
Het lijkt goed om het voorgaande nog kort toe te lichten. Bij
de simulatie van de basiscumulatie van maatregelen zijn verschillende veronderstellingen gehanteerd met betrekking tot de

5. Bij hoeveel huishoudens cumuleren welke maatregelen?

De gegevens in het WBO 81 over huishoudens maken het mogelijk om voor elk huishouden afzonderlijk na te gaan in hoeverre dit te maken krijgt met een of meer van de maatregelen die zijn
betrokken in de basiscumulatie. Door de voor huishoudens gevonden resultaten tot nationale totalen te aggregeren, kan ook
een beeld worden gegeven van de aantallen huishoudens die te
maken hebben met een samenloop van twee of meer maatregelen. De basiscumulatie omvat de stelselherziening sociale zekerheid (onderdeel A), arbeidstijdverkorting (onderdeel B) en de individualisering van de premieheffing voor de volksverzekeringen plus de tweede fase Wet tweeverdieners (beide maatregelen
zijn hier samengenomen als onderdeel C).
Tabel 1 laat een cumulatiepatroon van deze onderdelen zien.
In totaal zijn acht combinaties mogelijk: een huishouden heeft
met geen van de drie onderdelen te maken, uitsluitend met onderdeel A, uitsluitend met onderdeel B enz. Huishoudens zijn
gerangschikt in vijf quintielen, omdat een indeling in decielen
erg onoverzichtelijk wordt. Tevens is voor alle huishoudens die
een bepaalde combinatie hebben, de gemiddelde procentuele
mutatie van het secundair huishoudensinkomen na de basiscumulatie weergegeven. Het spreekt vanzelf dat vergelijkbare cumulatiepatronen kunnen worden gegeven, waarbij huishoudens

niet zijn gerangschikt naar klassen secundair inkomen, maar bij
voorbeeld naar huishoudenstype of naar inkomenscategorie van
het hoofd. Maar ook opleiding, woonsituatie of andere relevant
geoordeelde kenmerken van huishoudens kunnen als indelingscriterium worden genomen. Omdat dit artikel vooral beoogt om
mogelijkheden van het gebruik van gegevensbestanden in combinatie met empirische micromodel-simulatie te demonstreren,
wordt ermee volstaan het cumulatiepatroon naar vijf klassen secundair inkomen (quintielen) te presenteren 12).

en 1986. In laatstgenoemd jaar wordt de gesimuleerde eindsituatie geacht te zijn bereikt. De gehanteerde veronderstellingen
worden hierna puntsgewijs toegelicht.

Blijkens label 1 zijn er van de acht mogelijke combinaties vier
waarmee een substantieel aantal huishoudens te maken heeft.
Ongeveer een zesde deel van de huishoudens (17%) wordt door
geen van de in de basiscumulatie betrokken maatregelen geraakt. De betrokken huishoudens zijn voor twee derde gecon-

Verondersteld is dat de stelselherziening sociale zekerheid in

centreerd in het eerste quintiel. Het gaat overwegend om stude-

de periode 1984-1986 haar beslag krijgt.
Vervolgens is aangenomen dat de gemiddelde arbeidstijd in de
periode 1983-1986 met 10% zal worden verkort. De herbezetting
van de vrijgekomen arbeidsuren is gesteld op 50%. Bruto lonen
zijn evenredig gekort. Door de koppelingen van sociale uitkeringen aan de loonbeweging dalen de bovenminimale uitkeringen
bruto evenredig met de veronderstelde arbeidstijdverkorting.

rende jongeren van 18 jaar en ouder, en om zelfstandigen.
lets meer dan de helft van de huishoudens (51 %) heeft uitsluitend te maken met de inkomensgevolgen van arbeidstijdverkorting (combinatie B). De betrokken huishoudens zijn duidelijk
oververtegenwoordigd in het tweede tot en met het vierde quintiel. Het secundair inkomen van deze huishoudens daalt gemiddeld met – 5,5%. In het eerste quintiel stijgt het secundair huishoudensinkomen gemiddeld iets (0,8%), omdat zich hierin relatief veel werkloze jongeren bevinden die door arbeidstijdverkorting aan een baan worden geholpen. De inkomensdaling in de
overige quintielen ontloopt elkaar weinig en schommelt tussen
-5,8% en -6,3%.
Het inkomen van 6% van de huishoudens wordt be’invloed
door zowel de stelselherziening sociale zekerheid als de arbeidstijdverkorting (combinatie A + B). Het inkomen van de betrokken huishoudens daalt van alle mogelijke combinaties gemiddeld veruit het meeste (— 18,0%). Het eerste quintiel profiteert
(19,1%) door de arbeidstijdverkorting. Vervolgens loopt, vooral door de stelselherziening sociale zekerheid, het inkomensver-

ontwikkelingen tussen 1981 (het basisjaar uit het gevensbestand)

Ook voor het bruto wettelijk minimumloon is aangenomen dat

een verlaging conform de bepalingen van de Wet aanpassingsmechanismen plaatsvindt. Hierdoor daalt ook het netto minimumloon en via de netto-nettokoppeling ook het niveau van de
(netto) sociale minima.
De simulatie wordt gedaan onder de veronderstelling dat de
stelselherziening sociale zekerheid is geeffectueerd. Met andere
woorden, bij de toewijzing van door arbeidstijdverkorting beschikbaar gekomen nieuwe arbeidsplaatsen wordt onder meer
rekening gehouden met ex-WAO’ers waarvan is ,,vastgesteld”
dat zij in feite werkloos zijn (die dus zijn ,,afgeschat”).

Voorts is aangenomen dat de individualisering van de premieheffing volksverzekeringen (voor gehuwden) en de tweede fase
Wet tweeverdieners van kracht zijn.
Bij de aansluitende cumulaties worden de weglekeffecten gesimuleerd die optreden in de vorm van hogere aanspraken op individuele huursubsidie en de eventuele lagere premie-opbrengst
voor de (collectieve) ziektekostenverzekeringen. Het spiegelbeeld van deze weglekeffecten is een geringer koopkrachtverlies
van huishoudens.
Bij de simulatie van cumulaties van maatregelen wordt de situatie in 1981 (conform het WBO 81) vergeleken met een situatie
ESB 13-3-1985

lies op met het quintielnummer (tot —27,0% in het vijfde

quintiel).

12) Het zal de oplettende lezer niet ontgaan dat de quintielen
(20%-groepen) in label 1 niet precies 20% van de huishoudens herbergen.
De verklaring is dat de basiscumulatie is gesimuleerd op een deelbestand
van het WBO 81 (dat ongeveer een derde van het totale aantal huishoudens omvat). Huishoudens uit dit deelbestand zijn in quintielen ingedeeld

overeenkomstig nun plaats in het totale bestand.
247

Tabel 1. Basiscumulatiepatroon: aantal betrokken huishoudens en inkomensmutaties, 1981
Aantal huishoudens ( x 1 .000)

Mutaties in secundair inkomen (%)

quintielen secundair inkomen

Combinaties a)

Totaal

(%>

. B .
. . C

1.127
11
3.387
194

A B .
A . C

407
2

. BC
ABC

1.318
185

(
(
(
(
(
(
(
(

Totaal

6.632

(100)

A . .

1

2

17)
0)
51)
3)
«)
0)
20)
3)

756
5
483
8
25

3

5

4

79
1
827
25

2
752

5

125
0
923
11
130
0
101
31

140
0
184
45

70
0
314
56

1.359

1.321

1.301

1.320

0

77

quintielen secundair inkomen

86
39

Totaal

81
3
401
112

1

2

3

4

5

_

_

_

_

_

_

b)
-5,5
-2,2

0,8

-5,9

-6,3

b)

43
1

-18,0

19,1

b)
-12,1

2,4
-17,3

-5,8
2,6
-22,8

-5,9
-3,4
-27,0

643
47

-4,4
-14,7

2,6
b)

2,0
-8,7

0,0
-15,5

-1,8
-14,4

-6,3
-16,6

1.330

-6,1

0,7

-6,1

-6,7

-6,2

-6,7

b)

a) A: Stelselherziening sociale zekerheid: eliminatie 50% verborgen werkloosheid uit WAO, uitkeringspercentages naar 70%.
B: Arbeidstijdverkorting 10% met 50% herbezetting.
C: Herziening premie- en belastingheffing: individualisering premieheffing gehuwden, nieuwe tariefgroepen in de inkomstenbelasting.
b) Het aantal huishoudens is te gering om betrouwbare resultaten te geven.

Bron: SCP, Berekend beleid, biz. 298.

Het inkomen van een vijfde deel van de huishoudens ondergaat de invloed van arbeidstijdverkorting en van de herziening

De verdelingseffecten worden gegeven voor huishoudens die
zijn ingedeeld in decielen secundair inkomen (tabel 2), naar type
huishouden (tabel 3) en naar inkomenscategorie (tabel 4). Deze
drie tabellen zijn uniform van structuur: op regel A worden de
gevolgen van de Stelselherziening sociale zekerheid gegeven, op
regel B de gevolgen van arbeidstijdverkorting na de Stelselherziening sociale zekerheid en op regel C de verdelingseffecten van de

van de premie- en belastingheffing (combinatie B + C). De betrokken huishoudens zijn oververtegenwoordigd in het vierde en
vooral in het vijfde quintiel. Gemiddeld daalt het secundair inkomen met – 4,4%. Een daling treedt alleen op in het vierde en
vijfde quintiel (- 1,8% en —6,3%). De stijging van het gemiddeld secundair huishoudensinkomen in het eerste (2,6%) en
tweede quintiel (2,0%) valt op. Het gaat om werklozen en afgeschatte WAO’ers die door arbeidstijdverkorting een baan
krijgen.
Slechts 185.000 huishoudens (3%) hebben te maken met alle
drie maatregelen uit de basiscumulatie (combinatie A + B + C).
Deze huishoudens, waarvan zowel het hoofd als de partner een
inkomen hebben, worden voornamelijk in het derde tot en met
het vijfde quintiel aangetroffen. De gemiddelde daling van het
secundair inkomen is — 14,7%. Het inkomensverlies in het tweede quintiel is aanzienlijk geringer dan gemiddeld ( – 8,7%). Blijkens de totaalregel daalt het gemiddeld secundair huishoudensinkomen (van alle huishoudens samen) door de basiscumulatie
met —6,1%. In het eerste quintiel is gemiddeld sprake van een
lichte inkomensstijging (0,7%). De gemiddelde inkomensdaling
in de overige quintielen ontloopt elkaar weinig; deze ligt tussen
-6,1% en -6,7%.

gesimuleerde herziening van premieheffing en inkomstenbelasting, na de Stelselherziening sociale zekerheid en arbeidstijdverkorting. Ten slotte wordt het effect van alle regelingen samen
getoond(A + B + C).
Tabel 2 geeft de verdelingseffecten van de basiscumulatie naar
decielen secundair inkomen. De totaalkolom laat zien dat de gemiddelde inkomensdaling voor alle huishoudens (-6,1%) voor
drievijfde deel (- 3,9%) het gevolg is van de arbeidstijdverkorting. De Stelselherziening verklaart – 1,6% en de herziening van
premies en belastingen — 0,7% van de gemiddelde inkomensdaling. Blijkens regel A is de inkomensdaling door de herziening
van de sociale zekerheid het grootste in het vierde en vijfde deciel
(- 2,8% en – 2,4%). Arbeidstijdverkorting eist blijkens regel B
in alle decielen (behalve het eerste en tweede) in ongeveer gelijke
mate haar tol ( – 3,8% a – 4,7%). Het eerste deciel profiteert als
enige van deze maatschappelijke ontwikkeling (10,7%). De
maatregelen op het gebied van premies en belastingen gaan blijkens regel C vooral ten koste van de hogere decielen, met name
het tiende deciel (- 1,9%). De inkomensmutaties door de cumulatie van de hier beschouwde maatregelen (A + B + C) geven het
volgende beeld. Huishoudens in het eerste deciel gaan er gemiddeld 10,8% op vooruit. Het gaat hierbij om werkloze jongeren
die door arbeidstijdverkorting werk hebben gevonden. De daling van het secundair huishoudensinkomen in het tweede en

6. Basiscumulatie: verdelingseffecten
De basiscumulatie omvat de Stelselherziening sociale zekerheid, arbeidstijdverkorting, individualisering van de premieheffing volksverzekeringen voor gehuwden en de tweede fase Wet
tweeverdieners. De verdelingseffecten van deze maatregelen samen, worden gegeven als de gemiddelde procentuele mutatie van
het secundair inkomen van alle huishoudens (in een onderscheiden klasse) samen. Het zal duidelijk zijn dat (lang) niet alle huishoudens met alle onderdelen van de gesimuleerde cumulaties te
maken hebben (zie label 1). Desondanks worden de resultaten in
deze vorm gepresenteerd, omdat het overzicht anders goeddeels

derde deciel (-1,2% en – 4,9%) ligt duidelijk lager dan het gemiddeld inkomensverlies in de hogere decielen, dat schommelt
tussen -6% en -7%.
Tabel 3 geeft de gemiddelde mutaties van het secundair huishoudensinkomen na de basiscumulatie naar type huishouden.
De Stelselherziening sociale zekerheid heeft blijkens regel (A)
veruit de grootste gevolgen voor de tweeverdieners zonder kinderen (kolom h). Het secundair inkomen van deze groep huis-

verloren dreigt te gaan.

Tabel2. Mutaties in secundair inkomen na cumulati,e naar secundair inkomen, 1981
Decielen secundair inlcomen

Totaal

1

2

3

4

26,4

2,2

12,5

16,2

19,7

-1,6
-3,8
-0,7

10,7
0,1

-0,1
-0,8
-0,3

-0,7
-4,2

-2,8

— na arbeidstijdverkorting (B)
– na premies en belastingen (C)
– na(A + B + C)

-6,1

10,8

-1,2

-4,9

Secundair inkomen in gld. X 1 .000

6

7

8

9

10

22,7-

25,9

29,3

33,8

40,9

60,8

-2,4
-4,2

-1,7

-0,2

-4,7
-0,2

-1,6
-4,1
-0,3

-2,1
-3,9
-0,3

-2,0
-4,0
-0,7

-1,1
-3,8
-1,9

-6,8

-6,6

-6,0

-6,3

-6,7

-6,8

5

Mutaties secundair inkomen, in procenten:

– na sociale zekerheid (A)

Bron: SCP, Berekend beleid, biz. 300.
248

-4,1
-0,1
-7,0

Tabel 3. Mutaties in secundair inkomen na cumulatie, naar type huishouden, 1981
Type huishouden naar omvang en aantal verdieners
Aantal volwassenen:
Aantal kinderen:
Aantal verdieners:

1

!

:

0+

0

1-2
1

0

1

]
3+

2

1

2

0
1

1-2

2
3+

1

1

2
0
2

2
1-2
2

3+

2
2

Totaal

a

b

c

d

e

f

g

h

i

j

26,4

18,3

21,7

23,1

26,7

31,2

33,9

43,5

46,3

49,5

-1,6

-1,3
-3,9
-0,3

-0,2
-5,9

-1,7

-0,7

-0,7

-3,2

-2,1

-3,5

-3,5

-3,4

-3,0

1,2

0,3

-0,5

-0,3

-0,3

-4,5
-1,3

-3,3

– na premies en belastingen (C)

—
—
—

-1,1

-3,8
-0,7

-2,0

-1,3
-3,4
-1,4

– na(A + B + C)

-6,1

-5,5

-3,4

-5,8

-5,7

-4,4

-4,0

-9,0

-7,4

-6,1

Secundair inkomen in gld. x 1 .000
Mutaties secundair inkomen, in procenten:
– na sociale zekerheid (A)
– na arbeidstijdverkorting (B)

Bron: SCP, Berekend beleid, biz. 301.

Tabel 4. Mutaties in secundair inkomen na cumulatie, naar inkomenscategorie, 1981
Inkomenscategorie waartoe het hoofd van het huishouden behoort

Totaal
Secundair inkomen in gld. x 1.000
Mutaties secundair inkomen, in procenten:
– na sociale zekerheid (A)
– na arbeidstijdverkorting (B)
– na premies en belastingen (C)
– na(A + B + C)

geen

werknemer
markt

werknemer
overheid

zelfstandige

uitkeringsontvanger

pensioenontvanger

26,4

30,2

36,0

38,2

19,0

20,6

-1,6

—
—
—

-0,5
-5,1
-0,7

-0,4
-4,6

-0,4
1,1
-1,6

-11,4

-0,7
-5,4

-0,9

-9,5

-3,8
-0,7
-6,1

-6,3

-0,8
-5,8

2,1
-0,2

-0,3
-6,4

Bron: SCP, Berekend beleid, biz. 302.

houdens daalt gemiddeld met – 3,2%. De oorzaak is dat met name tweeverdieners zonder kinderen door zowel de herziening
van de arbeidsongeschiktheidsregelingen als door de herziening
van de werkloosheidsregelingen een aanzienlijk inkomensverlies
kunnen lijden. De arbeidstijdverkorting heeft — nadat de stel-

selherziening sociale zekerheid haar beslag heeft gekregen blijkens regel B de grootste negatieve inkomensgevolgen voor
eenoudergezinnen met drie of meer kinderen (kolom d,
– 5,9%). De wijzigingen op het terrein van premies en belastingen leiden — na stelselherziening sociale zekerheid en arbeidstijdverkorting — blijkens regel C tot de grootste inkomensdaling
voor tweeverdieners. Eenoudergezinnen met kinderen (kolom c
en d) gaan er als enige door de premie- en belastingherzieningen
op vooruit. Wanneer nu de mutaties door alle drie regelingen samen worden bezien (A + B + C), blijken vooral tweeverdieners
zonder kinderen door de basiscumulatie van maatregelen in inkomen achteruit te gaan (kolom h, – 9%). Dit effect wordt grotendeels veroorzaakt door de stelselherziening sociale zekerheid
en door de arbeidstijdverkorting. Veruit de geringste inkomensdaling wordt gevonden voor eenoudergezinnen met 1-2 kinderen
(kolom c, -3,4%).
Tabel 4 geeft de verdelingseffecten van de basiscumulatie van
maatregelen naar inkomenscategorie waartoe het hoofd van het
huishouden behoort. Zoals in de rede ligt, heeft blijkens regel A
de stelselherziening sociale zekerheid veruit de grootste gevolgen
voor de uitkeringsontvangers (- 11,4%). Arbeidstijdverkorting
raakt blijkens regel B vooral de huishoudensinkomens van werknemers in de marktsector (-5,1%) en pensioenontvangers
(-5,4%). Door de netto-nettokoppeling daalt de AOW-uitkering na arbeidstijdverkorting 13). Werknemers bij de overheid
gaan er gemiddeld door arbeidstijdverkorting minder op achteruit (- 4,6%). De belangrijkste oorzaak is dat het bruto-nettotraject voor werknemers bij de overheid een wat gunstiger verloop
heeft dan bij werknemers in de marktsector 14). Uitkeringsontvangers gaan er als groep door arbeidstijdverkorting gemiddeld
het meest op vooruit (2,1%). Deze mutatie is het saldo van twee
tegengestelde effecten. Enerzijds dalen de uitkeringsbedragen

(bij het gewijzigde stelsel van sociale zekerheid) door de bestaan-

wordt er, wellicht ten overvloede, aan herinnerd dat huishoudens in de tabellen gerubriceerd blijven in de klassen waarin zij
in het WBO 81 worden aangetroffen, voordat de simulaties worden uitgevoerd. Voormalige uitkeringsontvangers die door arbeidstijdverkorting werk hebben gekregen, zijn in label 4 dus
nog steeds begrepen in de kolom ,,uitkeringsontvangers”. Zelfstandigen ervaren blijkens regel C door de maatregelen op het
gebied van premies en belastingen de grootste daling van het secundair huishoudensinkomen (- 1,6%). De inkomensachteruitgang voor werknemers in de marktsector (-0,7%) en bij de
overheid (- 0,8%) ontloopt elkaar weinig. Uitkerings- en pensioenontvangers ervaren een geringe inkomensmutatie ( — 0,2%
en -0,3%).
Indien de verdelingseffecten van alle maatregelen samen worden bezien (A + B + C), valt op dat door de cumulatie van maatregelen het gemiddeld secundair inkomen van zelfstandigen nauwelijks verandert ( — 0,9%). Uitkeringsontvangers gaan er gemiddeld het meeste op achteruit (- 9,5%), ondanks het feit dat
deze inkomenscategorie gemiddeld het meeste van de arbeidstijdverkorting profiteert (2,1 %). Dit komt door de verdelingseffecten van de stelselherziening van de sociale zekerheid
(-11,4%).
7. Basiscumulatie en aansluitende cumulaties samen: verdelingseffecten

Twee van de drie maatregelen die onderdeel vormen van de
basiscumulatie, te weten de stelselherziening sociale zekerheid
en arbeidstijdverkorting, kunnen gevolgen hebben voor de aanspraak op individuele huursubsidie (IHS) en voor de hoogte van
de verschuldigde premies ziektekostenverzekering (ZKV). Het
belastbaar inkomen is namelijk medebepalend voor de hoogte

13) Verondersteld is dat de inkomsten uit particulier pensioen (zoals be-

kend in het WBO 81) door arbeidstijdverkorting geen verandering

de koppelingen, anderzijds komt door arbeidstijdverkorting een
grote groep uitkeringsontvangers aan het werk, waardoor de in-

ondergaan.
14) Denkbaar is dat de minister van Binnenlandse Zaken dit effect in het
kader van het arbeidsvoorwaardenbeleid ongedaan maakt. Met deze mo-

komens van betrokkenen (flink) zullen toenemen. In dit verband

gelijkheid is geen rekening gehouden.

ESB 13-3-1985

249

van de IHS 15). Het (premie)inkomen bepaalt voor grote groepen huishoudens in belangrijke mate de verschuldigde premie

Blijkens de tolaalkolom van label 5, 6 en 7 is de inkomensmuta-

voor de ziektekostenverzekering.

Dil gemiddelde koopkrachlverlies wordl enigszins beperkl, door
hogere aanspraken op huursubsidie (0,1 %) en geringere premies
voor de zieklekoslenverzekering (0,4%). Mel andere woorden,
door beide weglekef feclen wordt de daling van hel gemiddeld secundair huishoudensinkomen -5,6% in plaats van -6,1%.
Dal de gemiddelde mulalie door de IHS (0,1 %) betrekkelijk gering is, koml doordal slechts 15% van alle huishoudens (= 28%
van de huurders) recht heeft op individuele huursubsidie. Afzonderlijke huishoudens zullen een aanzienlijk forsere koopkrachlreparalie ervaren, dan de hier gepresenleerde gemiddelde
mulalie suggereerl. De gemiddelde mutalie door de ZKV (0,4%)

lie door de basiscumulatie (-6,1%) verreweg het belangrijkst.

Als eerste aansluitende cumulatie is nagegaan in hoeverre
door stelselherziening sociale zekerheid en arbeidstijdverkorting
samen, het aantal subsidiegerechtigden en de gemiddelde subsidie per gerechtigde in de IHS veranderen. Bij de simulatie is uitgegaan van de regeling die gold voor de subsidieperiode 1981/
1982. Er wordt op gewezen dat de resultaten steeds betrekking
hebben op het aantalpo/enf/ee/gerechligden. De,.take-up”, dat
is het aantal werkelijke ontvangers, bedraagt vermoedelijk ongeveer 70% van het aantal potentieel gerechtigden.
De tweede aansluitende cumulatie betreft de ziektekostenverzekeringen. Daarbij is nagegaan in hoeverre door de stelselherziening sociale zekerheid en arbeidstijdverkorting samen, de
premie ziektekostenverzekering voor huishoudens verandering
ondergaat. De in beeld gebrachte verdelingseffecten houden ten
dele verband met het feit dat huishoudens door inkomensmulaties van de ene in de andere verzekeringsvorm terechtkomen. Na
stelselherziening sociale zekerheid en arbeidstijdverkorting samen, groeit het aantal verzekerden met 0,4%. De particuliere
ziektekostenverzekeraars verliezen 11% van hun klanten. De
sterkste groei vindt plaats bij de verplichte ziekenfondsverzekering (5%) en bij de ZFW bejaardenverzekering (5%).
In deze paragraaf wordt een totaalbeeld gegeven van de verdelingseffecten van de basiscumulatie en van de twee aansluitende
cumulaties IHS en ZKV samen. Net als in de voorafgaande paragraaf worden de verdelingseffecten gegeven voor huishoudens
die zijn ingedeeld in decielen secundair inkomen (label 5), naar
type huishouden (label 6) en naar inkomenscategorie (label 7).
Voor alle programmawijzigingen is berekend hoe groot de inkomensgevolgen zijn in verhouding tol hel secundair inkomen. Deze drie tabellen zijn uniform van slructuur: eerst wordl de gemiddelde inkomensmulalie door de basiscumulatie gegeven
(A + B + C), dan de mutatie in de aanspraak op huursubsidie
(IHS) en de mulatie in de premie ziektekostenverzekering
(ZKV). De laatsle regel loont het saldo van deze drie mutalies.

is eveneens bescheiden; wel gaat het hierbij om veel grotere aantallen huishoudens.
Tabel 5 geefl de verdelingseffeclen van basiscumulatie plus
Iwee aanvullende cumulaties naar decielen secundair inkomen.
Ten opzichle van de basiscumulatie ligt de gemiddelde mutatie
tussen -0,1% (2de deciel) en 1,5% (6de deciel). Vooral huishoudens in hel vierde lol en mel hel zesde deciel ervaren in verhouding een flinke koopkrachlreparatie. Mel name huishoudens in hel vijfde (0,4%) lol en mel hel zevende (0,3%) deciel
krijgen na de basiscumulatie aanspraak op meer huursubsidie.
De premies voor de zieklekostenverzekering dalen vooral voor
huishoudens in hel vierde (1,4%) lot en mel hel zesde (0,8%)
deciel.
Tabel 6 geefl de verdelingseffecten van basiscumulatie plus
Iwee aanvullende cumulaties naar type huishouden. Ten opzichle van de basiscumulatie ligl de gemiddelde mulalie tussen 0,4%

15) Ook de individualisering van de premieheffing voor de volksverzekeringen kan de hoogte van het belastbaar inkomen bei’nvloeden. Gelet op
de maximumpremiegrens (in 1981: f. 48.750) en op de maximum inkomensgrens van de IHS (in 1981/1982 : f. 43.000) is de herziening van premies en belastingen (onderdeel C van de basiscumulatie) bij de aansluitende cumulaties buiten aanmerking gelaten.

Tabel 5. Totaalbeeld van de gecumuleerde verdelingseffecten, naar secundair inkomen, 1981
Decielen secundair inkomen

Totaal

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

Secundair inkomen in gld. x 1 .000

26,4

2,2

12,5

16,2

19,7

22,7

25,9

29,3

33,8

40,9

60,8

Mutaties in secundair inkomen, in procenten:
– na basiscumulatie (A + B + C) a)
– doorIHSna(A + B)
– door ZKV na (A + B)

-6,1
0,1
0,4

10,8
0
-0,8

-1,2
-0,1
-0,1

-4,9
0

-7,0

-6,8

-6,6

0

0,4

1,4

0,8

-6,0
0,3
0,1

-6,3
0,1

0,5

0,4
1,1

0,3

-6,7
0,1
0,3

-6,8
0
0

– totaal (A + B + C) + (IHS + ZKV)

-5,6

10,0

-1,3

-4,4

-5,6

-5,3

-5,5

-5,7

-5,9

-6,3

-6,8

2
0
2

2
1-2

a) Zie label 2.
IHS = individuete huursubsidie, ZKV = ziektekostenverzekeringen

Bron: SCP, Berekend beleid, biz. 310.

Tabel 6. Totaalbeeld van de gecumuleerde verdelingseffecten, naar type huishouden, 1981
Type huishouden naar omvang en aantal verdieners
Aantal volwassenen:
Aantal kinderen:
Aantal verdieners:

1

1

1

0+
0

0
1

1-2
1

1
3+
1

2
0
1

2

2
1-2
1

3+
1

2

2
3+
2

Totaal

a

b

c

d

e

f

g

h

i

j

Secundair inkomen in gld. x 1.000

26,4

18,3

21,5

22,9

26,8

31,3

33,3

43,6

46,7

49,3

Mutaties in secundair inkomen, in procenten:
– na basiscumulatie (A + B + C) a)
– doorIHSna(A + B)
– doorZKVna(A + B)

-6,1
0,1
0,4

—
—
—

-5,5
-0,1

-5,8

-4,4
0,2
0,3

0,4

-9,0
0,1
0,5

-7,4

0,3

-5,7
0,2
1,0

-4,0
0,2

0,3

-3,4
0,2
0,3

0,1
0,3

-6,1
0,1
0,3

– totaal (A + B + C) + (IHS + ZKV)

-5,6

-5,1

-2,9

-5,1

-4,5

-3,9

-3,4

-8,4

-7,0

-5,7

a) Zie label 3.
IHS = individuele huursubsidie, ZKV = ziektekoslenverzekeringen
Bron: SCP.

250

0,4

Tabel 7. Totaalbeeld van de gecumuleerde verdelingseffecten, naar inkomenscategorie, 1981
Inkomenscategorie waartoe het hoofd van het huishouden behoort

geen

Totaal

markt

-6,1
0,1
0,4

– totaal(A + B + C) + (IHS + ZKV)

-5,6

zelfstandige

uitkeringsontvanger

ontvanger

29,9

Mutaties in secundair inkomen, in procenten:
– na basiscumulatie (A + B + C) a)
– door IMS na (A + B)
– doorZKVna(A + B)

Secundair inkomcn in gld. x 1.000

werknemer
overheid
35,7

37,9

18,4

20,8

-6,3

26,4

werknemer

-5,8
0,1

0,0

-0,9
0,0
0,1

-9,5
0,3
1,2

-6,4
0,1
1,4

-5,7

-0,8

-8,0

-4,9

0,1
0,3
-5,9

pensioen-

a) Zie label 4.
1HS = individuele huursubsidie, ZKV = ziektekostenverzekeringen

Bron: SCP.

(alleenstaanden en tweeverdieners met kinderen; kolom b, i en j)
en 1,2% (alleenverdieners zonder kinderen; kolom e). Eenoudergezinnen met drie of meer kinderen profiteren in verhouding
het meest van hogere aanspraken op huursubsidie (0,4%, zie kolom d). De premies voor de ziektekostenverzekering dalen met
name voor eenverdieners zonder kinderen (1 %; kolom e).
Tabel 7 geeft de verdelingseffecten van basiscumulatie plus
twee aanvullende cumulaties naar inkomenscategorie waartoe

gezamenlijke effect weerspiegeld van de verlaging van sociale
uitkeringen en van de lonen van voltijd loontrekkenden (— 10%)
met gedeeltelijke herbezetting (50%) bij arbeidstijdverkorting.
Opvallend is de dating van de opbrengst van verschillende sociale premies. Bij de werknemersverzekeringen daalt het werknemersaandeel met -14,3%. Het werkgeversaandeel in de pre-

het hoofd van het huishouden behoort. Ten opzichte van de

mies in verhouding sterk (— 7,2%).

basiscumulatie ligt de gemiddelde mutatie tussen 0,1 % (werknemers in de marktsector en bij de overheid) en 1,5% (uitkeringsontvangers en pensioenontvangers). Uitkeringsontvangers profiteren in verhouding het meest van hogere aanspraken op huursubsidie (0,3%). De premies voor de ziektekostenverzekering
dalen het sterkste voor pensioenontvangers (1,4%) en voor uitkeringsontvangers (1,2%).

De opbrengst van de loon- en inkomstenbelasting neemt af
met – 12,0% (-f. 4,8 mrd.). Het secundair inkomen van alle
huishoudens samen daalt met —6,1% ( —f. 10,7 mrd.). De daling van het secundair inkomen komt ten goede aan de kassen
van de collectieve sector (met name door de gerealiseerde bezuiniging in de sociale zekerheid) en aan de bedrijven (door de arbeidstijdverkorting met evenredige looninlevering bij 50% herbezetting). Bijna twee derde van de dating van het secundair
huishoudensinkomen is een gevolg van de arbeidstijdverkorting
(zie label 2, eerste kolom). Aanvullende beleidsmaalregelen zijn
denkbaar om de dreigende vraaguilval bij huishoudens door

8. Budgettaire effecten en weglekeffecten

Tabel 8 geeft een beeld van enkele budgettaire effecten na de
basiscumulatie. Alleen de eindresultaten (A + B + C) worden gegeven, naar enkele relevante bestanddelen. Blijkens label 8 daalt
het bruto inkomen van alle huishoudens samen door de drie regelingen uit de basiscumulatie met bijna — 7%. Hierin wordt het
Tabel 8. Budgettaire effecten en weglekeffecten na de basiscumulatie (A+B + C), naar bestanddelen, 1981.
Bedrag (in mln. gld.)

Mutatie
in procenten

voor
cumulatie

na
cumulatie

260.930
171.800
39.050

243.090
164.400
40.180
38.510

73.090
10.510
8.760
15.500
20.750

69.240
9.700
7.510
14.380
20.810

– 5,3

40.420

35.580

-12,0

Secundair inkomen

174.740

164.090

– 6,1

Besteedbaar inkomen

162.110

152.090

– 6,2

1.040
3.690
11.090

1.270
3.710
10.420

21,9
0,5
– 6,0

Bruto inkomen:
– loon a)
– uitkeringen
– winst en overig inkomen
Sociale premies:
– werknemersverzekering
– volksverzekering

50.080

wg-deel
wn-deel
wg-deel
wn-deel

Loon- en inkomstenbelasting

Weglekeffecten:
– individuele huursubsidie b)
– ziektekostenverzekering wg-deel c)
wn-deel c)

– 6,8
– 4,3
-19,8
– 1,4

ESB 13-3-1985

de volksverzekeringen daalt het werkgeversaandeel in de pre-

laslenverlichling legen le gaan (len kosle van de collectieve mid-

delen en hel aandeel van het overig inkomen).
De laatsle twee regels van label 8 brengen de weglekeffeclen
bij de individuele huursubsidie en bij de (colleclieve) zieklekostenverzekering in beeld. De kosten van de IHS slijgen mel
bijna 22% (f. 230 mln.). Bij een ,,take-up” van ongeveer 70%
bedraagt het werkelijke weglekeffect bij de IHS ongeveer f. 160
mln. Hel werknemersaandeel in de premies voor de zieklekoslenverzekering daall met -6%, lerwijl hel werkgeversaandeel
iels slijgl (0,5%). De zieklekoslenpremies dalen in totaal mel
— f. 650 mln. Bij IHS en premies zieklekoslenverzekering (in-

clusief particuliere verzekeringen) samen beloopl hel weglekeffecl dus f. 810 mln. Dit budgettaire effect wordt veroorzaakt
door de stelselherziening sociale zekerheid en door arbeidstijdverkorling samen.
9. Samenvatting en voornaamste conclusies

– 7,7

-14,3
– 7,2
0,3

a) Inclusief overname AOW/AWW-premie voor ambtenaren.
b) Berekend bedrag; in werkelijkheid wordt ongeveer 10% van dit bedrag uitgekeerd, omdat 30% van de gerechtigden de subsidie niet aanvraagt.
c) Deze premies behoren in het blokje ,,sociale premies”, maar zijn hier onder de
..weglekeffecten” opgevoerd.

Bron: SCP, Berekend beleid, biz. 312.

mies voor de werknemersverzekeringen daalt met -7,7%. Bij

Hel is wenselijk dal burgers en beleidsmakers een zo goed mogelijk inzicht hebben in de verdelingseffecten en budgellaire effecten van ingrijpende wijzigingen van bestaande overheidsprogramma’s. En dat le meer nu ingrijpende veranderingen van
beleidsprogramma’s aan de orde van de dag zijn. Empirische
micromodel-simulalie vorml een instrumenl dal een beler in-

zichl in de bedoelde effecten kan geven. Bij empirische micromodel-simulalie worden verdelingseffecten en budgettaire effecten van maatschappelijke onlwikkelingen en van overheidsmaatregelen nagegaan door deze te simuleren met een micromodel, waarbij gebruik wordt gemaakl van gegevens over werkelijk
beslaande huishoudens, welke gegevens afkomslig zijn uil represenlalieve enqueles. In dil artikel zijn enkele slerke eigenschappen van micromodel-simulatie gedemonstreerd. Mel micromodel-simulalie is hel onder meer mogelijk de effecten van een cumulatie van verschillende overheidsmaalregelen voor de inkomensposilie van afzonderlijke huishoudens na le gaan. Voorls
kunnen mel micromodel-simulatie bepaalde budgetlaire effec251

ten, met name ook zogenaamde weglekeffecten, worden gekwantificeerd.
Eerst formuleren wij enkele conclusies over de simulatie van

verdelingseffecten van overheidsmaatregelen. In vergelijking
met de gebtuikelijke koopkrachtoverzichten hebben empirische
micromodel-simulaties enkele duidelijke voordelen. Wij noemen er drier
• bij empirische micromodel-simulaties wordt gebruik
gemaakt van representatieve enqueues. Daardoor is het mogelijk rechtstreeks na te gaan welke werkelijk bestaande huishoudens (naar een groot aantal achtergrondkenmerken getypeerd) in welke mate worden geraakt door bestaande overheidsprogramma’s en wijzigingen daarvan;
• bij empirische micromodel-simulaties worden verdelingseffecten voor elk huishouen afzonderlijk bepaald. Deze methode maakt een toegankelijke presentatie van de resultaten
mogelijk, door huishoudens naar allerlei kenmerken in klassen in te delen. De verdelingseffecten kunnen worden gegeven naar bij voorbeeld inkomensklasse, samenstelling van
het huishouden of voornaamste inkomensbron van het
hoofd van het huishouden;
• empirische micromodel-simulaties kunnen inzicht geven in
de aantallen huishoudens die te maken krijgen met een samenloop van overheidsmaatregelen (cumulatie).
Wat betreft de budgettaire effecten kan het volgende worden
geconcludeerd. Empirische micromodel-simulaties bieden de
mogelijkheid om zuivere berekeningen te maken van de budgettaire gevolgen van overheidsmaatregelen, daaronder begrepen
de omvang van de zogenaamde weglekeffecten. Tevens is het
mogelijk de – soms tegengestelde en elkaar wederzijds bei’nvloedende – budgettaire effecten van een aantal maatregelen simultaan te berekenen. In het verlengde hiervan bestaat de mogelijkheid om na te gaan in welke mate burgers nun subsidieaanspraak effectueren. In Berekend beleid is aannemelijk gemaakt dat slechts 70% van het aantal IHS-gerechtigden ook
daadwerkelijk individuele huursubsidie ontvangt.
Tegenover de aangestipte voordelen van empirische micromodel-simulaties staan ook bezwaren en beperkingen. Wij gaan op
vier beperkingen in.
In de eerste plaats is het doen van empirische simulaties veel
arbeids- en kapitaalsintensiever dan het vervaardigen van de gebruikelijke koopkrachtoverzichten en het opstellen van min of
meer globale ramingen van budgettaire effecten. Het is arbeidsintensiever omdat ingewikkelde computerprogramma’s moeten
worden ontworpen, geschreven en onderhouden. Het is kapitaalsintensiever omdat alle berekeningen worden gedaan voor
ieder huishouden uit de gebruikte gegevensbestanden afzonderlijk. Dat vergt veel computertijd. Empirische micromodel-simulatie ligt daarom met name voor de hand als het gaat om ingrijpende wijzigingen van overheidsprogramma’s, met vrij aanzienlijke verdelingseffecten voor grote aantallen huishoudens, of als
men inzicht wil hebben in de cumulatie van een aantal overheidsmaatregelen.
In de praktijk blijkt een tweede probleem dat het vaak moeilijk is om over geschikte gegevensbestanden te kunnen beschikken. In de regel wordt gebruik gemaakt van bestanden die primair met een ander oogmerk dan simulatie tot stand zijn gebracht. Koppeling van gegevens uit verschillende bestanden is
soms een oplossing 16). Doorgaans is koppeling arbeidsintensief; dan speelt opnieuw de kostenafweging een rol. Een andere
mogelijkheid om tekortkomingen in bestanden op te vangen is
het verrijken daarvan met gegevens die zijn, ,bijgeschat”. De gesignaleerde problemen kunnen worden ondervangen indien enquetes zouden worden georganiseerd, speciaal met het oog op
het uitvoeren van micromodel-simulaties.
Een derde beperking is het statische karakter van de meeste
empirische micromodel-simulaties. Dat wil zeggen dat gedragsreacties van huishoudens op de gesimuleerde maatregelen slechts
in beperkte mate (kunnen) worden meegenomen. Ter zijde zij
opgemerkt dat dit bezwaar kleeft aan meer cijfers over budgettaire en verdelingseffecten van overheidsmaatregelen die in parlementaire stukken worden gepresenteerd. Het is in beginsel
goed mogelijk deze beperking op te heffen. Dit is in de SCPstudie gedemonstreerd door rekening te houden met het aan252

moedigingseffect bij een algemene arbeidstijdverkorting met
10% en 20% 17). Het probleem is echter dat vaak geen resultaten
van gedragsonderzoek beschikbaar zijn, waarmee bij de Simulatie rekening kan worden gehouden.
Een vierde beperking is dat “bij empirische micromodelsimulaties in de regel geen rekening wordt gehouden met hogereorde-effecten door macro-economische samenhangen. Bij voorbeeld in het geval van arbeidstijdverkorting is het eigenlijk noodzakelijk dergelijke hogere-orde-effecten te traceren. Dit kan
door de constructie van een micro-macromodel.
De algemene conclusie luidt dat gezien de mogelijkheden die
empirische micromodel-simulatie biedt bij de voorbereiding en
evaluatie van het overheidsbeleid, dit relatief nieuwe instrument
de voile aandacht verdient van burgers, politici en beleidsmakers. Hierbij past een belangrijke kanttekening. Indien wordt
overwogen om de verdelingseffecten en budgettaire effecten van
wijzigingen van overheidsprogramma’s met empirische
micromodel-simulatie in kaart te brengen, verdient het aanbeveling – ook als een geschikt gegevensbestand beschikbaar is vooraf een kosten-batenanalyse te maken om vast te stellen of
toepassing van deze methode de moeite waard is. Voor een
adstructie van deze algemene conclusies verwijzen wij naar de
bijna 400 bladzijden van de studie Berekend beleid.
Floor Gerard van Henvaarden
Flip de Kam
Evert Pommer
16) Zie voor een overzicht van mogelijkheden voor koppeling van gegevensbestanden: R.J. Mokken, ..Statistical Matching” of: synthetische
koppeling, in: Voor praktijk ofwetenschap, Afscheidsbundel voor prof,
dr. P. de Wolff, Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen,
1984, biz. 111-136.
17) Met de term aanmoedigingseffect wordt het verschijnsel aangeduid
dat elke verruiming van de werkgelegenheid nieuw arbeidsaanbod uitlokt

van personen die voordien niet als werkzoekend waren geregistreerd.

Auteurs